Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 17
(1907)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |
Kunstnaaldwerk.Het begon waarlijk tijd te worden dat men ook het kunstnaaldwerk eens onder handen nam, en de menschen van smaak hunne zusteren van de naald ter hulpe kwamen. Er werd geprutst uit den treure, tijd verbeuzeld, zijde verknoeid en de resultaten bleven verre beneden het middelmatige; toch was er wel animo, maar de leiding ontbrak. Het was als met iedere andere uiting van versieringskunst, de techniek was álles geworden, en hoe ingewikkelder de steken, hoe fijner de draden, des te fraaier oordeelde men het werk. Na de techniek kwam pas gebruik en bestemming in aanmerking, en ten slotte, of eigenlijk heelemaal niet, dacht men aan de hiermede verband houdende ornamentatie. Juist door de te ver opgevoerde techniek van het naaldwerk was men de oorspronkelijke en eigenaardige voorwaarden voor het materiaal uit het oog gaan verliezen, en kreeg men teekeningen op het papier ontworpen, op doek overgebracht en daarna angstig met den draad gevolgd. Waar hier dus het uitgangspunt verkeerd was, daar moest noodwendig het resultaat tot niets leiden; we behoeven dan ook nog niet eens tot de spreekwoordelijk geworden hondekoppen op pantoffels terug te gaan, om ons te overtuigen, dat bij naaldwerk-patronen zelden de ontwerpen hun ontstaan dankten aan de verschillende wijzen, waarop het materiaal bewerkt kon worden, dat zij om zoo te zeggen uit de techniek waren voortgekomen. En dit laatste is toch eigenlijk de eenige goede manier van versieren, waardoor stof en patroon zoo'n onafscheidelijk geheel vormen, dat men zich de een niet zonder het andere kan denken. Geldt dit in het algemeen, voor iedere uiting van versieringskunst, noodzakelijk is het voor het kunstnaaldwerk. Daar toch heeft men als grondstof reeds verschil te maken tusschen afgedeelde en onafgedeelde weefsels, die hun eigene wijzen van bewerken voorschrijven, en het ontstaan gaven aan de kruissteek, over de duidelijk zichtbare schering- en inslagdraden heen grijpende, en de platte steek, die wij als van later datum zouden kunnen beschouwen en die een vrijer volgen van de lijn op een onverdeelde stof toe laat. Heeft dan ook nog ergens het kunstnaaldwerk als volksuiting stand gehouden, zoo is het bijna altijd het borduren in kruissteek met hare kleine variaties, waaruit wij de meer rationeele wijze van deze techniek zouden willen concludeeren. Dat zij echter, hoe logisch deze bewerking is, ontaarden kan in het nabootsen van voorstellingen die geheel buiten haar terrein liggen, bewijzen de, zeker aan velen bekende haardschermen met herderstafereelen bijv., waarbij getracht is de nuanceering van een schilderij te imiteeren. Niet alleen de platte steek maar ook de kruissteek gebruikte men voor ‘het schilderen met de naald’, dat zeker de grootste uiting van het verval van het kunstnaaldwerk geweest is. | |
[pagina 216]
| |
Om dan ook het kunstnaaldwerk weder in goede banen te leiden, zal men moeten trachten, naast het verspreiden van juiste begrippen omtrent versiering en stofbewerking, voorbeelden te geven, die geheel uit de techniek gegroeid zijn. Bij ontwerpen voor kruissteken is het dus niet de zaak een willekeurige teekening te maken en de vormen hiervan zoo goed mogelijk in de gehakkelde lijnen van het ruitjespapier te wringen, maar gebruik makende van de eigenaardigheid der verspringende vakjes, zijn teekeningen hierop te composeeren. Dit is het wat de goede oude borduurversieringen in kruissteek hebben, en wat wij in de boekjes van den heer en mevrouw Dijsselhof weer terug vindenGa naar voetnoot*). Die beestjes zijn zoo door en door echte borduurbeestjes, een leeuw, een kat, een haan, een olifant, zij zijn geheel ontworpen in de werkwijze waar zij voor dienen moeten, gebazeerd op de kleine, rechthoekig op elkaar staande vierkantjes. En ondanks deze zoo beperkende voorwaarden zijn de diertjes vol actie en expressie. Het meest kenmerkende in ieder beestje is aangehouden, zij zijn vereenvoudigd, tot dat het hoofdtype overbleef, dat toch zeer juist het karakter markeert. De houding bijv. van het voor-den-ploeg-trekkende paardje, hoe simpel van vorm ook, is uitstekend, de gang van het boertje voortreffelijk, leuk ook het logge in den olifant, het cordate in het haantje, het ornamentale in de zeepaardjes. In ieder diertje is bewaard gebleven wat er het meest aantrekkelijke in was, en zoo hebben we boekjes gekregen die een schat van motieven bevatten voor hen, die met kruissteekjes versiering willen aanbrengen. Iets ontbrak er echter nog aan... en wij hoopten zoo, dat een vervolg op deze uitgave er in zou voorzien, nl. eenige aanduiding, hoe de motieven toegepast konden worden. Wij weten, dat de plannen er toe bestonden en ziende, hoe menigmaal kleedjes maar volgezaaid waren met die leuke beestjes, zonder eenig logisch verband, speet het ons waarlijk, te vernemen dat een boekje met eene ‘gebruiksaanwijzing’ niet zou verschijnen. Inmiddels heeft een ander mevrouw Dijsselhof deze taak uit handen genomen en gaf mej. Verwey, in samenwerking met mej. Faddegon een boekje uit, waarin wij enkele diertjes uit de Borduurpatronen voor groot en klein in een lijnen-samenstel terug vinden, want niet alleen het ruitertje, zooals in de voorrede staat, ook de muisjes en andere kleine beestjes zijn van Dijsselhof's vinding of hier zeer nauw aan verwant. Over het geheel zijn de patroontjes in mej. Verwey's boekje m.i. wel wat heel simpel van vinding, en ware het niet dat blauw en geel als kleurencombinatie nogal goed stond, de te groote eenvoud der randjes zou zeker in het oog vallen. Het is mogelijk dat de volgende boekjes - dit is de eerste eener aangekondigde serie - iets rijper van ontwerp zullen worden, want al is eenvoud het kenmerk van het ware, volgens Victor Cousin moet een ding niet alleen waar en goed, maar ook schoon zijn, wil het ons ten allen tijde voldoen. Zóó vreezen wij dat deze voorbeeldjes het vluchtige dat onzen tijd kenmerkt, niet weinig in de hand zullen werken.
R.W.P. Jr. |
|