Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 17
(1907)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 404]
| |
II.Toen ik moe bij Jou was gekomen. Mijn loomheid doorluwde een zoet genot,
een schemervlam, zooals voor God
op de altaren leeft....
Lief, ik aanbid je Madonnahoofd,
je zoeten hals, en 't rozig ooft
van lippe' - een kers die beeft.
| |
III.Lief, van den hemel neergekomen,
als engelvisioen in monniksdroomen,
hoe sta je daar stralend....
in 't zachte licht, - zacht je omzijgende -
en zacht komt een glimlach op 't teeder zwijgende
blanke gelaat, van je oogen dalend.
| |
[pagina 405]
| |
IV.De blauwe kamer. In 't wondere paleis, daar Uwe gratie leeft,
vertoeven stadig-stil mijn dankbare gedachten....
'k zie U bij 't venster daar, waar 't bleeke schemerzachte,
het droomig-zijgend licht Uw teere leên omgeeft....
Zoo stondt Gij, slank, en blond, en blank - en even lachte
Uw wonderbare mond mysterieus.... Er zweeft
van d' oudgetinte toor'n een enkle toon, en weeft
den tijd om Uwe leest, die leeft in de eeuwen-nachten.
Ma Donna, in een lijst van oud-verweerde wereld -
hoe blinkt Uw zachte glans, die 't al rondom verdooft....
door U heb ik in God, het Eeuwig Licht, geloofd....
Gij wonderklare dauw, daar Zijne Zon in perelt
met nooit gezienen glans.... Gij zijt de hooge rust
van opgetogenheid, die alle pijnen sust.
|
|