Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 17
(1907)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
zuylestein. ingang van den tuin. foto marie bijl, assen.
| |
[pagina 147]
| |
Nederlandsche lustverblijven
| |
[pagina 148]
| |
zuylestein. naar een kopergravure van daniel stoopendael.
plein en buitenhof verbonden, terwijl een buitengracht in den regel, het geheele complex, met inbegrip van de tuinen, rechthoekig omringend, tegelijk als afsluiting en voor den toe- en afvoer van water diende. In den tijd der Renaissance werden de sterkere verdedigingswerken: torens, bastions, wallen en gekanteelde omgangen overbodig, maar de middeneeuwsche dispositie van het kasteel en zijn omgeving bleef behouden, omdat deze toch de gewenschte waarborgen voor de veiligheid biedend, niettemin den bewoner vrij liet in de wijziging van een aantal onderdeelen, welke zijn persoonlijk inzicht of de gesteldheid van de landstreek medebrachten. De ligging van de stallingen en de verschillende bijgebouwen, onvermijdelijk bij de groote huishoudingen van die ver-af gelegen verblijven, was evenwel zóó doelmatig, dat deze ook in de 16de en 17de eeuw, nagenoeg onveranderd bleef; te meer omdat daardoor den aanleg van park en lusthof niet werd belemmerd en het overvloedige water voor vijvers, waterpartijen en tuingebruik kon benut worden. Oude gravures beziende, zal men opmerken hoe de meestal rechthoekige, geometrische indeeling der tuinen, uitmuntend overeenstemt met den rechtlijnigen plattegrond van het geheel. Zoo is dus, evenals alle andere Hollandsche kasteelen, Zuylestein oorspronkelijk door een slotgracht omgeven geweest. Ware het niet dat deze gebruikelijke aanleg, maar ook de geheele situatie: de onmiddellijke nabijheid van de lage uiterwaarden van den Rijn, hier reeds voldoende op wezen, ook uit het te kleine niveau-verschil van het voorplein en den bodem waarop het huis staat, uit de plaatsing van de nu veel te laag, nauwelijks een Meter boven den grond, zich bevindende ramen van het gewelfde sousterrain, uit den - nu voor een groot deel onder den grond verborgen - schuin | |
[pagina 149]
| |
zuylestein. naar een kopergravure van daniel stoopendael.
oploopenden onderbouw, valt het vroeger bestaan van een slotgracht met zekerheid af te leiden. En daar de zooeven genoemde stoep, gedeeltelijk vóór de ontlastingsbogen van die benedenvensters gebouwd is, kan gemakkelijk de gevolgtrekking gemaakt worden dat zich hier eertijds een smallere brug bevond, terwijl denkelijk dezelfde bollen die nu op de leuningen van de stoep staan, vroeger de balustrade van de brug versierden. De beide vazen naast den opgang zijn in elk geval van veel lateren datum.
Zuylestein is echter hoofdzakelijk in de 17de eeuw, toen het aan Prins Frederik Hendrik toebehoorde, vergroot en verbouwd. Slechts de groote toren en het middengebouw zijn oorspronkelijk uit de 16de eeuw - 1551 meldt een steen boven den ingang - en vormden een huis van betrekkelijk kleine afmeting, dat als jachtslot dienst deed, bevattende dus in de benedenverdieping niet meer dan de hal of voorhuis, en één vertrek daarachter, terwijl de trap in den toren zal geplaatst zijn geweest. De groote, thans ongebroken wand in dat voorhuis, (die waar men nu op onze afbeelding den langwerpigen spiegel ziet) zal dus ongetwijfeld één of meer doorgangen bevat hebben naar het achterhuis. En wat is dat daar boven in dien wand? dat voorspringende gedeelte? De aanzet van een gewelf? Vermoedelijk het overblijfsel van een draagsteen; want daar elders, bijv. aan de verschillende zolderingen in den toren, fraai uitgevoerde consoles uit de 16de eeuw voorkomen, mag men veilig aannemen dat ook het voorhuis zeker rijker is bewerkt geweest dan nu het geval is, en dat boven de zeer eenvoudige vlakke zoldering met vrije lompe balken, zich de vroegere moer- en kinderbinten zullen bevinden, waarvan de eerste stellig op decoratief gebeeldhouwde karbeels zullen gerust hebben. | |
[pagina 150]
| |
De beide muurankers in den gevel boven het portaal wettigen ten overvloede het vermoeden dat eertijds een stel dwarsbinten de zoldering van het voorhuis zullen hebben helpen dragen. Ook ligt het voor de hand dat zich in deze hal een schouw zal bevonden hebben, temeer daar in het hierboven gelegen vertrek een - zelfs zeer mooie - monumentale schoorsteen staat en de rookgang dus aanwezig was. Tegenwoordig ligt de hoofdtrap in den linker vleugel naast den ingang en deze is blijkens de donker eikenhouten betimmering van de hooge opgaande lambriseering omstreeks het midden van de 17de eeuw uitgevoerd. En hoe fraai nu het inwendige van het huis nog is, zeer zeker zal het een aantal meerdere schoone détails bevat hebben, welke door herhaalde veranderingen ten slotte geheel verdwenen zijn en moet men om den oorspronkelijken toestand voor den geest te roepen, helaas te veel zich op gissingen verlaten. Ziet slechts de prachtig geciseleerde koperen deursloten op een der bovenvertrekken, copieën van de zich in het paleis van Hampton-Court bevindende origineelen, een geschenk van Koning Willem III, en met diens monogram versierd; of de kunstig gesneden schoorsteenboezem met het Engelsche wapen en 's Konings devies; dan laat het zich toch denken dat Zuylestein, een verblijf waar zoo vaak vorstelijke personen toefden, op een onbekrompen ingericht interieur zal hebben kunnen bogen, waarvan de deftige, geheel betimmerde eetzaal nu nog een kostelijk voorbeeld geeft. Moet de inwendige inrichting dus door de verbeelding aangevuld worden, uitwendig hebben de verschillende verbouwingen duidelijker gegevens achtergelaten.Ga naar voetnoot*) Vindt gij het nu niet interessant, lezer, ook eens om het gebouw heen te loopen, en met eenige aandacht de muren te bekijken? Dan zult gij de geschiedenis van de veranderingen zonder veel moeite zelf uit de voegen der steenen en naden in het metselwerk kunnen lezen. Bij den genoemden linkervleugel, ter zijde van de stoep beginnend, vindt gij dat deze blijkbaar het oudst is, en zal dagteekenen van den tijd der eerste vergrooting, toen zich de behoefte aan een ruimer trappenhuis deed gevoelen, inplaats van den nauwen, onaanzienlijken opgang in den toren. Met den voorgevel is deze trapvleugel zoodanig verbonden, dat men aanvankelijk aan een bijbouwing zou kunnen twijfelen. Naast den toren evenwel is de afscheiding beter waar te nemen aan den goed-zichtbaren naad, terwijl men hoog in den zijmuur van den toren duidelijk de sporen ontdekt van venster-openingen, die na den aanbouw van den vleugel, natuurlijk haar beteekenis verliezend, dan ook waarschijnlijk gelijktijdig zijn dichtgemetseld. De toren zelf bestaat uit zeven, of zoo men die in het dak erbij wil tellen, uit negen verdiepingen en is bekroond met een door leien gedekten peervormigen top, een welbekend motief van onze Hollandsche raadhuis- en kerktorens. De verdiepingen zijn uitwendig duidelijk gemarkeerd door zandsteenen lijsten, en hebben kruisvensters door sierlijke ontlastingsbogen gedekt, terwijl een groot aantal in voluutvorm gesmede muurankers aan de muren een prettige levendigheid bijzetten. Binnen den toren zijn alle draagbalken, waaraan deze ankers verbonden zijn van knap gesneden eiken sleutelstukken voorzien, en het is verwonderlijk hoe zuiver, scherp en ongeschonden het snijwerk, hoe blank het hout zelf gebleven is, waar het tegen rook, stof en sterk licht altijd is gevrijwaard geweest. Een der zijden van den toren is, door een daartegen gebouwden, met ettelijke ijzeren beugels voorzienen schoorsteen, jammerlijk ontsierd, terwijl een raam aan de Westzijde, met den aanbouw van den Westelijken vleu- | |
[pagina 151]
| |
zuylestein. voorgevel. foto marie bijl, assen.
| |
[pagina 152]
| |
gel aan het huis, dus onbruikbaar geworden, in vroeger tijd schijnt dichtgemetseld te zijn. Op den bovensten zolder vindt men nog de vensternis, dik onder de witkalk verstopt en buiten zitten daar ter plaatse zelfs nog overblijfselen van het glas en het lood die men zeker nimmer de moeite achtte om er eens bij te klimmen en ze te verwijderen. De volgende hoekvleugel, tusschen den toren en het achterhuis aangebracht, is van een veel kleinere steensoort, niet in verband met de rest, en dateert dus eveneens van een verbouwing.
zuylestein. de stoep. foto marie bijl, assen.
De achtergevel van het kasteel, - die welke van den Utrechtschen weg te zien is - waarvan de top nog met een fronton en een zittenden leeuw bekroond is, (die van de meest overige trapgevels zijn verdwenen), en waaronder een gesmeed, met twee pijlen doorschoten hart, voert twee achthoekige hangtorentjes, eveneens met peervormige spitsen gedekt en door kraagsteenen gedragen. Zoo ergens, dan is hierdoor het oorspronkelijk bestaan van één enkel middengebouw ten duidelijkste bewezen, daar die beide torentjes natuurlijk als hoektorens dienst deden. Scherp afgeteekende, tot bovenaan doorloopende rechte muurnaden, juist naast deze beide hoekmotieven bevestigen ten overvloede deze veronderstelling. Het geheele westelijke gedeelte van het huis eindelijk moet dateeren uit den tijd van Frederik Hendrik, heeft waarschijnlijk aanvankelijk uit één vleugel bestaan van dezelfde grootte als die naast den toren, - op te maken uit de nog gemakkelijk te herkennen sporen van vensteropeningen - en schijnt later opnieuw uitgebreid. De genoemde eetzaal bevindt zich in dit gedeelte. Intusschen zijn alle vensters in de twee | |
[pagina 153]
| |
hoofdverdiepingen blijkbaar in het laatst van de 17de, misschien pas in het begin van de 18de eeuw vergroot en door hooge schuiframen vervangen, terwille waarvan men de smaakvolle ontlastingsbogen met hun schoone sluitsteenen en guitige mascarons, voor weinig oogelijke rechte togen heeft doen plaats maken en de teekenende borstweringlijsten onderbroken.
zuylestein. het voorhuis. foto marie bijl, assen.
Ook de dakvensters zijn veranderd; op sommige vindt men nog de oude vlugge puntdaken; de meeste echter vertoonen een banale houten omlijsting en zijn plat afgedekt, waarschijnlijk in het begin van de 19e eeuw zoodanig verminkt, uit welken tijd ook zeker wel de onaanzienlijke houten gootlijsten zullen dagteekenen.Ga naar voetnoot*) Intact, d.w.z. van den oorspronkelijken 16en eeuwschen bouw overgebleven is dus nog slechts de fraai gebeeldhouwde Renaissance omlijsting van het Portaal: een ornamentaal fries met een drietal door kinderfiguurtjes gehouden wapenschilden, dat door kloeke half-figuren wordt gedragen en met een fronton is gedekt. De hoekbekroningen schijnen mij echter ook geschonden te zijn. De meeste van de veranderingen aan het gebouw hebben blijkbaar reeds vóór de 18e eeuw plaats gevonden. Juist gedurende een groot deel van dat tijdvak woonden de bezitters van Zuylestein in Engeland en werd het dus als landgoed min of meer verwaarloosd, zelfs verhuurd, en was zoodoende, van vorstelijk lustverblijf tot huurwoning, wel zeer in aanzien gedaald. Dit heeft echter de goede zijde gehad dat het toen ontsnapt is aan te ingrijpende veranderingen, welke het architectonisch hadden | |
[pagina 154]
| |
zuylestein. noordelijke en westelijke gevels. foto marie bijl, assen.
kunnen schaden en waardoor dit sympatieke bouwwerk zeker zijn eigenaardig 16e-eeuwsch karakter onherstelbaar zou ingeboet hebben. Op de koperprenten van Daniël Stoopendael, - waarvan een tweetal bij dit opstel zijn gereproduceerd - komt het Huis Zuylestein dan ook voor, bijna volkomen in den toestand waarin het nù is. De grachten zijn daarop reeds verdwenen en men ziet daar ter plaatse plantsoenen afgebeeld. De omgeving evenwel is sedert meer veranderd. Op de plaatjes ziet men het voorplein nog aan twee zijden met stalgebouwen afgesloten en komen nog vier hoektorens voor, waarvan er nu reeds één opnieuw door den tegenwoordigen eigenaar is opgebouwd. In 1837 nog, schreef Mr. Robidé van der Aa in Oud-Nederland over Zuylestein: ‘... dat het inderdaad te bejammeren (was), dat dit aloude gebouw niet aan iemand toebehoort, die het geregeld bewoont; het gaat nu gedurig van den eenen huurder aan den anderen over, en wordt meestal slechts gedeeltelijk bewoond. Het is niet voordeelig voor de instandhouding van zulke kasteelen, zoo de eigenaars in vreemde landen hun verblijf houden’. Welnu, dit moge het geval zijn geweest tijdens de vroegere bezitters; de Graaf van Reede en van Athlone echter, die in 1830 in het bezit van Zuylestein was gekomen en in 1842 meerderjarig werd verklaard, aanvaardde op dat tijdstip zelf het bestuur zijner goederen, en deed op den 25sten April van dat jaar zijn intrede in de heerlijkheid. Hij overleed echter het volgende jaar, Zuylestein nalatende aan zijn zuster: Lady Elisabeth, bij wier dood in 1897 het slot het eigendom werd van Graaf Godard Bentinck, Heer van Amerongen. Het wordt thans door diens broeder, Graaf Charles, geregeld bewoond en men kan nu zeker zijn, dat de beide Heeren Bentinck het gedenkwaardige Huis met groote piëteit behandelen, en het voor min-oordeelkundige herstellingen of verwaarloozing nù veilig is. En al zijn er nu geen andere redenen dan van aesthetische strekking, - misschien zelfs eerder bedenkingen van hygiënischen aard er tegen, - toch zoude door den aanleg van een slotgracht om het kasteel, hieraan zijn oude aspect grootendeels teruggegeven worden en het architectonisch schoon er van nog oneindig winnen wanneer het zich als weleer mocht spiegelen in het water, gevels en toren verdubbeid in hoogte maar ook dubbel... schoon daar uit oprijzend! | |
[pagina 155]
| |
Van de waterpartij is tegenwoordig nog een kleine rechthoekige vijver overgebleven vóór de oranjerie, en ter weerszijden waarvan nu de kweek- en moestuin en de boomgaarden gelegen zijn. Om het straks genoemde grasveld achter het huis, bloeien nu langs de muren kostelijke struiken licht-blauwe riddersporen, campanula's, hoog-opgaande sierdistels, en kleinere klimbloemen tegen het latwerk. Een breed pad deelt het gazon in vier gelijke vakken. Op de prent van Stoopendael prijken daar parterres-de-brôderie. Ook de verder-op, westelijk van het huis gelegen tuin, was eveneens in geometrische versiering aangelegd, grenzende aan de nu nog bestaande vaart: de breede buitengracht welke de waterpartijen om het kasteel voedde. De tuinen zijn nog als vroeger buiten de ommuring rondom door bosschen omgeven, waarvan een gedeelte, tengevolge van den stervormigen aanleg der lanen het ‘Sterrebosch’ heet en waarheen groote hekken naast het ‘Zomerhuis’ toegang geven.
zuylestein. de inrijpoort. foto marie bijl, assen.
Belangwekkend als de architectuur is, niet minder rijk aan afwisseling is de geschiedenis van Zuylestein's bewoners. Weliswaar ontbreken eenigszins betrouwbare gegevens over de stichting, en nadere bizonderheden omtrent den toestand van het landgoed vóór de 16de eeuw, en ook over de vroegste bewoners zijn de aanteekeningen verre van volledig. In de archieven van Amerongen berust een lijst van bezitters van Zuylestein, welke aanvangt met zekeren Wouter van Zulen, in 1382 aldaar gevestigd, aan wien het goed zijn naam moet ontleenen. Zijn afstammelingen, - in de geslachtslijst alle achtereenvolgens genoemd, maar naar mij voorkomt, in dit beknopt overzicht van geen belang - behielden het slot tot het einde van de 15de eeuw. De laatste van hen: Wouter van Zulen van Natewisch moest wegens schulden zijn bezitting verkoopen welke nu overging aan Diederik van Bevervoorde. Ook deze verkocht in 1516 het kasteel op zijn beurt aan den... Erf-keukenmeester-van-het-Roomsche-rijk, van Seldeneck, in wiens geslacht het is gebleven tot het midden van de 16de eeuw. Inmiddels was het kasteel met meerdere andere, in 1536 door de Staten als Riddermatig erkend. In 1549 het bezit geworden van Ernst van Nijenrode,Ga naar voetnoot*) kwam het na diens dood in | |
[pagina 156]
| |
1558 aan zijn dochter Geertruid, gehuwd met Goert van Reede, den Heer van Amerongen. Dit kasteel ging bij Vrouwe van Reede's dood in 1605 aan haren zoon, Zuylestein aan hare dochter Aleid over. Lang genoot deze niet van haar bezit. De rijke erfdochter der van Reede's trad in het huwelijk met eenen Engelschen kolonel, Thomas Wingfield, edelman zonder fortuin, te gelijk met meerdere van zijne op avontuur beluste landgenooten, met Leicester's leger naar Holland gekomen. Wingfield verkocht na zeer korten tijd, in 1611, aan den vermogenden Heer van Renesse, den Domproost van Utrecht, Zuylestein voor slechts 10,000 gulden. Maar hiermede nam de Heer van Amerongen, Aleid's broeder, geen genoegen; hij betwistte aan zijn zuster het recht, het landgoed uit de familie te vervreemden en deed den nieuwen eigenaar een proces hierover aan. Een levendige twist was hiervan het gevolg, nog aangewakkerd door geschillen over de palen van het rechtsgebied van den Heer van Amerongen en den nieuwen Heer van Zuylestein. Zoo hoog liepen de onaangenaamheden, dat de Staten van Utrecht, zich verplicht zagen tusschen beide te komen en den twistenden te gebieden: ‘zonder elkaar met woord of daad te beleedigen den loop van het rechtsgeding in deze af te wachten, op poene van honderd dubbele gouden Nederl. rijders.’ Bijna twintig jaren had die oneenigheid al geduurd toen de Stadhouder zelf er in 1630, een einde aan maakte door de Heerlijkheid Zuylestein aan te koopen,Ga naar voetnoot*) terwijl de Staten van Utrecht den Prins ook het ‘hooge rechtsgebied’ daarvan verleenden. Intusschen bleek aan Frederik Hendrik spoedig, dat de uitgestrektheid van zijn hoog rechtsgebied nauwelijks een voldoend aantal personen bevatte ter uitoefening hiervan. Hij sloeg daarom den Staten voor hem de naburige heerlijkheid Leersum te verkoopen en deze met Zuylestein te vereenigen, op welk voorstel door de Hoog Mogende Heeren werd ingegaan, met het oog op: ‘'s Prinsen groote verdiensten’, en Leersum diens eigendom werd en tot één heerlijkheid met Zuylestein verbonden. Heel veel schijnt Frederik Hendrik toch niet op het kasteel vertoefd en het voornamelijk als jachtslot gebruikt te hebben. Slechts een tweetal bezoeken in 1635, en nog één ongeveer vier jaar later, zijn in de kronieken van Zuylestein vermeld. Inmiddels schijnt het huis in dien tusschentijd door verbouwingen belangrijk te zijn vergroot. Frederik Hendrik legateerde zijn landgoed aan zijnen natuurlijken zoon Frederik, die daarop den naam Nassau-Zuylestein voerde. Deze verbleef vrij geregeld op het kasteel, zette het verbouwingswerk voort, legde de tuinen opnieuw aan, en bracht ook het inwendige in meer bewoonbaren staat, dat, hoewel met de ingetogenheid van den protestantschen landedelman strookend, toch eenigszins meer als vorstelijk verblijf werd ingericht toen zijn neef en vroegere pupil, de Koning-Stadhouder daar later menigmaal logeerde.Ga naar voetnoot†) In 's Konings slaapvertrek, de bovenkamer waar wij straks die mooie deursloten zagen, hangt thans nog voor den schouw een schoon schilderij van Mijtens: Prinses Mary, de dochter van Karel I, Willem's moeder voorstellende. In September 1658 bezocht de rondzwervende Koning van Engeland, Karel II, Zuylestein, begeleid door drie van zijn getrouwen en één enkelen bediende. Maar het verblijf schijnt van korten duur geweest te zijn, want toen dit bezoek, door den Engelschen minister in den Haag, ter kennis van Cromwell was gebracht, werden de Staten-Generaal er van verwittigd en schijnt de ongelukkige balling van die zijde een wenk gekregen te hebben om zich te verwijderen, wat zijn bloedverwant, de Heer van Zuylestein, niet schijnt te hebben kunnen verhinderen. Frederik van Nassau-Zuylestein sneuvelde in 1672 te Naarden in een aanval tegen de Franschen. | |
[pagina 157]
| |
Zijn zoon Willem Hendrik was een intieme vriend van Koning Willem III, dien hij naar Engeland volgde en door wien hij in 1695 in den Pairstand werd verheven als: Baron of Enfield, Viscount Turnbridge, & Earl of Rochford. Hij stierf op het kasteel Zuylestein in 1708. De opvolgers van den Graaf van Rochford hielden zich meestal in Engeland op, waar zij door aanhuwelijking landgoederen hadden in Suffolk en Essex en schijnen naar het Hollandsche kasteel Zuylestein weinig te hebben omgezien, tot het in 1830 door erfenis gekomen is aan den jongen George Godart Henry, Graaf van Reede en Athlone en Heer van Amerongen, die, zooals ik straks reeds vermeldde, slechts zeer korten tijd het kasteel in zijn bezit had.
April, 1907.
w.j. laquy. 1787. portretten van de familie nellesteyn.
Naschrift. Toevallig werd dezer dagen mijn aandacht gevestigd op een schilderij van Laquy. (Willem Joseph, geb. 1738, overl. 1798), voorstellende de portretten van: ‘Jhr. C.J. van Nellesteyn en deszelfs huisvrouw, benevens vijf eerste kinderen.’ Dit stuk moet n.l. geschilderd zijn op het Huis Zuylestein in 1787. Werkelijk herkent men achter de figuren de beide vazen welke nu nog de stoep flankeeren en ziet men op den achtergrond den toren van Amerongen. Het doek behoort tot de verzameling van den Heer G. Murray Bakker te Amsterdam, die zoo welwillend is geweest het ter reproductie af te staan. Juni, 1907. K.S. |
|