| |
| |
[pagina t.o. 73]
[p. t.o. 73] | |
pot-pourris van saksisch (meissener) porcelein. - venusbeeldje van ludwigsburgsch porcelein. - bord van meissener porcelein.
| |
| |
| |
Over saksisch porcelein
door Frans Coenen.
kop en schotel van saksisch porcelein, met schilderingen a la watteau in paars.
Het is nu bijna twee eeuwen geleden, dat in Europa het eerste porcelein gemaakt werd, het echte, het vurig-begeerde, dat eindelijk wedijveren kon met de tot nog toe alleen de markt beheerschende, en vandaar peperdure, Chineesche en Japansche porcelein-produkten. Jaren en jaren achtereen had men er, in Duitschland en Frankrijk vooral, met een koortsigen ijver en haast naar gezocht en door menigen kleineren en grooteren vorst waren schatten uitgegeven, om achter het geheim der fabricatie te komen, overtuigd als zij allen waren, dat den gelukkigen vinder zijn maaksel afgekocht zou worden voor zooveel als hij maar eischen wilde. En geld hadden zij allen toen hoognoodig, die groote heeren, die buitensporig leefden, er ongelooflijk dure liefhebberijen op nahielden, tot welker bekostiging zij in hun steeds zwaarder belaste landen en bij hun verarmde boeren niet meer de noodige gelden vonden. Deze geldnood èn hun waarachtige schoonheidszin, die, het Chineesch en Japansch porcelein oprecht bewonderende, zoo zeer begeerde er een uit de zelfde grondstof gevormde doch naar Westerschen trant versierd fabrikaat naast te kunnen stellen, bracht er hen toe altijd opnieuw weer de proefnemingen te steunen van de talrijke halve of heele avonturiers, die beweerden het geheim te bezitten... of bijna te bezitten. Want meestal gelukten de proeven niet, vergingen de voorgeschoten gelden tot asch en rook en eindigde het avontuur, na maanden lang gezwoeg en gewurm voor de ovens, met de vlucht of de hardhandige uitzetting van de ongelukkige Ceramisten. Wat niet verhinderde echter, dat dezelfde menschen soms in een anderen hoek des rijks bij een anderen landsvorst weer gastvrij ontvangen werden, om daar van nieuws hun krachten te beproeven, waar men even ongeduldig en heftig de wording van het nieuwe porcelein begeerde. Het was toen, in die eerste jaren der 18de eeuw, een rage, als een wedloop naar dat nog ongewrocht product, hetwelk toch
ieder reeds voorzag en dat schoonheid, roem en rijkdom onmetelijk zou doen uitstorten over zijn eersten gelukkigen vinder.
Het duurde echter nog jaren eer het zoover kwam, en toen zelfs moest het toeval nog een handje helpen. De geschiedenis van de uitvinding is te bekend om er lang bij stil te staan. Zij kan hier in weinige woorden worden herdacht.
Johann Gottfried Böttger was een fantast en een avonturier tegelijk. Hij behoorde tot het toen vooral niet zeldzame slag van half of kwart genialen, wien het te zeer aan
| |
| |
ernst en volhardende kracht ontbreekt om ooit geheel te worden, maar die toch in hun overspannen buien oneindig meer durf en doorzicht dan de gewone menschen betoonen. Tot een geregelden en nederigen arbeid onbekwaam, gelooven zij in oogenblikken van exaltatie naar het hoogste en moeilijkste te kunnen trachten, en overtuigen anderen door hun eigen gloeiende bezieling. Maar wanneer de opwinding gedaan is, ontbreekt hun, karakterloozen, den moed om zichzelf, maar vooral ook dien anderen hun vergissing te bekennen en spelen zij nu vrijwel bewust de comedie hunner genialiteit en ongewone vermogens verder. Dit te gereeder, wijl zij meestal lui, genotzuchtig en ijdel zijn en de vereering der menschen, gelijk die zich practisch in geld en onderhoud omzet, niet missen kunnen. Eindelijk weten zij zelf niet goed meer te onderscheiden tusschen hun comediespel en waarachtig hoogheidsvoelen, geraken zij in een tusschentoestand, waarin zelfoverschatting met zelfverachting, menschenvrees en wrok met wereldverachting zoo vaak en snel afwisselen, dat alle moraal vervliegt en zij de cameleon-achtige, dubbelhartige en verdachte wezens worden, van wie menig onzer in het leven wel exemplaren heeft ontmoet.
Zulk een was waarschijnlijk Böttger, de jonge man, die zich bij den koning van Pruisen had ingedrongen als verstaande de kunst om goud te maken. Zijn voornaamste doel was ongetwijfeld om zoo eenigen tijd veilig onder dak te geraken, doch het is zeer mogelijk, dat hij zich, tenminste bij buien, ook heel goed in staat rekende aan de hooge opdracht te voldoen en de koninklijke schatkist onmetelijke rijkdommen toe te voeren. Toen echter weer de oogenblikken van ontmoediging kwamen, omdat de proeven maar altijd mislukten en de koning dringender en ten laatste dreigend werd, vond Böttger geen andere uitkomst dan de vlucht naar een ander land, waar de bedrogen vorst hem niet meer zou kunnen bereiken. Doch de vorstelijke armen reikten ver toentertijd, verder nog dan tegenwoordig en heel spoedig werd de jonge man in Saksen, op verzoek van de Brandenburgsche autoriteiten, aangehouden, om in Pruisen opgehangen te worden. Zoover kwam het echter niet, en het is karakteristiek voor den tijd, dat de koning, Augustus de Sterke, van Saksen, zoodra hij van 't geval hoorde, zulk een blijkbaren bedrieger niet uitleverde en ook niet ophing, maar zich haastte den twijfelachtigen goudmaker in veiligheid te stellen, om hem ten eigen bate aan te wenden. Indien Böttger in Berlijn nog geen goud voortgebracht had, lag het enkel aan zijn onwil, niet aan zijn onmacht, zoo redeneerde de vorst en liet hem in 't geheim naar Dresden voeren en in volkomen afzondering opsluiten om proeven te nemen. Daar het bleek, dat op den duur die algeheele vereenzaming nadeelig op de gezondheid van den goudmaker werkte, kreeg Böttger allengs meer vrijheid van bewegen en menschenverkeer. Doch de zaken gingen er niet beter om en zoo dikwijls de hooge beschermer maande, moest het antwoord luiden, dat men wel heel dicht bij, maar nog niet aan het goudmaken toe was. Evenals zijn confrère van Pruisen, verdroot dit eeuwig uitstel ten laatste den koning zeer, die
juist zoo goed veel goud gebruiken kon voor zijn oorlog in Polen. En met ontzetting zag Böttger ook hier weer het oogenblik naderen, dat hem het alternatief gesteld zou worden: goud of de galg.... Toen, in den allerhoogsten nood, kwam er uitkomst.
Terwijl de jonge man, in koortsig, overspannen volhouden, de dagen en een deel van de nachten voor zijn fornuizen zwoegde, dan hier, dan daar de reden zocht van het maar steeds uitblijven van den vurig gewenschten neerslag uit de telkens herhaalde smeltingen, en aldus telkens van werkwijze veranderde, kwam hij tot hoogere temperaturen, die... zijn metalen kroezen zelve smelten deden. Daarover beklaagde hij zich heftig en wanhopig bij een vriend, dien hij in de stad Dresden verkregen had, een jonge geleerden, Von Tschirnhaus. En deze, die zich voor zijn persoon en arbeid interesseerde, bezorgde hem toen kroezen, niet van metaal, maar uit een zekere aarde gebakken, die niet smolten in het felle vuur, maar een fraaien, bruinrooden kleur verkregen... en aldus een nog ongekend ceramisch produkt vormden, waar- | |
| |
van de beide vrienden onmiddelijk de beteekenis en hooge waarde begrepen. Dit roode steengoed, gelijk het genoemd werd, was nog geen porcelein, maar het kon misschien daartoe worden, en in elk geval verscheen hier, in plaats van het eigen gemaakt goud, dat maar niet komen wilden, een produkt,
staatmuzikantje met doedelzak. saksisch porcelein.
(pendanten).
straatmuzikantje met guitaar. saksisch porcelein.
dat zijn waarde in goud zou opbrengen in dien op alle soorten van ceramiek verzotten tijd.
De keurvorst-koning begreep het ook alzoo en vergaf genadiglijk, toen Böttger hem thans op een gunstig moment bekende, eigenlijk van het goudmaken niet veel te verstaan. Maar hij legde den chemist de verplichting op, nu ook te zorgen, dat het tot porcelein maken kwam en van dien tijd af was al Böttger's werken op dit nieuwe doel gericht. Een toeval kwam hem hierbij ten laatste te hulp, als men n.l. het verhaal gelooven mag van een nieuw soort poeder, dat de barbier op Böttger's pruik gestrooid had en dat zeer zwaar aanvoelde. Toen hij de oorsprong er van naging, bleek het niet ver van daar gehaald en zoowaar het kaoline, de echte porcelein-aarde, zelf te zijn. Zoo was dan de ontdekking
| |
| |
geschied, waarop jaren lang geheel Westersch Europa in, men zou wel zeggen eenigszins overdreven, spanning gewacht had.
Dat men zich haastte een fabriek op te richten voor het nieuwe maaksel, dat in den eersten tijd nog in tamelijk gebrekkigen vorm voor den dag kwam, spreekt van zelf. En ook, dat Böttger, directeur dier fabriek en een voornaam heer geworden, nu hij uit zorg en drang tot arbeid was ontslagen, een zeer losbandig leven ging leiden, dat hem ondermijnde en ten slotte den dood bracht. Doch dit laatste was voor hem eerder een geluk, want hij zou anders toch de galg niet ontloopen zijn, nu men hem, en waarschijnlijk terecht, beschuldigde van de productiegeheimen zijner fabriek aan den Pruisischen staat verkocht te hebben....
Met hem is de eerste, de proefnemingsperiode der Saksische porcelein fabrikage gesloten. Spoedig, in de steeds verbeterde techniek van de samenstelling der grondstoffen en modelleering, wint het produkt aan hoedanigheid en vorm. Het verkrijgt in hooge mate de eigenschappen, die het porcelein ook voor den leek scherpelijk onderscheiden van aardewerk: lichtheid, hardheid en doorzichtigheid en vindt weldra zijn afzet in alle Europeesche landen, gewis tot groot profijt van den vorstelijken fabriekseigenaar. Maar deze laat ook zeer veel voor eigen gebruik en tot geschenken aanmaken, dat gedurende eenige jaren achtereen (van 1709-1726) met het Koninklijk monogram A.R. (Augustus Rex) ter onderscheiding gemerkt wordt.
De beide kleine reukvazen, genaamd potspourri (zie afb.) uit de collectie-Willet, behooren tot dit speciaal voor het hof vervaardigd porcelein en zij stammen in elk geval nog uit de jaren vóór 1726, want later wordt het bovengemeld vorstelijk monogram niet meer gebruikt.
In die jaren na Böttger's dood voerde Herold, oorspronkelijk als schilder aangesteld, de leiding der fabriek en bracht haar tot commercieelen bloei. Maar ook in techniek en schoonheid vorderde het produkt snel. De eerste pijnlijk-nauwgezette navolging van het Japansch-Chineesch porcelein maakte al spoedig plaats voor de eigen vormen en versiering van het tijdvak: het barok, dat allengs in het rococo overging.
De pot-pourri-vazen, hierbij afgebeeld behooren reeds tot dien tijd der vrijere behandeling van model en ornament. Hun stijl is het barok, rustiger en vooral meer symmetrisch dan het rococo, al vertoonen de buiken ook reeds de bekende uit-en-in golvende lijnen, zijn de vier pootjes niets dan gebogen en opgerolde krulornamentjes. Zij zijn gedeeltelijk à-jour-gewerkt, het wit met goud opgelegd, waardoor de acanthusbladen en krullen - die onmisbare bestanddeelen van den stijl - des te levendiger uitkomen. Op de vier gebogen zijvlakken zijn schildjes uitgespaard en hierin schilderde Herold of eenige mindere kunstenaar, in elk geval onder zijn toezicht, aardige Hollandsche, Vlaamsche boerentafreeltjes naar 17de eeuwsche Hollandsche schilderijen of etsen, die de keurvorst of misschien eenige Saksische edelman in bezit had. Tusschen deze helderveelkleurige scènetjes zijn er andere aangebracht, die in fijn-paars kleine zee- of strandgezichten geven uit blijkbaar verwijderde gedeelten van den aardbol, alsof daarmede de schilder reis-episodes van dezen of genen beroemden zeevaarder heeft willen in beeld brengen. Het zelfde systeem van afwisselende veelkleurige en paarse tafreeltjes, die ook gelijksoortige onderwerpen behandelen, vindt men terug, (maar veel verkleind), in een rij schildjes in de halsinzinking der vaas en nog eens op het deksel, dat in een, natuurlijk scheefstaand, knopje eindigt.
Hoe levendig en sierlijk echter ook, van het allermooist en weelderigst oud-Saksisch, gelijk het vooral tusschen de jaren 1740 en '70 gemaakt werd, is dit nog niet. Het merkwaardigste er van is misschien juist, dat het zoo oud is en speciaal tot vorstelijk gebruik bestemd geweest. Indien men die twee vaasjes echter ietwat historisch vermag te beschouwen, treft het, hoezeer in dien vroegsten tijd der fabricatie, onder Herolds opzicht, reeds de zin voor een harmonisch modellé en sobervoorname versiering naar eigen trant ontwikkeld was. De behandeling, de uitvoering, moge sedert nog veel verfijnd zijn, als plan van ornamentatie kan men zich nauwelijks
| |
| |
iets effektvollers voorstellen dan dit glanzend wit door bescheiden opgelegd goud nog verlevendigd, en waarin dat helder polychrome der schilderingetjes zoo frisch en geestig uitkomt.
En deze kleurverdeeling maakt met het à jour en de wijze verdeeling der vakken, de juiste verhouding en buiging der lijnen deze vaasjes tot zeer lichte en fijne siervoorwerpjes, die als vorstelijke geschenken van verrassend-nieuwen aard en makelij zeker
mannenbeeldje een mof dragende. (saks. porc.)
kok voor zijn fornuis. (saks. porc.)
oude man op een stok geleund. (saks. porc.)
zeer bewonderd werden in een tijd, die anders in zaken van weelde en smaak niet gemakkelijk te voldoen was.
Het Venusbeeldje tusschen de vaasjes is van Ludwigsburgsch-porcelein en vertegenwoordigt aldus in zijn alleenigheid het ververvolg op de geschiedenis van het Europeesch porcelein, die met Saksen (Meissen) aanvangt en waarlijk niet enkel uit een oogpunt van industrie en kunsthandwerk van belang is. Een stuk eigenaardige beschavingsgeschiedenis van de 18de eeuw steekt mede hierin en zal ook belangrijk zijn voor wie om het porcelein zelf niets geeft, als hij maar om de menschheid geeft.
Toen het bekend werd, dat daar in Saksen het geheim der porceleinfabricatie gevonden was, kwam de lang gekoesterde begeerte en de nieuwsgierigheid naar dat vreemde product niet tot rust, maar scheen er feller door aangeblazen. Allerwege zetten zich de eerzuchtigen met vernieuwden ijver voor hun fornuizen om, al mengende, kokende en distilleerende, gansche vermogens te verknoeien voor zeer twijfelachtige resultaten. Maar wie zoo doen zijn toch grootendeels de naïeven, meestal trachtte men nu anders achter het geheim te komen en wel door het eenvoudiger middel van omkooping van hen, die wisten. Uit den aard der zaak waren dat in het begin zeer weinigen, die met de schriklijkste straffen gedreigd werden zoo zij waagden iets los te laten.
| |
| |
Zoo heel gemakkelijk ging het omkoopen dus aanvankelijk niet, zelfs voor wie groote sommen besteden wilden. Doch evenals reeds jaren lang een gansche menigte avonturiers de wegen afliepen en de hoven bezochten, die beweerden zelf het geheim ontdekt te hebben, kwamen er nu, wijl het zoo voordeelig bleek zich te doen omkoopen, allengs meer, die zegden op een porceleinfabriek te hebben gewerkt en daar het ‘arkanum’ te hebben uitgevorscht. Soms was dat ook zoo, maar meestal had 't er heel weinig van, dat zij waarlijk de kennis der bereiding zouden bezitten. Zij hadden iets gezien en iets meer geraden, maar waren zelf te goed overtuigd van hun ontoereikende kennis om niet vooral te wenschen, dat 't bij voorbereidende maatregelen bleef en niet tot het branden zelf kwam. Was dit ten slotte onvermijdelijk en niet meer uit te stellen bij den vorst, die hen in dienst had genomen voor veel geld, dan... liepen zij liever maar weg en trokken het land door op zoek naar een nieuwen beschermer.... Dien zij altijd weer vonden, want geldzucht, ijdelheid en de drang naar het geheimzinnige verlokten zoowel de burgerlijke kooplui, als de adellijken en niet minder de zoo talrijke vorsten en vorstjes. En dit te meer, wijl nu practisch de mogelijkheid van gewin door porceleinfabricatie bewezen was en dagelijks meer bewezen werd, nu de eene fabriek na de andere werd ingericht. Op den duur immers liet zich het geheim, trots alle dood- en tuchthuisstraffen, niet vasthouden en liepen er toch wel menschen rond, die degelijker kennis bezaten dan de vele bedriegers of fantasten. Zulken werden dan de aanvangers en kernen van nieuwe porcelein-centra, welke poogden met het nu beroemde Meissen te concurreeren en, dank zij een vorstelijke subsidie, meest alle gedurende een aantal jaren bestaan konden. Een ‘bloeiend’ bestaan was het echter bijna nooit. Hun voornaamste afnemer was gewoonlijk de vorst, onder wiens bescherming zij leefden en andere
klanten hadden zij niet vele Want hoe reusachtig ook de vraag en het verbruik van porcelein geworden was, tegen zulk een overvloedig aanbod konden deze niet op, vooral niet nu enkele merken meer dan andere geliefd waren. Dan stegen ook de productiekosten in sommige inrichtingen zeer hoog.
In al deze opzichten onderscheidde zich de Ludwigsburgsche fabriek (in Wurtemberg) niet van de andere. Zij werd omstreeks de helft der 18de eeuw gegrondvest en kwam spoedig onder hertogelijke leiding. Na 1776 is haar hoogste bloei - die nooit zoo heel hoog was - weer gedaan en in 1824 werd zij opgeheven.
Men meldt van haar, dat het rococo in haar ornament zich nog handhaafde, toen die stijl schier overal elders reeds in het Louis XVI, - dat zich inspireerde op het antiek zooals het in het pas ontdekte Pompeï zich vertoonde - was overgegaan. Enkel in de figuurtjes, die er bij menigte gemaakt werden, wijl de hertog er op verzot was, volgde men de mode. De gansche olymp, scharen van satyrs en bachanten werden in Ludwigsburg geschapen, zelfs eer de meeste andere fabrieken zoover waren, en daarnevens vooral porceleinen muzikantjes. De kleine Venus, die uit de verzameling-Willet hier afgebeeld werd, is wel een goed staal van Ludwigsburgsche kunst en een bizonder karakteristiek beeldje. Het modellé bootst natuurlijk het bekende beeld der Medici uit Florence na, alleen werd het groote en grootsche en trotsche hier tot sierlijke fijnheid en volleerde coquetterie. Als kleine afwijking en toevoegsel veroorloofde de maker zich de dolfijn aan Venus' voeten en de paarse banden om haar bovenarmen. Door dit laatste vooral blijft van de godin, de hooge, droomerig starende, wereldonttoogen Aphroditee in dit verbeeldsel niets over dan... een naakt vrouwtje, dat een beetje schaamachtig doet op zeer behaagzuchtige manier. En deze transformatie is zóó typisch voor het tijdvak, dat het de moeite waard is er op terug te komen, na het laatste voorwerp van de groep, het bord, te hebben beschouwd.
Dat bo[...]d is Meissener porcelein en, gelijk het merk - de twee gekruiste zwaardjes met een stip tusschen de gevesten - aanduidt, omstreeks 1770 gemaakt, dus in de vijfde of ‘academische’ periode der fabriek, toen de beroemde modelleur Kändler, die jaren lang de zaken geleid had, oud gewor-
| |
| |
groep van meissener porcelein ongeveer 1770
| |
| |
den en verdrongen was door den Franschman Victor Acier. Deze immers werd aangenomen om den decoratieven stijl meer in overeenstemming te brengen met hetgeen de tijd begeerde. Het rococo had afgedaan, de strenge vormen en rechte lijnen van het op 't antiek geïnspireerd Louis XVI namen allerwege zijn plaats in en moesten ook voor het Meissener-porcelein aanvaard worden, zoo men de concurrentie weerstaan wilde en de markt behouden.
molenaar (saks. porc.)
Van dezen stijl overgang is echter in dit bord nog niets te zien. Het is nog immer rococo, dat zich in de goudkrullige omlijsting der rondemedaillons openbaart en ook in de fijne polychrome schilderingen van allerlei inheemsche en vreemde vogeltjes, die de medaillons vullen, is eer iets van een Watteau-landschap in de bekende vroolijke kleuren, dan van de grauwere, stijvere, tamelijk magere voorstellingen, die de Louis XVI en vooral de latere Empire-stijl eischen. Alleen de kleur van het fonds, het z.g. koningsblauw, is karakteristiek voor den tijd, waarin het bord gemaakt werd. Het is een zeer mooi, diep-glanzend blauw, waarop de veelkleurige tafreeltjes schitterend afsteken en later, wanneer het Empire heerscht over model en ornament, blijft dit Koningsblauw de eenige kleur, die nog geduld wordt naast het grauw, dat men voor het namaak-antiek bij uitstek geschikt geacht, misschien wijl het op zichzelf aan iets verbleekts en ouds doet denken.
Aldus is dit bord in zijn krachtige, levendige beschildering en rijke ornamenteering een zeer bijzonder staal van de fabricatie uit deze periode, die eenigszins geringschattend de academische genoemd wordt, doch in dit produkt voorzeker nog niets van academische stijfheid toont.
Integendeel, het sluit zich in zijn sierlijk-luchtige versiering uitnemend bij die beide reukvazen en het Venus-beeldje aan en geeft aldus gelegenheid nog even uit te wijden over hetgeen die vier porceleinproducten alle gemeen hebben: hun vorm en versiering. Dat de vazen eerst een beginnend rococo vertoonen en het bord een, dat reeds tot overgang neigt, doet er hier minder toe, waar wij juist over het algemeen karakter van het rococo willen spreken. Van dat rococo, dat in het porcelein zijn eigenaardigste en schoonste uitdrukking vond, dewijl de stof door zijn kneedbaarheid tot elke fantasie willig bleek. Mits die fantasie niet al te groote vormen aannam.... Doch juist door deze beperking gaf het rococo, dat uit zijn aard fijn, teer en sierlijk was, het beste wat het te geven had in de dingen van toch altijd zeer beperkte afmetingen, waartoe dit materiaal geschikt was. Zeker niet in de
blakertje met opgewerkten (rocaille) rand en bloemversiering. (saks. porc.)
bouwkunst, maar ook niet in de zoo verwonderlijk fraaie Fransche meubelkunst van de 18 e eeuw, schijnt het rococo zich zoo volmaakt uit te
| |
| |
spreken als in het porcelein, dat van Saksen zijn aanvang nam.
Ieder weet, ten minste ongeveer, wat Rococo beteekent. De vormen-spraak van alle interieur dingen, door menschenhand gemaakt in het begin der 18de eeuw. Het was, welbeschouwd, eenverwonderlijke spraak, een verrassende stijl! Het Barok, waarin het Renaissance was overgegaan, waarin dit zich had verzacht, verlenigd en verbijzonderd, verrijkt en ‘verprachtigd’, vertoonde al een sterker persoonlijke, individueeler aard dan zijn voorganger. Wel beteekende reeds de Renaissance op zich zelve het doorbreken van het persoonlijk-menschelijke, het nieuw en diep besef van eigen menschelijke waardij, maar toch bleek het, in zijn inspiratie op het antieke, algemeen genoeg om voor alle landen de uitdrukking van het uiterlijk leven te kunnen zijn. Elke natie wijzigde het een weinig naar eigen karakter, behoefte, klimaat enz., doch de algemeene lijnen, vormen en attributen, die men van de Romeinsch-Grieksche beschaving had afgezien, bleven behouden. En dit kòn zoo, die antieke vormen, - welker nieuwe en stouter vereeniging het eigene der Renaissance was - pasten bij het nieuwe leven van zoovele eeuwen later, van zoo verschillende volken en zeer individueele persoonlijkheden, omdat... die volken, die persoonlijkheden, wilden dat het passen zou. Dat antiekendom was voor hen een soort symbool van de vrijheid van geest, die zij allengs behoefden, die verstandelijke vrijheid, die een gemeenschappelijk voelen al minder begrijpen ging. En zoo ‘wierpen’ zij zich op het antiek, namen het aan, maakten het zich eigen in geestdriftvolle bewondering en lagen in aanbidding, zoowel voor zijn geestelijkheid als voor zijn uiterlijke vormen.
bacchante (zij houdt een met druiventrossen omkranste kruik en een tamboerijn in de hand. aan haar voeten een panter). (saks. porc.)
Niet als de Gothiek, kwam dus deze ‘stijl’ spontaan en naief uit de behoeften, gevoelens, idealen voort, maar zij vormde het noodzakelijk toevoegsel, bewust en met een bijna pedante ingenomenheid ontvangen, van die
| |
| |
vernieuwing, evolutie, der persoonlijkheid in de 15e eeuw, die aan de Antieken aanknoopte, als aan het eenig tijdperk der geschiedenis, haar bekend, waarin zij een gelijksoortige geestes-verheffing gewaar werd. Aldus begeerde zij met alle geweld oòk antiek van geest en uiterlijk leven te zijn, copieerde de oude vormen, maar leerde aldra deze aanpassen aan de zoo andere behoeften tot een nieuwe vormenspraak, een nieuwen stijl.
Dit alles was, met bijzondere accenten voor de afzonderlijke landen, echter algemeen-Europeesch en bleef lang zoo bestaan.
In Frankrijk echter, het land waar de geestes-ontwikkeling der Renaissance, die in Italië begon, door allerlei oorzaken haar vruchtbaarsten bodem vond en snel tot haar uiterste mogelijkheid kwam, in Frankrijkvoldeed de strenge en strakke onpersoonlijkheid der Renaissance-vormen niet lang aan het wijduitgroeiend en toch krachtig-geconcentreerd geestes- en gevoelsleven. De beschaving, in Parijs saamgetrokken en daar weer gevormd, gericht, verfijnd in den bijzonderen geest en smaak van het Hof, was spoedig niet meer algemeen-klassiek, maar wel zeer bepaald en eigenaardig Fransch, met een afzonderlijke schakeering voor de elkaaropvolgende vorsten, Louis XIV, Louis XV, Louis XVI, die zonder overdrijving zeggen konden, dat zij niet alleen den staat, maar ook den tijdgeest vertegenwoordigden. En waar zij een wijdsch uiterlijk leven van praal en pracht voerden, waartoe zij het benoodigde onder hun oogen lieten vervaardigen in de Manufactures de l'Etat, is het waarlijk niet te verwonderen, dat die meubelen, tapijten, porceleinen en wat daar verder was, zich allengs voegden naar den geest, de behoeften, gewoonten van den Heerscher en zijn omgeving, dat er een soort van lokalen stijl ontstond.
Maar wel te verwonderen is de treffende, geniale juistheid, de tegelijk gedurfde en fijngevoelige expressiviteit, waarmede deze artisten van de koninklijke werkplaatsen de geestesgesteldheid en beschaving van dit milieu, zijn levenswijs en behoeften in hun vorm en kleurenspraak opnamen en interpreteerden. Duidelijker, maar tegelijk schooner, kon het al niet, dan het geschiedde, zoo duidelijk, zoo fel-karakteristiek zelfs, dat menschen die van het tijdvak en deze maatschappij afkeerig zijn om haar lichtzinnigheid en innerlijke gemoedshardheid, steeds ook de meubelkunst en ceramiek uit dien tijd onverdragelijk achten, die hun zoo precies de gedachten, de gevoelens en de zeden voor oogen stellen. Tegenover een bergère-Louis XV, gevoelen zij een heftigen wrevel, alsof daar het gepoeder-pruikte heerschap, met zijn wijduitstaanden rok, en degen en kuitebeenen, zoo oneindig hautain en elegant-cynisch, zelf nog in zat. Hetgeen waarlijk een niet geringe lof voor het meubel beteekend, als het zóó de persoonlijkheid van zijn gebruiker als 't ware ‘spiegelt’ en aan zich behoudt.... Weinige gebruikte voorwerpen, sedert de beschaving begon, zijn inderdaad zoo eigen aan hun schepper en gebruiker, dat zij iets van zijn leven weergeven en zelf bijna levend zijn.
Nu is 't waar, dat het porcelein het nooit zóóver gebracht heeft. Daar is wellicht het materiaal te hard en te glad voor, en het voorwerp in voleindigden vorm, door al zijn diverse kunstbewerkingen, te ver van de menschelijke manipulatie, die toch alleen het levende, gevoelige geven kan. Maar daarentegen heerschte het porcelein, - vooral in dien tijd, toen men er zoo op verzot was - over de geheele wereld der kleine en tafelvoorwerpen en diende aldus veelzijdiger het dagelijksch leven dan aan de overige gebruikskunst mogelijk was. Wat aan eet- en drink- aan wasch- of toilet-gerij noodig was (en daar was heel veel toe noodig toentertijd!) moest van porcelein vervaardigd worden. Maar ook wat enkel tot versiering diende in de salons of de boudoirs der voorname dames werd in den loop des tijds (en steeds méer) door het porcelein geleverd in den vorm van beeldjes in oneindige verscheidenheid. Zoodat men, zonder veel overdrijving, beweren kan, dat in het porcelein de nieuwe rococovormen het allermeest tot uiting geraakten, terwijl daarnaast nog ruimte is voor de meening, dat in dit teere en kleine en kneedbare die vormen ook het méest tot hun recht kwamen, het zuiverst en volkomen haar uiting vonden. Hoe die vormen waren is algemeen bekend.
| |
| |
De gebogen lijn, die de rechte verving, de C-vormige krullen, de schelpen, het tot selderieloof ververschte antieke acanthusblad... daarnevens veel natuurlijke bloemen en geschilderde voorstellingen, veel a-jourbewerking... en boven dit alles de ontkenning van stut en last en het princiep van de tegen-beweging, de on-symetrie, die toch eigenlijk... wèl symetrie blijkt, de allerbekoorlijkste, luchtigste, de meest verrassende en levendige, die hol tegen bol zet en de lijn afbreekt juist waar zij schijnt te moeten doorloopen.
Wie deze nieuwe lijnen, deze grillige attributen in de eerste twintig jaar der 18e eeuw hebben gevonden, zal wel altijd onbekend blijven. Men noemt de namen der bekende artisten, die den stijl hebben toegepast en ontwikkeld, maar wie kwam het eerst op de gedachte de rechte lijn te buigen en schelp en krul aan te wenden als ornament? Wel gewis niet één man alleen, maar velen tegelijk vonden het uit, en zoo kan men zeggen, dat het zich van zelf opdeed, als het onafwijsbaar, eenig mogelijk zinne-beeld van de gevoelens en gedachten en levenswijzen der grooten, die dezen fijngevoeligen kunstenaars-handwerkslieden gewis als week, als abrupt, als ‘krullig’, gemak- en pracht-lievend moeten hebben aangedaan.
Zij volgden en voldeden nauwkeurig de materieele behoeften van hun opdrachtgevers en die behoeften waren weelderig, verwend, sensueel en rusteloos. Vanzelf werd daarnaar ook het ornament week-weelderig en sensueel en onrustig, maar ook licht en vroolijk, een weinig onsamenhangend en fladderig, als de geesten en verbeeldingen waren van de gebruikers, den stijl hielpen verspreiden.
En het was inderdaad een verwonderlijke, een zoo volkomen eenheid van het reëele met het ideëele als in lang niet was gezien, zoodat zelfs vaak de enkele voorwerpen al een kort begrip van den tijd geven. Vooral het porcelein is hier sprekend. In een eetservies, maar ook in een afzonderlijke vaas of pul, vindt men niet enkel de schoone, elegante vormen van den tijd, maar ook zijn grilligheid, lichtzinnige vroolijkheid, zelfs zijn wat wilde en samenhanglooze wereldsche gedachten uitgedrukt. En vooral zijn kwasi-onschuldige, maar in waarheid felzinlijke fantasie tot welker verbeelden de eindelooze massa kleinere en grootere beeldjes dapper meehelpt. Wat er nog aan duidelijkheid of schakeering ontbreken mocht in de vorm-expressie der gebruiksvoorwerpen, geven deze sierlijk-frivole dingetjes frank en vrij-uit daarbij. De menschen van toen in hun houdingen, hun sentimenten, hun bezigheden en plezier zijn er volledig in vertegenwoordigd en daarnevens al de fantazie-voorstellingen van den tijd, de sprookjesverbeeldingen, ook het gansche godendom van den Griekschen Olymp.
Aan het Meissener porcelein komt de eer toe in zijn producten de Style Louis XV het eerst en in al zijn volheid en kracht te hebben ontwikkeld. Van Meissen ging het porcelein-rococo uit en Meissen beheerschte toen de markt allerwege, ook in Frankrijk, dat zijn Sèvresproduct eerst jaren later gedijen zag. En de man, die in de Saksische fabriek dit alles bewerkte, die in eigen persoon opkomst, bloei en verval der rococo-porcelein periode vertegenwoordigt, is de Modellmeister Johann Kändler, sedert 1733 aan de plastische afdeeling verbonden. Van dien tijd aan, maar vooral na het jaar 1745, doet het porcelein uit Meissen van zijn rustlooze werkzaamheid blijken door een veel grooteren vormen-rijkdom, dan men tevoren gezien had. En deze vormen waren vooral die van het rococo, gelijk de kunstenaar Kändler het begreep en met oneindig vernuft en verbeelding heeft uitgewerkt.
Toen, onder Kändler, stond de fabriek in zijn hoogsten bloei, zoowel commercieel als artistiek, en wie van Oud-Saksisch porcelein spreekt, bedoelt dezen tijd, bedoelt Kändler's scheppingen. Met hem is het glorie-tijdvak van Meissen, tegelijk met de glorie van het rococo ten einde. Een nieuwe stijl wordt ingeluid, maar doet nooit meer die innige verbinding tusschen uiterlijk en innerlijk leven bereiken, gelijk zij ook, minder geschikt voor het porcelein in de al strakker wordende vormen, het Meissener product nooit meer tot de hooge voortreffelijkheid van het rococo heeft gebracht.
|
|