spreid werden en zoo voortreflijk het Japansch imiteeren, dat men meestal slechts door een onderzoek van het materiaal kan vaststellen den namaak in aardewerk van een model in porselein voor zich te hebben. Die pullen zijn kloeke, stevige lichamen van sierlijk en toch krachtig gebogen lijn en een zoo mooi, oud-glanzend en innig blauw, als men bij de nieuwe hedendaagsche fabricatie nog gansch niet bereikt heeft. Hiertoe draagt echter ook het email bij, in vloeibaren toestand een melkige, vloeistof, waarin de voorwerpen, na hun vorm ontvangen te hebben, werden gedoopt. Dat email nu verleent glans en een weelderige sappigheid aan het oppervlak, contrasteerend in warme witheid tegen het zware of doorschijnende blauw. En de samenstelling van deze zoo zeer passende deklaag was de specialiteit der Delftsche pottebakkers, waarvan de eigenaardigheid, gelijk zoo menige andere, door onze moderne Hollandsche industrie nog niet herkregen is.
De pul, in de groep afgebeeld, kwam meestal niet alleen in den handel voor. Er was gewoonlijk een ‘stel’, gelijk men weet, bestaande uit vijf stuks (drie pullen en twee bekers) of uit drie stuks (twee pullen en een beker) en zoo diende dat geheel voor hetzelfde doel als waarvoor het thans nog dient: blootelijk ter versiering van een plint of kast. Maar of oorspronkelijk de Japansche porceleinen pullen en bekers, waarvan dit Delftsche goed de namaak is, niet tot een ander, een practisch of religieus doel geschapen waren, is een vraag die nog opheldering behoeft, maar in 't algemeen waarschijnlijk bevestigend kan beantwoord worden. Tevens ware het belangwekkend te weten hoe men juist aan die bizondere vormen van pullen en bekers en die geconsacreerde getallen van drie en vijf kwam. Niet onmogelijk ware het, dat bij dit alles ritueele bedoelingen, tenminste aanvankelijk, in het spel waren.
Maar de beide veldflesschen met aan eene zijde afgeplatte buiken zijn toch nog ongemeener en van een zeer zeldzaam en bizonder mooi soort. Men moet hen zien, niet in de eenigszins verflauwde afbeelding, maar in hun ware werkelijkheid van schitterend geslaagde keramische schepping, met den matten glans van hun wit en helsprekende veel kleurigheid, om de bewondering te begrijpen, die de kenners voor dit zoo echt deugdelijk, stevig en mooi Delftsch product (dat bovendien vrij zeldzaam is) gevoelen.
Levenslustige dingen waarlijk zijn die pullen en flesschen en borden uit den grooten tijd, frank-kleurig, forsch en toch smaakvol. Zoo heelemaal niet peuterig of barok en oververfijnd. Wel een product zooals paste in dien tijd van forsche en zwierige allure. De grappigheid was toen niet altijd fijn, schoon meest goedmoedig. Dit aardige geel-witte aapje, dat eigenlijk een kannetje is, geeft er een voorbeeld van. Als dierstudie is het nog beter bedoeld dan gelukt, maar als een voorwerpje, als een figuurpotje is het allerliefst en heeft zeker vele Hollandsche burgers verrukt, eer het in een vitrine van het museum Willet zijn ‘loopbaan’ besloot....
Zoo afzonderlijk als tezamen geven de vier voorwerpen dezer groep wel eenig denkbeeld van hetgeen de Delftsche aardewerkfabricage in haar grooten tijd vermocht. Al stond in kunstvolle vaardigheid het ornament der De Keyzers, Pynackers, en in lateren tijd der Dextra's, misschien hooger, de techniek van het onder-glazuur-schilderen was toen reeds grootendeels verlaten en dit beteekent uit een oogpunt van pottebakkerskunst toch zeker een daling, omdat nu de versiering meer los van het voorwerp kwam te staan en het beschilderen geen aparte techniek meer vereischte.
De meest eigenaardige periode der Delftsche productie scheen toen reeds gesloten en ook met den grootsten handelsbloei, het kolossale debiet, raakte het allengs gedaan. In het begin der 18de eeuw was de Europeesche porceleinfabricatie met kracht begonnen in alle omringende landen en zelfs op het eigen gebied der aardewerkproductie was de concurrentie, met name van het Engelsche goed, voortdurend voelbaarder. Om den goeden naam van het Delftsch product op te houden, werden een aantal strenge bepalingen opgesteld voor wie van de oud-beproefde manier van beschilderen en bakken afweek, doch de redenen van het verminderend debiet