| |
| |
| |
De teruggevonden weg
dramatische studie in één bedrijf
door Frans Mijnssen.
‘De blâren vallen zacht....’
Kloos. Verzen. I.
Personen:
De oude Mevrouw Vreede. |
Antoinette, haar ongetrouwde dochter. |
De oude Heer Greven. |
Dienstmeisje, bij Mevrouw Vreede. |
Een ouderwetsch-gemeubelde, eenigszins sombere kamer. Links ramen naar de straat, grootendeels verborgen achter schuif- en trekgordijnen. Achtergrond en rechts-derde-plan deuren. Rechts-tweede-plan haard. In het midden groote tafel, waar op nog gedeeltelijk aanwezig de overblijfselen van het tweede-ontbijt.
| |
Eerste Tooneel.
Mevrouw Vreede. Antoinette. Dienstmeisje.
Mw. Vreede zit in haar eigen-leuningstoel, op haar vaste plekje bij den haard. Antoinette en Dienstmeisje ruimen de bovenbedoelde overblijfselen weg.
(zij wacht tot dat Dienstmeisje even met borden de kamer uit is; dan moet zij 't zeggen, toch aarzelend.)
Kind, - hoe laat is 't nu al...?
Nou, - 't zal zoo-wat twee uur zijn... (wat schampere glimlach). Bent u bang dat we niet klaar zullen zijn?
(als boven).
Wat 'en agitatie...!
Dienstmeisje weer op. Antoinette en Dienstmeisje gaan door met wegruimen; zijn dan gereed. Tafelkleed over tafel. Dienstmeisje daarna door deúrachtergrond af.
| |
Tweede Tooneel.
Mevrouw Vreede. Antoinette.
(trekt tafelkleed nog rechter; dan, koel, plichtmatig).
Zit u niet te dicht op 't vuur? Zal ik uw stoel wat naar achteren schuiven?
(zacht).
O nee, - 't is heel goed zoo... Maar geef je me m'n breikous...?
(weer schamper als boven).
Kunt u daar zelfs vanmìddag niet buiten!?
(lichte zucht).
Och kind, wat heb je daar toch an. Wees toch wat zachter.
(heeft breiwerk aangegeven; maakt bij de bemerking van haar moeder schouderbeweging van onverschilligheid; gaat bij het raam zitten; hard:)
'k Blijf 't mal vinden. Als ie nu nog met z'n vroùw kwam! Maar alléén!
(als boven).
Z'n vrouw zal 't wel wéten. Maar dan kon ze nòu toch wel meekomen. Ze hoeft nu niet meer jaloers te zijn.
Mw. Vreede is begonnen te breien; tuurt op haar breiwerk en zwijgt.
(steeds hard).
U hadt 'em nooit meer teruggezien, is 't wel? En nooit meer iets van 'em gehoord.
(nu heel-even ongeduldig).
Och nee kind, dat weet je immers....
(weer zacht; als eerst).
Acht-en-veertig jaar....
En toen is ie gauw daarop getrouwd?
(ingehouden kalm).
Vijf jaar later.
(spottend).
Wat weet u dat precies...! (een denkbeeld). Ik heb 't altijd zoo onkiesch gevonden van grootmoeder, dat ze u met 'em plaagde... tegenover mij.... Dat heb ik u nooit gezegd. Maar 't is zoo.
Laat grootmoeder nu rusten.... En ze meende 't immers goed...!
Ja, - als je zóo wil. Dat moest er ook nog bijkomen!
(ingehouden-kalm, aarzelend).
D'r werd gescheld, is 't niet?
(opstaand).
Ja. (ziet haar moeder aan; dan, plotseling, hard). God, - moeder, stelt u je niet zoo 'an.
(zich bedwingend; zwak, lichtelijk klagend, ter verontschuldiging).
D'r komt ook zoo nooit iemand... vreemds.
| |
Derde Tooneel.
Mevrouw Vreede. Antoinette. Greven.
Greven door deur-achtergrond op. Dienstmeisje heeft deur voor hem opengedaan. Sluit die nu weer van portaal uit.
Antoinette is opgestaan. Mw. Vreede maakt een beweging als wilde zij opstaan; zinkt dan dadelijk weer in stoel terug.
Greven aarzelt even; heeft de vrouw in de stoel
| |
| |
gezien; komt de kamer verder in; groet met hoofdbeweging Antoinette; gaat dan naar Mw. Vreede.
Dag... Greven.... Je moet me niet kwalijk nemen, dat ik je niet tegemoet kom.... Maar 't loopen, zie je... (zachte glimlach) 't loopen wil niet meer. (korte stilte).
En dat is zeker je dochter...?
Ja, dat is me dochter, - Antoinette.
Greven en Antoinette geven elkaar de hand.
(fauteuil bijschuivend).
Gaat u zitten. U wilt me wel excuseeren? Ik hoop u straks nog te zien. (tot haar moeder; droog). Zult u niet te veel praten? (tot Greven; als boven). Ik moet 'r wat rustig houen de laatste tijd.... Ze windt zich dadelijk op... en dan is 't direct.... Dan moet ze d'r later voor bóeten.
Mw. Vreede zwijgt; tuurt op haar breiwerk, dat gerust heeft sedert het binnenkomen van Greven. Greven is gaan zitten. Antoinette door deur-rechts af.
| |
Vierde Tooneel.
Mevrouw Vreede. Greven.
Mw. Vreede rolt haar breiwerk op.
Wil ik je helpen? (staat op, vat het breiwerk aan, legt het op tafel; gaat weer zitten; stilte).
(zacht, vriendelijk).
Ik had niet gedacht dat ik je nog 'ens zien zou... vóor m'n dood...
In ben pas kort in 't land terug....
Ben je nooit 'ens meer over geweest?
Jawel, - maar toen.... (trieste glimlach) Ik heb 't je heel lang niet kunnen vergeven....
(na een stilte).
En ga je weer terug...?
Ik was 't niet van plan.... Maar och, - 't is hier zoo veranderd.... De menschen, - en alles. Ik weet niet of ik nog wennen kan.... (na een stilte). Wat is 'et vreemd zoo tegenover elkaar te zitten.... 't Lag alles zoo ver achter ons.
(zacht).
Ja, - we zijn heel oud geworden....
Maar nu herken ik je toch weer....
(zwakke glimlach).
Heùsch?
Mw. Vreede knikt; buigt het hoofd; hare oogen worden vochtig. Zij wischt zich stil de tranen af.
(zacht).
Geef me nog 'ens 'n hand, Leida.... Nu we zoo oud zijn geworden, is 't verdriet dat... dat we elkaar hebben aangedaan, voor-goed vergeten... is 't niet? En nu kunnen we als goeie-vriènden....
Mw. Vreede geeft Greven de hand en knikt weer, zwijgend.
Greven houdt Leida's hand nog in zijn hand; ziet op de hand nêer.
(weemoedige glimlach).
Die zijn ook veranderd. Wéet je nog wel...?
(evenzoo).
Die waren je trots....
Ja, - en je hebt ze zoo dikwijls bekeken....
Greven knikt bevestigend, streelt even zachtjes de hand; laat die dan los; leunt terug in zijn fauteuil.
(na een stilte).
En zorgt je dochter goed voor je?
O ja, - zeker. (korte stilte). Ze heeft geen gemakkelijk humeur.... De stákker.
Ze had verwacht.... Ze zou nu eigenlijk al-lang getrouwd moeten zijn.... Nee, dat zul je niet weten, dat ze zeven jaar geëngageerd is geweest.... Maar toen waren er nòg geen vooruitzichten... en toen was ze intusschen ouder geworden.... Dat is 't misschien ook wel geweest.... En toen is ie nog al kort daarop getrouwd met 'en ander meisje. Die had ook wat gèld.
(nadenkend).
Ja, - dat is ellendig....
Ze was altijd wel anders dan ik.... 'Had meer 't karakter van hem....
(knikt bevestigend; dan).
Ben jij gelukkig geworden...?
(spottende glimlach).
Ik? (schouderbeweging) Maar dat is al zoo lang voorbij. (korte stilte). Al heel gauw na me trouwen is 'et begonnen.... (korte stilte; bitter). Je begrijpt later niet dat je 't hebt kunnen uithouen.... (korte stilte). Ik was al wel bang toen ik 'r beter leerde kennen.... Maar ik kon niet meer terug: 'k dacht dat ze van me hield.... (schouderbeweging). Och, misschien heeft ze dat in die tijd ook wel gedaan.... Maar dat is, zooals ik zei, alles al zoo lang geleden.... Toen de kinderen groot waren geworden, 't huis uit gingen, - toen zijn we feitelijk uit elkaar gegaan.... We wonen nog in 't zelfde huis.... Maar er gaan dagen voorbij, dat we elkaar
| |
| |
zelfs niet zièn.... (buigt 't hoofd; kalm). En zoo is 't goed.
(zacht).
Dat duurt dus al jaren....
(als boven).
En je kinderen...?
M'n jongen heb ik tot z'n achttiende jaar bij me gehad. Toen is ie d'r op uitgetrokken. Die kon ook niet met 'r overweg... Ze ging zoo verkeerd met de kinderen om. 'Was een van de redenenen van onze eeuwige kwesties. Maar hij heeft er tegen gekund. 't Is 'en kérel geworden. Alleen: hij woont zoo ver weg. 'k Heb 'em bijna nooit meer gezien. (korte stilte). Met m'n dochter ben ik minder vertrouwelijk geweest.... Die is ook getrouwd. (luchtiger). En woont aan 't andere eind van de wereld.... (als boven; glimlachend). En nu zit ik hier bij jou... en biecht op.... Ik kan 't me haast niet begrijpen.
(stil, als in herinnering, hem toeknikkend).
Je was nooit erg toeschietelijk voor anderen....
(stille glimlach).
Nee. En dat is er met de jaren niet beter op geworden.... (een stilte; dan, zeer ernstig). Was je man goèd voor je..? Ben jìj tenminste gelukkig geweest? - Ik heb 't eerst niet willen gelooven... Ik kende n'em wel, zooals je weet.... En hij was zoo ànders dan jij.
(hoofd gebogen, knikt).
Ja.... da's wel waar.... (heft hoofd op; ziet Greven aan). Och, - hij is nu dood.... En wat geeft 't!? (korte stilte). Ik heb nooit geklaagd.... Maar ik ben niet gelukkig geweest.... O nee! (korte stilte). Al in m'n engagementstijd.... Maar ik heb me dan wel bepraat.... (korte stilte). Ik heb al die tijd geloofd, dat er nog iets tusschen-beiden zou komen, waardoor 't af zou raken.... Dat is ook wel es bijna gebeurd.... Totdat in de bruidsdagen, - toen begreep ik pas goed... Maar toen had ik heelemáal niet meer gedurfd.... (zwakke glimlach, met licht hoofdknikken). En ik voelde me in die tijd zoo zwak en ellendig.... Ik dacht dat ik wel gauw dood zou gaan.... (glimlach; ziet hem aan). Nu ben ik er nòg.
(na een stilte).
Zit je altijd op die plaats?
Ook wel 'ens bij 't raam.... Maar als 't koud is buiten, dan tocht 't daar zoo....
(hij is opgestaan en gaat met zijn gang van ouderen man naar het raam; ziet naar buiten).
'en Stille straat....
Ja.... Druk genoeg voor mij.... Ik zit toch ook het liefste hier....
Krijg je dikwijls bezoek...?
(glimlachend, weg-werpend).
O nee...! (gewoon). Nooit eigenlijk.... Ik ben veel alleen.... Antoinette moet zoo veel zelf doen.... We hebben maar één meid....
(hij zit weer; ziet haar aan; dan, aarzelend).
Zeg, - Leida, - geloof jij, dat ik... eerder had moeten terugkomen...? Toen - 't nog tìjd was!?
(schudt langzaam 't hoofd; niet zwaar).
Dat weet ik niet....
Hadden we dan nog... wat meer voor elkaar kunnen worden...?
(weg-werpend).
Och, Karel...!
Ja, - Heb jìj dan ooit... zóo zitten praten... na die ouwe tijd? Ik niet.
(stil).
't Is nu alles herinnering....
(nadenkend).
Ja. (een stilte). 't Is misschien beter zoo. Nu, - nu we zoo oud zijn geworden.... 't Is nu zoo heelemaal de tijd... om te berùsten. Is 't niet? (stilte).
| |
Vijfde Tooneel.
Mevrouw Vreede. Greven. Antoinette.
Antoinette van rechts op, met kop-op-schotel in de hand.
(koel).
Uw bouillon, mama....
Och kind...! Zet maar nêer....
(als boven).
Nee, - drinkt u nu meteen op.
(als boven).
U weet heel goed, dat de dokter 't hebben wil....
Nu toch nog niet...! (maar zij berust en drinkt).
(zich herinnerend; tot Antoinette).
Maak ik 't niet te lang...? (hij staat op).
Ja, - ziet u - mama is niet gewend....
(vriendelijk, tot Leida).
Dat is waar.... Dan is 't maar beter misschien, dat we nu afscheid nemen? En dan mag ik nog 'ens terugkomen?
(plotseling, ingehouden-nerveus).
Nee. - Och, 't hindert me immers nièts.... Nee, heùsch niet!
(aarzelend, ziet naar Antoinette).
Ja, maar....
| |
| |
(wat-scherp, tegen Mw Vreede).
U weet heel goed, mama, dat u u erg in acht moet nemen.... (tot Greven; in toon doorgaand). Mama is volstrekt niet goed....
Natuurlijk, dan.... (tot Mw. Vreede, vriendelijk) Zeker, dat 's béter...! (hij wil haar de hand tot afscheid geven).
Nee. - (onbillijk) Ik heb nooit es wat.... Die enkele keer.... Nou wìl ik graag.
(ingehouden-humeurig).
Dan moet u 't zelf weten.... Als u dan maar niet later kláagt.-
Zij gaat boos door deur-rechts af.
| |
Zesde Tooneel.
Mevrouw Vreede. Greven.
(hij staat nog bij Mw. Vreede; neemt de leeggedronken kop van haar aan).
Is dat nu wel goed..?
(kalm weer).
Ja, - heusch. Och nee, - ga nog wat zitten.
(zit weer).
Als je 't dan wìl...!
En vertel nu nog 'ens verder.... Is je zoon óok getrouwd...? Zei je dat niet? Heeft ie kinderen...?
Ja. - Wil je n'es zien...? (haalt portefeuille uit zak; zoekt er portretje uit; geeft dit aan Mw. Vreede). Daar heb je n'em, met z'n vrouw... en z'n drie kinderen....
(haastig, verheugd).
Och.... Toe geef even.... (hoofdbeweging naar schoorsteen). Me bril. Die moet daar liggen.
Greven vindt bril; geeft die aan Mw. Vreede.
(nadat zij bril heeft opgezet, beziet het portretje; stil).
Hij lijkt op je... maar hij is toch ànders.... Dat kleine jongetje is aardig.... Och ja en dat meisje ook.... En z'n vrouw.... (ziet op). Zijn ze gelukkig?
(weer het portretje beziende).
Ze heeft 'en goed gezicht. (korte stilte). Ja, bepaald, hij lijkt op je. (geeft portretje terug; zet bril af). Was je vrouw mooi?
(glimlach).
O ja, - dat was ze.
Kende je h'r al-lang toen je h'r vroeg?
'en Paar maanden hoogstens. (stilte). 't Is eigenlijk 'en mariage-de-raison geweest.... Niet wat ze daar gewoonlijk onder verstaan: om 't gèld heb ik 't zeker nièt gedaan.... Maar, - toen ik wist dat er van 'n huwelijk tusschen jou en mij nooit iets zou komen... toen ik dat wist, - na al die onzekerheid....
(knikt).
Ja, - dat heb ik me later ook wel verweten.... Maar, - och... ik was toen nog zoo jong.... Hoe oud was ik heelemaal..!? Ik begreep niet wat ik eigenlijk wou....
(glimlachend, maar met eenige beteekenis).
Nadat... ik eerst had moeten denken dat je van me hield...!
Maar, is 't niet, - daarnà ben ik toch eerst meer uitgegaan.... Jij was eerst de eenige die notitie van me nam. Dat was 't, zie je. (korte stilte). Hadt je dat niet kunnen begrijpen..!?
(in zijn herinnering).
Had ik dat? 'k Weet 't niet. Ik was eerst zoo zeker. 'k Had me zoo in die toekomst ingedacht. En wat hield ik veel van je! En toen die twijfel, - die zoo lang heeft geduurd. Die wisseling van hoop en verslagenheid. Ik kan je verzekeren, dat 't 'en vreeselijke tijd is geweest, - die me ziek heeft gemaakt; ziek, krachteloos... Ik kon 't eindelijk niet meer uithouen, - 'k was er onder door gegaan. Dáárom heb ik je toen gevraagd: 't me rond-uit te zeggen.
(zeer in haar gedachten).
En ik durfde niet.... Ik wist toen niet meer of ik wel genoèg van je hield....
En toen 't dan beslist was, heb ik tegen mezelf gezegd, dat ik nu sterk moest wezen; dat ik goed moest weten, dat 't wèrkelijk voor-altijd uit was... en als er 'ens 'en oogenblik mocht komen, dat ik toch weer zou gaan hopen, - dat ik dan...; dat 't niet mocht. Ik zou d'r alleen boven-op komen als ik 'en heel nieuw leven begon, en elke gedachte-aan-jou dadelijk in me terugdrong, - dat begreep ik. En ik heb 't gekund. 'k Ben weggegaan.... om de ouwe herinneringen te ontloopen. 'k Heb hard gewerkt, - 't ruwe werk, - om te vergeten.... (korte stilte). En ik heb in die jaren nièt goèd geleefd... óók om te vergeten... en uit baloorigheid.... (korte stilte). Totdat de tijding van je engagement kwam... en ik niets bleek vergeten te zijn. Dat heeft (glimlach) m'n jaloezie me wel bewezen. (korte stilte). Toen dat voorbij was... ben ik gaan begrijpen, dat 't zoo ook niet ging op den duur.... Ik geloofde ook dat ik nog wel iets voor 'en vrouw zou kunnen zijn... al hield ik dan ook niet zoo véel van 'r.... En toen ik zóo ver was, ging ik om me heen zien en vroeg me af wie tenminste eenige ‘waarborgen’ zou geven....
Dat leek zij te doen.... En, - wij mannen denken zoo veel aan onszelf hè, - maar ik heb werkelijk ook aan háar gedacht..; ik heb de eerlijke bedoeling gehad 'r gelukkig te maken....
| |
| |
Maar nee, - 't is 'n vergissing geweest...! Iedereen heeft z'n fouten, zeggen ze, - en dat is waar natuurlijk, - maar om die fouten te kunnen verdragen, moet je veel van elkaar houen.... En ik hield lang niet genoeg van haar... zooals later bleek... en zij ook niet van mij....
(stil voor zich heen).
Ja... ja... (zij knikt, steeds in haar gedachten).
Vindt je 't goed, dat ik zoo met je praat? Vermoeit 't je heusch niet te veel?
(stille glimlach).
Je zult 't me nu wel niet kwalijk nemen, - maar toen vooral heb ik niet goed over je gedacht.... Als je lijdt onder 'en vrouw, - dan ben je zoo geneigd alle vrouwen gelijk te stellen. Later ben ik wel beter gaan begrijpen, - maar in m'n bitterheid heb ik toen 'en tijd geloofd... dat alles wat ik in jou gezien had, alleen in m'n verbeelding had bestaan, - en dat jij... (glimlach) niet veel minder oppervlakkig was dan me eigen vrouw; - wat ik dan oppervlakkigheid noemde. Dat je dáárdoor zoo gauw anders hadt kunnen worden tegenover mij....
(stil, hoofdschuddend).
Och, - heb je dàt gedacht..!?
Ja, - 'en tijd. Na de nieuwe déceptie. En toen ik nog niet kon berusten. (korte stilte). Je went aan alles. Ik heb me vrouw aan h'r-zelf overgelaten - ze wou niets liever, - en ik ben mijn weg gegaan. En als de kinderen 'r niet waren geweest, dan hadden we ook wel gauw geen ruzie meer gemaakt.
M'n jongen was me troost. Lieve kerel. Als die 'en moeder had mogen hebben als jij! Dan zou z'n jeugd ook zooveel gelukkiger zijn geweest. Zoo'n gevoelige, aanhankelijke jongen.... Ik heb jelie zoo dikwijls vergeleken.... 't Is misschien mal, maar ik vond 'em soms net 'en kind van jou.... (korte stilte). Als jij genoeg van me hadt gehouen.... Of als je 't maar gewáagd hadt.... Dan was je toch in elk geval gelukkiger geworden....
(zachte glimlach; gestreeld).
Ben je zóó 'an me blijven denken!?
(glimlacht eveneens).
Als ik... ‘gevoelige buien’ had! Die worden minder op den duur. Totdat me' op-eens.... 't Is vandaag 'n curieuze dag -!
(stil).
't Is alles al zoo lang gelejen.... (nadenkend, na 'en stilte). Als je toen niet zoo bruusk had afgebroken.... Ik heb er veel verdriet door gehad.... Toen je weg was en ik wist dat je nooit meer terug zou komen, heb ik me heel erg verlaten gevoeld.... Zóó erg... dat ik.... Ik heb je wel 'ens willen schrijven....
(stil).
Och, Leida, - wèrkelijk..!?
Ja, - maar je was zoo... hard geweest; je hadt zulke erge dingen gezegd, - en dan: zoo wat deed 'en meisje niet, (glimlach) niet in die dagen. (stilte). Maar als je toen was teruggekomen....
Is dat waar? Ja. Dat had ik nooit kunnen denken. Dat is nooit bij me opgekomen.
(herhaalt, stil hoofdknikkend).
't Is zoo lang gelejen.... Nee, - maar dat weet ik wel héél zeker. Ik heb 't gehoopt.... Maar je bent nièt gekomen.... En toen er zoo veel tijd overheen ging, en hij toen.... Ik was nog zoo weinig mezelf.... Me ouders waren er zoo vreeselijk mêe ingenomen. (korte stilte). Ik wilde eerst niet, - 'k heb 'm eerst bedankt.... (korte stilte). Maar dan die verwijtende blikken thuis, en ik.... Och, dat weet je nu.... (korte stilte; zij knikt weer). En toen ie dan ook weer kwam.... (zij zwijgt; knikt na met 't hoofd).
(stil).
Dus 't is eigenlijk mijn schuld..!? Als ik wat meer geduld had gehad..!?
Nee, - jij hadt niet anders kunnen denken dan je deedt.... Natuurlijk niet....
(nadenkend).
Ja, ja, - ik weet 't nu wel.... Ik hàd meer geduld moeten hebben, - ik had meer vertróúwen moeten hebben.... Vertrouwen, dat de herinnering aan ons ouwe geluk ons weer bij elkaar zou brengen.... Ja wel, - ik ben zwak geweest. Mijn eigen schuld.... 't Erge is, - 't verschrikkelijke, - dat je nu pas tot die overtuiging moet komen.... Nu alles..., nu er niets meer goed te maken is - (korte stilte). Leida, - wat hàd òns leven anders kunnen worden...! Geloof je dat niet ook...?
(weemoedig-glimlachend).
We hebben gedaan wat we konden -! We hebben ons best gedaan.... Nu kunnen we rustig afwachten, die paar jaren nog....
(als boven).
Jij misschien, - zeker: jij wel, dat kan niet anders.... Maar ik.... Jij zult tóch goed geweest zijn voor je man, - en je hebt je kind kunnen opvoeden....
En jij dan met je zoon -!
Och, - wat heb ik voor 'em kunnen doen!? Als ie niet zelf die beste kerel geweest was, dan zou d'r niets van 'em zijn te recht gekomnn in z'n ouderlijk huis.
(zacht).
Dat geloof ik niet....
Nee, - van mìjn leven is niets te recht gekomen.
| |
| |
Als ik jou bij me had mogen hebben, - dan zou er misschien iets goeds van me zijn gegroeid.... Dan zouen we misschien nu hier samen zitten en dankbaar terugzien op wat we samen in ons leven hadden tot stand gebracht....
(glimlachend, bijna teeder).
Wat ben je weinig veranderd...! 't Is alof.... Je.... Je kon vroeger ook zoo zijn, zoo praten....
M'n ouwe... onvastheid..!? (plotselinge gedachte, maar toch rustig). Heeft die je toen misschien aan 't twijfelen gebracht..!?
Mw. Vreede schudt stil, glimlachend 't hoofd; antwoordt niet.
(stil, nadenkend).
Dat kan wel, - ja, dat kan wel.... (weer gewoon; glimlach). Die was er, in die tijd.... (een gedachte; nu met veel meer nadruk). Maar je gezondheid!? Je dochter zei.... Ben je heusch niet-goed?
(glimlachend).
De ‘ouwe-dag’...! Jij ziet er wel nog zoo.... Jij hebt je zoo goed gehouen...!
Greven maakt beweging: ‘och kom!’
Nee wezelijk.... Ja, je bent natuurlijk grijs en.... Ja, dat spreekt.... En och, met mij.... Ik heb hier.... Me hart is niet heelemaal goed, zie je.... Dat is 't.... Dat bedoelde me dochter.., Antoinette.... En dat is ook al zoo lastig.
(hartelijk).
Dan moet je maar goed oppassen. Want nu we mekaar zoo weergezien hebben, - (vroolijk) nu nemen we vooreerst geen afscheid meer van elkaar, is 't wel!? Ik mag toch nog wel es terug komen? En gauw es? (hartelijk weer). 't Doet me zoo... zoo veel plezier...!
(knikt; vriendelijk).
Ja, natuurlijk. Ik zal niet weten, wat er met me gebeurt! 't Is hier altijd zoo stil.... Ik zit hier bijna altijd alleen. - Dat zei ik je toch al!?
(opstaand).
Ja, - en.... Maar dan moet je je rustig houen.... Je hebt nu al 'en kleùr! Ben ik nou waarachtig niet te lang gebleven?
(weg-werpend).
Och wel nee! Ga je dan nu weg?
Ja, - nee, 't spijt me. Je dochter heeft gelijk gehad...!
(wat nerveus-ongeduldig).
Och nee, - dat kan ik nog wel verdragen. Wacht nu nog even, - ik zal Antoinette waarschuwen.... (zij zoekt naar koord etc. van electrische schel aan haar leuningstoel; schelt).
(hij neemt de hand van Leida in de zijne; hartelijk).
En nu, na al die tijd, - nu wéten we eindelijk, is 't niet..!? (opgewekt-doend). Ja, ja, - de wijsheid komt met de jaren.
| |
Zevende Tooneel.
Mevrouw Vreede. Greven. Antoinette.
(nog steeds, doch bedekt-humeurig; tot haar moeder).
Wat is er?
Meneer Greven gaat weg....
(tot Antoinette).
Ja, - ik wilde u graag even goeiendag zeggen. Ik hoop dat 't uw moeder geen kwaad heeft gedaan.... En als ik wéerkom, - 'k beloof beterschap
(ziet haar moeder aan; haalt even schouders op; tot Greven, kort).
Och u weet...! (dan:) Ik zal u uitlaten....
Dag Leida.... (wil nog iets zeggen; dan alleen:) Dus tot gauw nog eens.
Mw. Vreede knikt stil tot afscheid.
Greven en na hem Antoinette door deur-achtergrond af.
| |
Achtste Tooneel.
Mevrouw Vreede alleen.
Zij zit als nadenkend. Plotseling is het als schrikt zij op. Haar oogen staren; dan tast zij even naar heur hart. Leunt achterover als in pijnen en kreunt kort. Blijft dan stil.
| |
Negende Tooneel.
Mevrouw Vreede. Antoinette.
Antoinette weer op door deur-achtergrond.
(spreekt al terwijl zij de kamer binnenkomt; zet stoel van Greven op plaats; heeft nog niet naar heur moeder gekeken).
Nou, als dat u niet opbreekt...! U weet toch dat u niets kunt verdragen.... U bent toch waarachtig geen kìnd meer...! (bemerkend; heftiger). Zie je, - daar heb je 't nou al...! (naar heur moeder toe; zachter:) Wat ìs er!? Is er iets!? (vat de hand van Mw. Vreede; humeurig weer). Nou, - u kunt toch wel even antwoorden? Zóo erg zal 't toch wel niet wezen! (zij schrikt; blijft even roerloos staan; vat haar moeder weer bij den arm; buigt zich over haar heen; uitgestoten, angstig:) Moeder! (weer recht-op en als voren roerloos; tuurt met wijdopen oogen naar het gelaat der moeder. Met een plotseling, heftig gebaar drukt zij heur handen tot vuisten gebald tegen heur mond; stoot uit:) O - O -!! (ijlt dan snel naar deur-achtergrond).
Antoinette af. Deur blijft open. Het lichaam van Mw. Vreede ligt stil in de oude leuningstoel.
Doek.
Winter 1907.
|
|