De Saksische regeering bereidt een wetsontwerp voor tegen vernietiging van ‘landschappelijk schoon’ door borden tot aanprijzing van handelswaren.
Het is dus niet voorbarig dat ik u thans mede naar buiten genomen heb om eens te wijzen, hoe daar stilletjes, langzaam maar zeker, de mooiste wandelingen, de aardigste landschappen bedorven worden door de zucht tot reclame. Het begint dus ook tijd te worden dat men hier de handen eens ineenslaat.
Kunstenaars en minnaars der natuur, gij, die de velden en de weiden lief hebt, die geniet van korenlanden en roggeakkers, die voelt voor berkengroepen, en dennenlanen, men is bezig u het schoon van uw land te ontnemen.
Vereenigingen voor vreemdelingenverkeer, ziet daar een nieuw punt op het program van uw jaarvergadering. Door samenwerking in deze zult gij meer vreemdelingen aan u verplichten, dan door tal van oude wallen, die gij tot plantsoenen hebt herschapen, of wandelwegen, die gij hebt doen aanleggen.
Tijdschriften ‘gewijd aan het buitenleven’, ook aan u de taak om allen, die de schoonheid van het landschap weten te waardeeren, wakker te schudden en hen te overtuigen dat het niet lang meer zal duren of op de mooiste plekjes uit hunne omgeving verrijzen advertentie-palen.
Wie beter dan gij kunt hun opwekken dat zij zich vereenigen ‘for checking the abuses of public advertising’.
Er wordt geijverd voor stedenschoon, en wil een gemeentebestuur een pittoresk gedeelte afbreken, een aardig grachtje dempen, vereenigingen van architecten, en van kunstenaars staan pal, en weten zoo noodig nog wel hulptroepen aan te voeren, maar de schoonheid van het landschap is nog steeds onbeschermd.
Wel gaan er af en toe stemmen op als een oud buiten tot villa-park zal worden omgewerkt, maar dan zijn het meest nog argumenten van historisch of archeologisch belang, die worden aangevoerd; doch wij wenschen eerbiediging van het landschap, louter om der schoonheidswille.
Bescherming van het landschap niet alleen tegen hen, die mooie boschpartijen wegkappen om villaparken te stichten, die oude boomen rooien om van de houtwaarde te kunnen profiteeren, maar ook tegen industrieelen, die velden en wegen ontsieren met hunne smakelooze reclameborden.
Men acht het misschien niet zoo heel erg, gewend als men is aan de smakeloosheid, van schuttingen en aanplakplaatsen in de stad, die, zooals Zola ergens zegt, ‘l' esthétique de la rue’ zouden kunnen zijn, ja sommigen vinden het zelfs wel handig en vindingrijk om juist die plaatsen voor reclame uit te kiezen, waar veel menschen komen, die eens van de natuur willen genieten; maar indien er niet paal en perk gesteld worde, aan een dergelijke miskenning van de schoonheid van het landschap, dan zal deze wijze van reclame hoe langer hoe meer toenemen.
‘Zouden wij in ons land moeten wachten tot het met dergelijke advertenties even erg werd als in Engeland, voor wij zoo'n wet krijgen’ schreef onlangs een onzer dagbladen. Laten wij hopen dat deze veronderstelling niet tot waarheid worde.
R.W.P. Jr.