Over postzegels.
‘Wij vernemen, dat de De Ruyter-jubileumzegels hetzelfde formaat zullen hebben als de bekende weinig fraaie tuberculose-zegels (ik spatieer, R.W.P. Jr.) en, zijn wij wel ingelicht, van een waarde van ½, 1 en 2½ cent. Ook bij deze zegels komt een randschrift voor. De zegels zullen prijken met den kop van den zeeheld, geflankeerd door twee kanonnen.’
Dit bericht in het begin van Maart in de ‘Nieuwe Courant’, deed ons met verlangen uitzien naar ‘den kop van den zeeheld, geflankeerd door twee kanonnen.’ Vooral waar de schrijver met een fiksche pennenhaal Derkinderen's werk als de ‘bekende weinig fraaie tuberculose-zegels’ had gekwalificeerd, met een opgeblazenheid alsof ieder het hierover wel met hem eens zou zijn, daar was onze verwachting hoogelijk gespannen.
En de weken en dagen voor de 23ste - wij waren niet zoo gelukkig vooruit een blik te kunnen werpen op ‘den kop van den zeeheld geflankeerd door de twee kanonnen’, bezagen wij Derkinderen's tuberculose-zegels nog maar eens, en legden ze naast onze postzegel van 5 cent en die van 2½, en... de keus was niet moeilijk, zij viel, de ‘N. Ct.’ ten spijt, uit ten gunste der ‘bekende weinig fraaie’, en wij vermoeden wel dat het meerderen zoo gegaan is of zoo gaan zal. Wanneer wij onze in duffe cartouche-vorm gehouden cents en twee-en-een-halve cents-postzegel bezagen, of de, naar portret, mechanisch verkleinde stuivers- en daarboven-soorten bekeken, waarbij de hoeken buiten het ovaal opgevuld zijn met wapens, cijfers, takken, zonder eenig aansluitend verband van lijn, dan begrepen wij niet, hoe iemand een poging, om van een postzegel een goed gecomponeerd ding te maken, direct met zeldzame eigenwijzigheid kon wegblazen, en zagen dies verlangend uit naar de De Ruyter-zegels. Maar helaas... terwijl Derkinderen juist had doen zien, dat een postzegel een ornamentaal decoratief ding behoort te zijn, waarbij men dan ook rekening dient te houden met verdeeling en verhouding, dat de artiest (zooals Walter Crane het zegt in ‘Kunst en Samenleving’) moet beginnen, wanneer hij zijn kunst wil richten naar materiaal en gebruik, afstand te doen van zijne neigingen tot naturalistisch nabootsen,... bleek dit alles vergeefsch te zijn geweest en hebben wij een postzegel gekregen zóó slecht van verdeeling, zóó onevenredig van samenstel, zóó averechts van opvatting als ware er geen sprake van een herleving der decoratieve kunst. Het handelt hier niet over de vraag of wij de postzegel mooi of leelijk vinden, of de Ruyter's portret gelijkt op dat door van Dalen, Romeijn de Hooghe of een ander gemaakt, of de schepen uit den zeeslag wel authentiek zijn, maar wel over de wijze, waarop een en
ander is gegroepeerd en opgevat. En als wij dan zien vakken van ongeëvenredigden vorm, ovaal van het portret dwars door de zijde van den zeeslag en aan den bovenkant hiervan een klein briefje, waarop 1 ct., 2½ ct. of ½ ct. staat, hangende in de lucht en halverwege de bovenlijn doorsnijdende zonder eenige overgang de gebogen lijn schuin rechts, waarop ‘Nederland’ staat, zoo blijkt genoeg, dat hier van een zelfbewuste, ernstig overwogen compositie geen sprake geweest is, en men Crane's raad: ‘Een ander punt van belang, waarmede rekening dient gehouden te worden, is de passende vulling van het te versieren vlak’, wel eens in gedachten had mogen houden. Toetse men afgescheiden hiervan de opvatting èn van portret èn van zeeslag èn van palmtak, lint, cijfers etc. aan de eischen eener decoratieve versiering, ook dan zal men inzien, dat de opvatting van den ontwerper onjuist was, en wij hier niets hebben dan naturalistische afbeeldingen, slechts door de omstandigheid van het kleine formaat tot eenige eenvoudigheid teruggebracht.
Neen, de verwachting nu eens een goede postzegel te zien is weer vergeefsch geweest, en in afwachting van iets beters, zullen wij ‘de bekende weinig fraaie’ nog maar steeds als een prijzenswaardig voorbeeld beschouwen, voor de opvatting en de wijze, waarop zoo'n postzegel versierd kan en moet worden.
R.W.P., Jr.