| |
| |
| |
Venetiaansch leven,
door Ph. Zilcken.
‘One can never forget the charm of the lovely city, and one always looks forward to opportunities of renewing one's impression of its beauty and romance.’
(Walter Crane).
Er bestaat een boek uit de achttiende-eeuw, in Frankrijk wel bekend - ten onzent zoo goed als niet - geschreven door een geestig en scherpziend man, den President de Brosses, eenmaal Voorzitter van de Rechtbank van Dijon, Charles de Brosses, die omstreeks 1750 een reis naar Italië deed en onderweg brieven aan zijn vrienden zond, welke, direkt onder den indruk van 't oogenblik geschreven, levendig en pittig van stijl, een allervermakelijkst en zeer juist beeld geven van het toenmalig Italië.
Zeer grappig zijn b.v. de beschrijvingen van zijn bezoek aan den toenmaligen Paus, van zijn ervaringen in de groote en halve wereld van Venetië en Rome.
In dien tijd was zulk een reis een langdurige tocht, niet ontbloot van gevaren. Te Milaan gaat hij aan boord van een ‘trekschuit’, die hem, tot zijn groot genoegen, langs de Po en het Kanaal der Brenta naar de Lagunen-stad voert. De kleine Bourgondiër was gecharmeerd van dit middel van vervoer dat ons doet denken aan lang vervlogen tochtjes door Zuid- en Noord-Holland!
Zijn schuit, genaamd de Bucintoro, in herinnering aan het statie-vaartuig der Dogen, bevatte een roef, behangen met Venetiaansche brocatelle, met acht ramen en twee glazen deuren. Daar de reis nogal lang duurde had hij een flinken voorraad eetwaren meêgenomen, en Spaansche wijnen, zoodat hij zich aan boord niet verveelde, geen haast had om aan te komen, en telkens wilde uitstappen om de fraaie buiten-verblijven der rijke Venetianen te gaan bezichtigen, langs de oevers der Brenta gelegen, en steeds talrijker naarmate men Venetië naderde.
Nu gaat het anders toe! De sneltrein brengt den reiziger binnen vijf uren van Milaan naar Venetië, al is ook deze trein niet meer een dier groote internationale sneltreinen, die Verlaine zoo aardig heeft genoemd een ‘caravane délirante’, waar alle mogelijke luxe vereenigd is met de volmaaktste ‘comfort.’
Bij Verona knarsen de wielen der wagens op de rails die West- met Oost-Lombardijë verbinden; het is of de trein moeite heeft het eindpunt te halen van den langen afstand; eindelijk toch bereikt men Padua en Mestre, het voorstation van Venetië, de laatste vasteland-gemeente, gescheiden van de Dogen-stad door de ‘Laguna-morta,’ de ruime watervlakte waar eb en vloed zich bijna niet meer doen gevoelen, en waar lokale koortsen inheemsch zijn.
Mestre is met Venetië verbonden door een langen, steenen spoorwegbrug; op dit punt aangekomen staan vele reizigers op, om te trachten door de raampjes iets te zien te krijgen van de lang verwachte stad.
Het landschap in Lombardijë, dat over het algemeen veel heeft van ons polderlandschap, met slootjes en eenden, wilgen, bouwlanden en plassen, behalve voorbij Verona, - waar wingerd-slierten den eenen boom met den anderen verbinden, - gelijkt op de omstreken van den Moerdijk. Overal steken boven het vlakke water stukjes grond uit, kleine bankjes, begroeid met biezen en riet, die een overgang vormen tusschen het vasteland en de eilanden waarop, in de vijfde eeuw, Venetië gebouwd werd door voor Attila vluchtende volksstammen.
Langzamerhand verdwijnen deze bankjes, om plaats te maken voor een uitgestrekten, ongerimpelden waterspiegel, waar, hier en
| |
| |
daar, aan dikke palen gemeerd, kleine visschers-schuitjes liggen.
Heel in de verte, in een dunnen nevel, ziet men een grijze streep, waarboven campaniles, kerk-koepels en fabrieks-schoorsteenen uitsteken, die zich zwak afteekenen tegen den bleeken hemel.
Niets bizonders biedt dit landschap aan, en langzaam gaat de trein voort, steeds verder door het ruime water, totdat de huizenrijen hooger worden, en men vrij plotseling het station binnenstoomt.
Venetië... niets er van ontwaart men nog! Maar is men het station uitgeloopen, dan staat men voor een onbekende wereld, verrassend, onvergetelijk.
Honderden gondels dansen en glijden zacht heen en weêr in de breede gracht, schommelen harmonisch en onophoudelijk op de golvende oppervlakte; voordat zij er acht op slaan worden de reizigers met hun bagage door luidschreeuwende gondoliers opgenomen, na door gransieri, meest oude mannen, die den gondel tegen den wal aantrekken, met een eerbiedig gebaar bij het intreden te zijn geholpen.
Meestal komt men tegen den avond aan, omdat de meest geschikte sneltrein uit Milaan in den namiddag vertrekt.
De zwarte gondels gaan bijna geruischloos voort op het sombere, effen vlak; alleen het regelmatige, zwakke geluid, het zacht rhytmische geklots van het water scandeert de minuten.
Zwart is de gondel en zwart de gracht, donker en diep van kleur als Japansch lak, met gouden ornamenten soms, - flikkerende inspiegelingen van lichten die, glijdend op de bewegelijke oppervlakte, verschijnen en verdwijnen.
Niets is zichtbaar van de hooge, statige gebouwen; alleen hun massa raadt men in de duisternis, fantastisch als alles hier, in de nnacht.
Andere stil glijdende gondels gaan voorbij, en alle ontwijken elkander met onbegrijpelijk gemak, tengevolge van de, met niets te vergelijken, handigheid van den bestuurder.
Luid weerklinken de kreten der gondoliers, waarschuwingen om rechts of links te houden, bij een bocht of een brug, - bijna luguber in de algemeene, donkere stilte.
En langzaam schommelend, wiegend, gaat men voort, langs groote of kleine palazzi, of armelijke woningen, door smalle grachtjes, waarboven telkens bruggen van marmer, bijna halfcirkelvormig, zich welven.
Eindelijk bereikt men, heel onverwachts, de waterpoort (riva), van zijn hôtel, en men voelt weer vasten bodem onder de voeten, en warmte na zooveel kilheid.
Zóó is de gewone aankomst. Een andere is beter. Paul de Saint-Victor heeft in een paar woorden den indruk weergegeven dien Venetië maakt, wanneer men op een zonnigen dag, door het Canal Grande, van het station naar de Piazetta vaart, om daar te landen in het hart der stad, nog even voornaam grootsch en weelderig als voorheen: ‘Avant de débarquer, nous avons enfilé tout le Grand Canal jusqu'à la Piazzetta. Le soleil donnait en plein sur les coupoles d'argent et les mosaïques d'or de la basilique. C'était une féerie.... Dans quelle autre ville pourrait on faire une pareille entrée?...’
Maar wij, met onze intieme kennis der stad, zijn kalm aangekomen, en rustig, niet naar een hôtel gegaan, maar naar ons goed bekende kamers met een ruim uitzicht op het Canal Grande, deze slagader der stad, waar zooveel van het lokale leven wordt afgespeeld, waar men op sommige uren ‘tout Venise’ kan zien, en, voortdurend, de dagelijksche beweging.
Hôtels, vooral de groote, hoezeer verafschuw ik ze! Wellicht hebben alle elektrische knopjes hun nut, en is de comfort(?), die men in zulke inrichtingen betaalt, even groot als die, welke men in zijn eigen woning heeft, maar men blijft een nummer, dat uitsluitend beoordeeld wordt naar zijn uitgaven. Niets menschelijks bestaat meer in die arken; alles wordt kunstmatig, conventioneel, banaal, - het voedsel zoowel als de bediening en de gasten. Overal vindt men hetzelfde eentonige, vervelende, afgezaagde ‘bekende’; alles is even ongezellig, valsch en hol, de manieren, de parvenu-achtige weelde, zoowel als de leêge vormelijkheid die er gebruikelijk is.
Dáárom gingen wij ‘naar huis,’ bij Pina en Costanza, naar ons huis, - is het een Palazzetto geweest? - het type eener eenvoudige Venetiaansche woning, en deze eenvoudige zijn even eigenaardig als de grootere.
Eerst het smalle straatje in, dat een paar
| |
| |
de basiliek van san marco
meters breed is, bij een gemiddelde hoogte van twintig. Aan het uiteinde ziet men de schuiten-beweging van den Canalazzo.
Wij bellen aan een der talrijke straatdeuren, in plaats van aan de riva te landen.
Deze poort, met haar glibberige, met wier begroeide treden, leidt tot een vochtigen, vunzen gang, waar, bij hoogen vloed, (soms wordt de Piazza zelve overstroomt) het water ruimschoots binnenvloeit.
Eenige treden hooger is de eerste verdieping, gelijkvloersch; deze dient gewoonlijk als kelder of bergplaats, behalve in buurten, waar de menschen zich met het minste moeten vergenoegen.
Een steenen trap, - alles is hier van steen, meestal van marmer, - leidt naar de hoogere vertrekken, de mooiste, ruimste, deftigste, het appartamento signorile.
In ons eenvoudig huis is niets heel statig; alles is er onveranderd gebleven: Costanza en Pina zijn er nog steeds, een jaartje ouder, maar overigens dezelfde gewillige, vriendelijke oudjes, die geen huur krijgen voor hun diensten, slechts voor kost en onderkomen werken, en in geld alleen fooien ontvangen, van de tijdelijk hier verblijvende menschen.
Het tuintje is nog groen, ofschoon het al najaar is. De gondolier, die ook als huisknecht dienst doet, en zijn vrouw wonen in een achterhuisje, zij hangt nog altijd haar natte wasch aan touwtjes in den tuin, eigenlijk een stukje van dien van Vorst Hohenlohe, wiens Palazzetto aangrenst. Ook de gele, magere katten zijn er nog, die in de groote, donkere keuken huizen, waar nu heel kleine porties worden klaar gemaakt, in plaats van de festijnen van weleer.
De kamers, ‘opgeknapt,’ hel blauw geverfd met lijmverf, met gouden sterren hier en daar, zijn nog in zomertenue, zonder tapijten, met hun vloeren van het soort mozaiek dat hier overal voorkomt, en doet denken aan noga met amandelen.
Maar 't uitzicht is verrukkelijk!
Vlak naast is het ‘Palazzetto Hohenlohe,’
| |
| |
piazzetta en molo van de lagune gezien.
met zijn keurige, coquette tuin en het groote gebouw der Prefettura; in de verte, meestal in een waas, staan, massaal, de koepels der Salute-kerk; aan de overzijde, een rij ‘paleizen’, en, aan de andere zijde van het straatje de ‘ Sottoportico e Corte del Santissimo’, een pleintje zoo klein als onze kamer!
Het nummer van het huis is drie duizend en zooveel, van den ‘Sestiere’ van San Marco, want de nummering gaat niet per straat, maar loopt een geheele wijk af.
Vóór ons het Canal Grande, met zijn onophoudelijke beweging van schuiten, allerlei, en, aan den overkant, de fraaie Byzantijnsch-Gothische lijnen van het Palazzo Damula, thans Morosini genaamd, naar de bewoonster. In de verte de koepels en de campaniles der ‘Salute’, en, even te bespeuren, het bassin van San Marco.
Nooit is het stil hier, want aan den voet van 't huis is een Traghetto, en altijd, nacht en dag, zijn daar gondoliers aan het zingen of schreeuwen, roepen van den eenen oever naar den anderen.
Een eigenaardigheid der Venetiaansche woningen is dat zij, in den vorm van verschillende ‘bovenhuizen’, aan van elkander geheel onafhankelijke eigenaars behooren.
Elke ‘straatdeur’ leidt tot een particuliere woning, en, zijn het ‘water-poorten’, dan zijn er ook eenige van deze naast elkander.
Neemt men een groot Palazzo, als b.v. het P. Pisani, tot voorbeeld, (waar wel vierhonderd groote en kleinere vertrekken in zijn), men vindt toch altijd dezelfde lokale indeeling in horizontale mooten.
Het Palazzo Morosini, waarin nog merkwaardige antiquiteiten zijn, trofeeën van den Pelopponesischen Triumftocht door den Doge van dien naam gehouden, is een der meest bekende ‘heerenhuizen’ van Venetië, op het oogenblik, omdat de schoone Contessa die er het appartamento signorile bewoont, veel van zich doet spreken, daar zij de eer mocht genieten den keizer van Duitschland bij zich
| |
| |
aan tafel te hebben, en er in verband hiermeê veel gefluisterd wordt....
Opmerkelijk is het hoe verwaarloosd, bouwvallig en verweerd, de gevels der Palazzi zijn. Niets toont aan wie achter die muren wonen, afstammelingen der puissante Dogen, of simpele, arme nijveren.
Alleen bij zeer voorname gelegenheden staat een ‘portier’ in de waterpoort, om de bezoekers bij het uitstappen behulpzaam te zijn. Eens zag ik dien van het P. Morosini, in hel kanarie-geel en achttiende-eeuwschen dosch!
In gewone omstandigheden drukt men op een knopje, en de poort der riva opent zich bijna automatisch; men gaat alléén de ruime gangen door, die naar de bewoonde vertrekken leiden, zonder iemand te bespeuren. Is men boven, dan eerst vertoont zich de knecht of de meid.
Dikwijls denkt men dat er te Venetië niets anders bestaat dan grachten en kanalen, en het verkeer uitsluitend te water geschiedt. Dit is ver van juist. Elk huis, men ziet 't, groot of klein, heeft ook haar achterdeur, die altijd zeer gemakkelijk te voet bereikt kan worden. Zoo maakten wij, bij ons, nooit gebruik van de riva, dan om bagages uit en in te laden, maar steeds van de deur in het steegje, waarvan de sleutel, een monument van gesmeed ijzerwerken, wel 20 cM. lang was!
Dit maakt dat de traditoneele gondel eigenlijk een luxe-vaartuig wordt, overbodig, evenals een rijtuig bij ons.
Goed in de stad bekend zijnde, stapte ik, de laatste keer dat ik er kwam, het station uit, om te loopen, de vrij lange straten, die door het Canareggio-kwartier naar het centrum, de Rialto-buurt gaan, waar het Postkantoor, het Campo San Bartolommeo en de groote winkelstraat, Merceria San Salvador, gevonden worden.
Op een fijn grijzen, helderen dag, zonder zon, zooals er dikwijls hier zijn, in de lente en 't najaar, gelijken deze achterbuurten, waar bijna geen groote gebouwen staan, veel op dergelijke gedeelten van Brussel of Parijs, waar ook de huizen-rijen grijzig-geel zijn. Maar de bevolking die er woont en rondloopt maakt ze al dadelijk in hooge mate schilderachtig en belangrijk voor een noordelijk oog, vooral wanneer 't middag is, want dan heerscht er een groote levendigheid, tengevolge van het naar huis gaan der talrijke werklieden en nog talrijker werkmeisjes die van hun ateliers komen en vroolijk de straatsteenen doen wêerklinken van het getik van haar schoentjes met houten zoolen (zoccoli) of die, meer gemoderniseerd, vaak, op te hooge hakken, ietwat schommelend en trillend loopen.
Het is najaar, en de tallooze groenten-winkeltjes, met hun opeengehoopte uitstalling vóór het huis, op de straat, zijn een genot voor het oog. Naast zakken met aardappelen en kastanjes, die voor de deur gekookt en gebraden worden, staan manden en kisten met peren, appelen, pompoen-pitten, donker roode tomaten, allerlei kool- en sla-soorten, paarsche melanzane (aubergines), granaten, vijgen, enorme groene pompoenen, donker oranje van binnen, terwijl in groote ijzeren potten patate, een soort zoete aardappel, worden gestoofd.
Deze winkels met hunne veelkleurige, frissche uitstallingen trekken al dadelijk de aandacht.
Na een minuut of tien komt men op den Campo San Bartolommeo, een aardig, altijd zeer levendig pleintje, dat misschien wel als het centrum van Venetië kan beschouwd worden, om z'n ligging, en het lokaal verkeer. Wat het San Marco Plein is voor den vreemdeling, schijnt dit pleintje voor den Venetiaan uit het volk te zijn.
Elk plein te Venetië is een kleine wereld op zich zelf; sommige zijn zeer ruim, andere heel klein, maar gewoonlijk vindt men er een kerk, een of meer café's, en staan er eenige kooplui hun waar luidkeels aan te kondigen.
In het midden van den Campo San Bartolommeo staat een standbeeld van Goldoni, op wiens schouders en achttiende-eeuwschen steek altijd eenige duiven zitten, die aan den humoristischen schrijver de grilligste silhouet geven.
Op het plein, om hem heen, wordt wel alles wat denkbaar is te koop aangeboden, van stukjes carton met hemdsknoopen en pakjes haarspelden, tot rose, gekookte inktvischjes, in groote, inwendig groen verglaasde
| |
| |
kommen, meestal geplaatst op een gemakkelijk te vervoeren houten drie- of vier-voet, of drinkwater met eenige druppels likeur die er een opalen schijn aan geven; citroenen, borstelwerk, en platte, weeke, koeken, die, in stukjes gesneden, worden gedebiteerd.
Leegloopers staan hier in groot aantal, te midden van het onophoudelijk gewoel, van het regelmatig circuleeren der menigte.
Baliekluivers en lanterfanters zijn er veel te Venetië; het leven is er zóó goedkoop; er is zoo gauw iets aan de forestieri (vreemdelingen) te verdienen en er zijn zooveel armen in deze stad, (men zegt dat één derde der bevolking onderhouden wordt door de overige inwoners) dat het aantal mannen die niets bepaalds om handen hebben hier misschien nog grooter is dan elders in Italië
ingang van een tuin aan het canal grande (naar een aquarel van den schrijver).
In tegenstelling met deze nietsdoeners zien de meisjes er altijd frisch en actief uit. Van twaalf tot twee uur, en na vijven, kan men ze overal, en op deze campo in 't bizonder, bij honderden zien voorbij gaan.
Zij loopen altijd blootshoofds, het haar luchtig en los met een paar kleine kammen boven op het hoofd vastgemaakt.
Over een gewone blouse en rok, van allerlei kleur, dragen zij de scialetto, een zwarte sjaal van zachte, slappe, fijne wol, met lange zijden franje. Geen enkele vrouw loopt zonder dit kleedingstuk, dat vroeger in alle mogelijke kleuren voorkwam; zij laten het soepel en gracieus hangen van haar meestal gedistingeerd ietwat neervallende smalle schouders, en weten het met één hand vast te houden, of telkens op te trekken en te plooien, met echt vrouwelijke bewegingen en natuurlijken smaak en bevalligheid; is het warm, dan wordt de andere hand in beslag genomen door een waaiertje, en is het koud, dan wordt de scialetto over het hoofd getrokken, geheel op Oostersche wijze.
De meesten hebben donker, bijna zwart
| |
| |
haar en donkere fluweelige oogen; slechts een enkele keer ziet men het rossige blond, dat door de schilders der Venetiaansche School beroemd geworden is.
Dikwijls mooi, bijna altijd lief en aardig, met hun licht bruinig, dof-rose teint en zachte oog-uitdrukking, hebben zij een bizonder charme door de zacht golvende lijn van hun figuur en de aangeboren elegance waarmede zij loopen en den scialetto dragen.
palazzo contarini-fasan (waar desdemona woonde).
Dit gezellige en nooit vervelende straatleven kan men genieten in het café Trovatore dat een hoek inneemt van het Campo San Bartolommeo: hier wordt de caffe nero altijd ruimschoots over geschonken in het schoteltje, een toegift die met zorg later weer in 't kopje wordt gedaan en opgedronken; in Frankrijk noemde men dit vroeger een ‘bain de pieds’. Koffie met melk heet capucino naar de grijs-bruine kleur die aan de kleur van een monnikspij herinnert. Opvallend is in zulk een café de echt demokratische geest die, trouwens overal in Italië, heerscht in het publieke leven. Waar elders ziet men koopvrouwen met groote manden gaan zitten naast werklieden, om een kop koffie te drinken tegenover officieren en andere ‘deftige’ heeren, die in 't geheel geen notitie van hen nemen, en omgekeerd....
De hoeveelheid koffie die hier gedronken wordt is groot; overal neemt bijna iedereen caffe nero; het klimaat van Venetië, loom, kalmeerend, de groote rust en de inactiviteit die er in 't algemeen heerschen, maken dezen kleinen prikkel wellicht noodig.
Benevens enkele grootere straten zijn er te Venetië een ontelbaar aantal straatjes, stegen en sloppen (calli), die bijna alle even aardig zijn om te doorloopen. Zij vormen in hun geheel, een netwerk, een waar doolhof, waarin het ontzaglijk moeielijk is den weg te vinden.
Het gevolg hiervan is dat men telkens verdwaalt, want de steegjes gelijken zóó op elkander, dat iedereen, die niet Venetiaan is, onmogelijk het eene van het andere kan onderscheiden. Dit is niet zonder charme, want zoo komt men voortdurend in onbekende gedeelten, op onverwachte binnenpleintjes, waar altijd merkwaardige overblijfselen zijn van vroegere, vervlogen eeuwen. Dan is 't een gevel, een put, een poort, een trap of een balcon, met fijne, elegante stijltjes, met beeldhouwwerk of beelden, òf van de Middeleeuwen, òf der Renaissance, of van later, maar nimmer onbeduidend.
Buiten de nieuw aangelegde Via 22 Marzo en Via Victor Emmanuele, zijn die straatjes smal, buitengewoon smal, meestal hoogstens twee
| |
| |
meter breed, terwijl de huizen in den regel hoog zijn, ongeveer vijftien à twintig meter. Dit geeft hun een eigenaardig aanschijn, iets van spleten tusschen hooge rotsblokken. Zij worden calle genoemd, een Venetiaansch woord, evenals Campo en Campiello voor plein, Piscino voor gedempte gracht, Rio, Canaletto voor grachtje van kleine afmetingen en Fondamenta voor kade.
Bijna nooit valt er een zonnestraal in, zoodat het er altijd koel is; daar het huiselijk leven voornamelijk aan de waterzijde van het huis wordt geconcentreerd, is het er meestal heel stil en rustig. Slechts de luchtige tred van spaarzame voorbijgangers verbreekt er de stilte.
hoek van het palazzo ducale.
Heel dikwijls zijn de voorgevels juweelen van architektuur, een door den tijd bronsachtig geworden kant-werk van uitgesneden marmer, van een dof-grijze kleur, geaccentueerd door de geestig gesmede zwart ijzeren balcons die er vaak zijn aangebracht. Deze balcons zijn óf geheel van sierlijk gesmeed ijzer, evenals de fraaie tralies die voor de meeste ramen, gelijkvloersch, geplaatst zijn, óf van marmer, en komen voor op alle verdiepingen; dikwijls zitten er meisjes of vrouwen in, die niets doen dan droomerig kijken naar het stille leven van het steegje, dat slechts nu en dan wordt verstoord door een koopman, die, blootvoets, leenig loopend, met rauw geschreeuw, zijn waar vermeldt. Dan wordt, na korte onderhandelingen, een mandje nêergelaten, voorzien van eenig geld; de koopwaar wordt er in geplaatst, en het mandje gaat weer even snel naar boven als het was neergekomen. Allerliefst zijn deze balcons, omhangen met slingerplanten en gevuld met bloemen wier kleuren heerlijk ‘doen’ tegen het fijne grijs der muren.
Tuinen komen in deze stad hoogst zelden voor. Langs het geheele Canal Grande ziet men er hoogstens vijf of zes, waar ritselende bamboes en rozen welig tieren, tusschen knoestige vijgenboomen en donkergroene klim; maar in de straatjes zijn zij zóó klein, dat men een middel heeft gevonden om ze boven op de daken te plaatsen. Dan heeten zij altana's. Op de bovenste verdieping, of door middel van eenige kolommen, die boven op het dak verrijzen, heeft men terrassen aangebracht, die met veel zorg aangelegde tuinen vormen. Rondom latwerk, weelderig begroeid met klim-planten, die veelal beneden in den grond wortelen en met hun teeder gebladerte vroolijk en pittig afsteken tegen het strakke blauw der lucht en de stukken hel-witten, door de zon beschenen muur.
Nu, in het najaar, zijn zij rossig, rood en
| |
| |
koper-kleurig, en laten zij, één voor één, in de algemeene stilte, hun dorre blaadjes vallen als stukjes rose-rood bladgoud, op de licht paars-grijze, groote straatsteenen.
Zelfs aanzienlijke huizen hebben zulke altana's, daar, op die hoogte, de minste bries zich doet gevoelen, wanneer 't warm is.
Die straatjes dan vormen, zooals ik zeide, een waar netwerk, dat zeer ingewikkeld is en zich in alle richtingen uitstrekt.
In de grootste dezer Calli zijn de winkeltjes waar de Venetiaan uit het volk zich approviandeert. In de twee hoofd-aders vindt men cosmopolitische huizen waar van alles wordt aangevoerd; in de honderden steegjes echter uitsluitend lokale producten. Hier zijn, naast de aardige groenten- en vruchtenwinkels, de vendite di vini, waar wijnen uit de omstreken, vini nostrani worden verkocht, diep rood of licht blond, geurige Verona of straffe Chianti van Toskane; de slagerswinkels, macellarie, met uiterst kleine porties vleesch, meest van kalveren en schapen, wier nieren, levers, tongen, penzen, in minimale hoeveelheden worden uitgestald.
Deze détail-verkoop is nog eigenaardiger in de talrijke kippen-winkels, want van deze dieren wordt zoowat alles opgegeten behalve de vêeren, tot het bloed toe, dat in den vorm van koekjes gebakken een geliefkoosde spijs is van den Venetiaan. Hoopjes lever en hartjes, smakelijk schoongemaakt, ziet men daar liggen naast één enkele gedépareilleerde poot, die afzonderlijk verkrijgbaar is, of een eenzamen kalkoen-kop met hals....
Een belangrijke plaats nemen de grutterswinkels hier natuurlijk in, want het voedsel van den Italiaan bestaat grootendeels uit een meelspijs, waarbij desnoods wat geraspte kaas, en soms een frittura wordt gevoegd. Hiet ziet men de verschillende soorten van macaroni en vermicelli; de spaghetti, gniocchi, ravioli, tagliarini, lazagnette of tortellini, allerlei paste, die, met Zwitsersche of Parmezaansche kaas, of tomaten-saus, worden toebereid. Naast deze, de groote zakken gevuld met boonen, erwten en rijst, of met het geelig-witte maïsmeel, waarvan het volksvoedsel bij uitnemendheid, de polenta, wordt bereid.
Deze groote verscheidenheid van meelspijzen belet niet, dat er ook zeer vele broodbakkerijen zijn, met grappig geknede ‘broodjes’ van 2 cent; zij zijn soms ook voorzien van het Turijnsche brood, in den vorm van lange stokjes, van een vinger dikte; ook is er melkbrood en pane con olio (met olie) te krijgen.
Verder zijn het schoenmakers, die in kleine hokjes, in veel opzichten gelijk aan onze, pothuizen’, altijd druk bezig zijn schoenen te maken, want heel veel handen-arbeid is er nog in deze stad. Zoo ook wordt het koperwerk, gewone emmers en veel vaatwerk op kleine aanbeelden met groote handigheid geklopt, naast namaak-Renaissance bekkens en vazen, die technisch onverbeterlijk gedreven worden. En de smids, die scharnieren smeden voor de tallooze blinden en luiken, ja zelfs nog gespen slaan uit ijzerdraad, en de zilversmeden die voortdurend gebukt voor hun blaaspijpje, soldeeren en vijlen. Deze maken echter bijna niet meer de beroemde gouden Venetiaansche ketting. Niet lang geleden nog verving deze fijne ketting, - soms zoo fijn en moeielijk te bewerken dat de makers binnen enkele jaren blind werden, - de moderne spaarbanken: de Venetiaansche vrouw kocht meters van dit sieraad met haar opgespaarde geld, en hing het dan, bij feestelijke gelegenheden om haar hals....
En de kuipers en timmerlieden; de meubel- en borstelwinkeltjes; deze met bezems van elke soort, groote en kleine, zacht-pluimige, van biezen gemaakt, of, stuggere, van rijststroo, en waar ook aarden haardjes worden verkocht, dingen waarop, in een potje, van binnen verglaasd, het sobere maal wordt bereid, boven een smeulend vuurtje van houtskool, dat, nonchalant, aan-gewakkerd wordt met een waaier van kippen-veeren, aan een houten steel geplakt met pek.
Al deze winkels hebben een intiem karakter, een aardige lokale kleur.
In elke straat is ook een grootere of kleinere fritturia, waar in de kokende olie alle mogelijke visschen worden gebakken, van kleine tongen en palingen tot gele krabbetjes en bleeke inkt-vischjes toe; daar
| |
| |
kan men, voor een paar stuivers hoogstens, een portie heerlijk versche visch koopen om met zijn bonk polenta te verorberen, als men niet in een trattoria wil gaan zitten.
Komt men in de stillere achterbuurten, die aan de Lagune grenzen, ten Zuiden, nabij de Tuinen, in den omtrek van San Pietro, waar het verkeer gering is, dan ziet men vaak jonge en oude vrouwen, die vóor hun huis gezeten, vijf of zes te zamen, kralen rijgen.
Het glaswerk en de kralen-industrie zijn nog de belangrijkste takken van nijverheid te Venetië, met het kantwerk, dat tegenwoordig weder in bloei is, maar alleen op 't eiland Murano wordt uitgevoerd. Bij milliarden worden er kralen gemaakt, van alle denkbare tinten en grootten, en van die kralen bloempjes, voor kranzen voornamelijk.
Die vrouwen zitten daar vroolijk-lachend te praten, en prikken met lange, dunne naalden, een stuk of acht te gelijk - in bakken vol met kraaltjes, te klein om vast te houden, meestal elk van één kleur.
Zij prikken en steken met ongelooflijke vaardigheid en trekken langs de naald tientallen kraaltjes op, die zij dan aan dunne draadjes rijgen van koper of katoen. Zóó deden haar moeders en overgrootmoeders sedert eeuwen, zóó doen zij nog, totdat machinen-arbeid alles zal hebben vervangen!
Dit eindelooze netwerk van steegen, sloppen en straatjes wordt telkens onderbroken door pleinen en pleintjes, Campi en Campielli, waar het een bizonder gracieus gezicht is de waterdraagsters aan het werk te zien.
In het midden van elk plein staat meestal een waterput van marmer, min of meer gebeeldhouwd, in Byzantijnschen of Renaissance-stijl. Toen Venetië geen waterleiding had sijpelde het regenwater door den zandigen bodem, zoodat het, gefiltreerd, in die putten bijeen kwam; dit water wordt thans nog veel gebruikt, al zijn ook een aantal putten afgesloten. Meisjes en vrouwen van buiten, kenbaar aan haar kapsel, dragen gedreven koperen emmers aan een lang juk, op één schouder geplaatst, of praten en loopen over het pleintje. Ook duiven zijn er hier altijd in groote getale.
Overbekend zijn de duizenden die op de Piazza rondvliegen, in groote vluchten, en allen tegelijk opstuiven, wanneer een schot van het kanon op het eiland San Georgio, twaalf of acht uur aankondigt. Maar ook in deze Campielli [...]ppelen steeds troepjes, nog tammer dan ¨...* van San Marco, ongestoord in de rondte. Zij worden zóó beschermd, dat speciale bakken met water voor hen geplaatst zijn op gebouwen; hun voedsel bestaat grootendeels uit overblijfsels van polenta en brood, die voor hen op de pleinen worden neêrgegooid.
De oorsprong van de tamheid dezer duiven is niet oneigenaardig. Het schijnt dat zij omstreeks 870 voor het eerst zijn beschermd geworden. Vóór dien tijd was het gewoonte, dat, op Palmzondag, het kerkbestuur van San Marco een aantal duiven liet vliegen, wier vlerken met 't een en ander bezwaard werden, zoodat zij, evenals gekortwiekte vogels rondfladderden. Zij waren bestemd om door het gepeupel van Venetië, op de Piazza gevangen te worden; dan werden zij vetgemest en met Paschen gegeten; maar de duiven die ontsnappen konden zochten een toevlucht op de koepels der kerk, kregen op deze wijze iets gewijds en namen ontzaglijk in aantal toe: de Republiek voedde hen, tot haar val; toen stierven er velen van honger. Nu leven zij van hetgeen men hen geeft, en van het legaat eener vrome dame, die zich hun lot heeft aangetrokken.
Midden in de groote campi bevindt zich meestal een standbeeld van een held der onafhankelijkheids-strijd; zoo ziet men er Victor Emmanuel, Garibaldi, Manin; en ook soms herinnerings-zuilen met bronzen palmen, in smaakvollen modern Italiaanschen stijl, onder Romeinschen invloed.
Hoogst merkwaardig is het oude beeld van Colleoni, nabij de kerk van San Giovanni en Paolo, in 1496 door Leopardi gegoten. Dit is een zeldzaam ruiterstandbeeld, trotsch, deftig en statig, bestemd om eeuwen te trotseeren, door den stijl en het strenge karakter zijner edele lijnen.
Geen stad ter wereld is zóó rijk aan monumenten van allerlei aard, de delicate gevels der paleizen medegerekend, want
| |
| |
elke mooie façade is een kunstwerk op zichzelf. Rijker, weelderiger verzameling van architektonische werken, dan de basiliek en haar onmiddelijke omgeving, is moeilijk denkbaar.
* * *
ingang (waterpoort) van een palazzo (naar een aquarel van den schrijver).
In vroegere eeuwen had de aankomst te Venetië altijd plaats langs het eiland van San Georgio, in het ‘bassin’ voor den Molo, van waar men een prachtig gezicht heeft op de kern van de Dogenstad, de Piazetta en haar omgeving.
Uniek inderdaad is dit panorama.
's Middags, wanneer de zon niet al te schitterend schijnt, is het een heerlijke harmonie in blauw, roze en zilver. Het blanke zonlicht verguldt flauw de wit-marmeren paleizen; het water, waarin zij zich weêrspiegelen is glad en éven golvend, zachtblauw als de lucht.
De kleuren zijn krachtig, en van een groote teêrheid tevens, in het subtielen, dunnen waas, dat hier aan zoo'n effect alle hardheid ontneemt.
Voortdurend varen allerlei schepen voorbij; logge bargozzi van Chioggia, die visch aanbrengen, schepen uit Istrië en Dalmatië, die achter de Salute ankeren, met vrachten brand- en timmerhout, tartane, caravelle, zeeschepen uit verre landen, engondels, onophoudelijk.
Een der voornaamste aanlegplaatsen dezer laatsten is de Molo. Hier, vlak voor de Piazzetta, liggen zij op gewillige voorbijgangers te wachten, in groot aantal gemeerd, vlak naast elkander, slechts gescheiden door lange, dunne palen die ze beletten, tengevolge van de regelmatige deining, tegen elkander te schuren.
Sommige dezer palen zijn dikker en dragen een lantaarn, waarin een beschermheiligen-beeldje en een altijd brandend licht.
Op de kade zelf staan, wanneer het weer mooi is, de felse, de zwarte kappen met twee zij-ramen en een voordeur, welke alleen bij regen of koude worden aangewend. Zóó liggen de gondels te wachten bij elken traghetto; een woord dat eigenlijk beteekent ‘overvaart’; de juiste beteekenis hiervan is vooral merkbaar op het Canal Grande (in het Venetiaansch Canalazzo), omdat men daar op vele plaatsen voor twee en een halve cent wordt overgezet van de eene zijde naar de andere.
De gondel, een meter of tien lang, bij een breedte van één, is aan beide spitse uiteinden overdekt; in het midden zijn eenige banken, waarvan de middelste, de eereplaats, van twee leuningen voorzien is en van zachte,
| |
| |
zwart Marokkaansch lederen kussens, zóó zacht en mollig, dat een geestig Amerikaansch schrijver ze eens qualificeerde als too divine.
Aan den voorsteven is het groote, uitgesneden stuk blank gepoetst ijzer, dat de hoogte der felse aanwijst ten einde bij vloed veilig onder de brugjes door te kunnen varen, en dat tevens dient als tegenwicht, omdat de gondolier op 't achtersteven staat. Met zijn ongeveer vier meters lange roeispaan roeit hij, voor zich uitkijkende.
Al het houtwerk is zwart geverfd en afgezet met glimmend koperen biezen; bij mooie exemplaren, als de meeste ‘eigengondels’, is de oppervlakte van al het houtwerk, behalve, natuurlijk, de buitenkant, rijk uitgesneden en verguld. Ook hebben dan de bestuurders, (meestal twee, één achter- en één vóórop) dezer gondole padronale een liverei met kleuren die aan het wapen des huizes herinneren, evenals die der palen naast de waterpoort. De gondels hebben geen kiel en zijn plat van onderen, evenals onze Noordzee-‘bommen’, zoodat zij uiterst gemakkelijk op het water glijden en bij de minste zijwaartsche beweging van den roeispaan van koers veranderen.
‘canaletto’.
Om ze op deze wijze te besturen zijn een ongemeene handigheid en ervarenheid noodig. Maar de gondeliers zijn zóó geroutineerd dat nooit een aanvaring plaats heeft, en zij met ongelooflijke en onbegrijpelijke behendigheid elkander ontwijken, op de drukste verkeerpunten, in de smalste grachten of tusschen de hooge palen der traghetto's.
Komt men aan, voor de Piazzetta, in de namiddagzon, dan is het schouwspel éénig. Rechts van den Molo, het rose-marmeren kantwerk van het Dogen-paleis, met zijn sombere gevangenissen, den beruchten ‘Pont des soupirs,’ en verder, tot aan de Tuinen, de Riva dei Schiavoni, altijd in zonneschijn, met groote hôtels, enkele café's, en vele aanleg-plaatsen voor stoombootjes, vaporetti, naar het Lidostrand der Adriatische zee, of naar het visschersdorp Chioggia.
Links de Procuratie Nuove, het Koninklijk paleis, de Bibliotheek, en de ingang van het Canal Grande, met de Salute-Kerk en de Douane, de Dogana di Mare.
In het midden, over de Piazzetta heen, waar niet nu meer het juweel van Sansovino staat, de Loggetta, meê-gesleept in den val van het Campanile, dat, uit zijn puin herrezen, weldra opnieuw zijn trotschen spits domineerend zal oprichten, ontwaart men den rijkdom van de San Marco-Basiliek, de Poort der Horologio, de beweging der Piazza, de statige vlaggestokken der Republiek met hun voetstukken van brons, gemodeleerd door Leopardi in 1505.
Heel een wereld ontrolt zich voor den
| |
| |
toeschouwer, een wereld van gebeurtenissen en een wereld van vormen, edel en fijn, weelderig en streng, wuft en religieus. Heel wat eeuwen zijn voorbijgegaan, vele geslachten verdwenen, alléén de monumenten en de Kunst zijn gebleven.
Hier is het wel de plaats om een wandeling per gondel door den Canalazzo aan te vangen.
Breed minstens vijftig meter, slingerend als een S door de geheele stad, met zijn ongeveer drie honderd palazzi uit alle tijden, van de veertiende eeuw tot heden, is dit kanaal van zeldzame schoonheid en bekoring. Ook de kleur is verrukkelijk; het wit-rose marmer der gevels, hier en daar zwart door verweering, met onderaan bloedroode vlekken, baksteenen die tusschen het afschilferende, grauwe cement te voorschijn komen, en, langs het watervlak, een fluweelige, warm-groene streep, op den voet der muren groeiend zeewier, dit alles vormt een harmonie van malsche, rijpe tinten, zoowel in zonlicht als in schaduw, die nog verfijnd wordt door het diepe zwart der gondels, en de dikwijls felle beschildering der aanleg-palen, de statige ormeggi, die ook de kleuren dragen van het blazoen.
Dit alles overheerschend echter is de stille, sobere pracht der Byzantijnsch-Gothische architektuur van de Paleizen, die als een fijn borduursel van steen, beide zijden zoomen. Die der Renaissance, schaarscher, zijn zwaar en minder voornaam dan de eerste getuigen van de opkomst en bloei dezer stad.
Heel het Armoriaal van Venetië, heel haar Librodóro defileert hier; geweldig moet de macht der Republiek geweest zijn. Klinkende namen als Dandolo, Falièro, Mocenigo, Morosini, Contarini, Foscari, zeggen ons gansche brokken geschiedenis; het Canal Grande is met niets te vergelijken; wie ooit Venetië met Amsterdam vergeleek, vergiste zich terdege.
Dat zóóveel macht en weelde verkregen werd door woeker en slavenhandel staat vast, volgens de geschiedschrijvers van Venetië, maar wij kunnen slechts bewonderen, wat die groote artisten, de architekten en beeldhouwers Palladio, Scamozzi, Sansovino, en de oudere onbekenden, tot stand brachten.
Ook het inwendige dezer vorstelijke woningen is schitterend en voornaam in hooge mate, totdat overlading verval met zich sleept. Verscheidene vertoonen duidelijke sporen van verdwenen luister en doen begrijpen wat zij geweest zijn; vele bezitten nog schilderingen der groote Venetianen, Veronese, Tintoretto, Pordenone, evenals de talrijke kerken een groot aantal precieuse werken van deze schilders bevatten.
Ik kan nu niet stil blijven staan bij al die inwendige pracht, zelfs niet bij die der Basiliek, dat monument van Oosterschen gloed en Bijzantijnsche verfijndheid, noch bij die van het Dogen-Paleis, met zijn te rijk vergulde plafonds, en enorme, kolossale schilderijen, gemaakt voor immense zalen, even lang als de voorgevel van San Marco, - het Paleis, dat op zich zelf een wereld is, en met zijn overweldigende praal een grooten indruk maakt van ruwe macht, brutaal geweld en zware weelde.
Maar hier moet ik bekennen, na zoo veel kerken en paleizen te hebben bezocht, na vele uren in het museum, de ‘Accademia,’ te hebben doorgebracht, dat, al heeft Venetië een Titiaan gehad, die de pracht des levens en des menschen heerlijk heeft verkondigd, een Tintoretto en een Veronese, die op schitterende wijze de weelde der costumes, den rijkdom der bijeenkomsten en tallooze Bijbelsche voorstellingen met groote praal wisten weêr te geven, decadenten vol bekoring, als Tiepolo en Guardi en, in de eerste plaats, Primitieven als Carpaccio en de Bellini, - dat aan die Italiaansche School, hoe pieus, rijk of voornaam zij ook geweest is, toch ontbroken heeft een rijpere geest vol liefde en doordringendheid, als die van onzen Rembrandt, wiens superioriteit, weêr hier, als overal, met luister zegeviert.
Dit viel mij op, misschien niet zoozeer in Musea en in Kerken als wel op straat, in de stille achterbuurten, waar zooveel typen aan zijn werk herinnerden.
* * *
In den Canalazzo loopen telkens grachtjes uit, bijna onmerkbaar, langs de hooge muren
| |
| |
der Palazzi. Deze grachtjes zijn de voornaamste verkeers-wegen der stad. Zij brengen den reiziger van het station naar zijn hotel of naar de Piazza. Nooit is de oppervlakte van hun vloeiend water stil, daar aldoordoor schuiten en gondels hen doorkruisen, want, al kan men te Venetië veel loopen, en al is alles te voet te bereiken, elk vervoer heeft te water plaats.
Verrassend is het dan ook altijd, naast schuiten met houtskool, groenten, vruchten, wijn, bouwmateriaal, - de postpakket- en reinigingsdienst, verhuizingen, begrafenissen en misdadigers-vervoer, in schuiten te zien plaats hebben. Bij elken hoek, voor de meeste brugjes, hoort men het eentonige geroep der schippers, dat waarschuwend in de stilte klinkt, gedragen door het golvende, rimpelige vlak. Het zijn groote schuiten, barca, met zand, baksteen of balken geladen, of snelle, vlugge sandolo's, of gondels, met Venetianen, die bezoeken afleggen - en soms, onbewegelijk tegen elkander gehouden, gelegenheid hebben tot een ‘visite’ te water, - of met reizigers, die altijd met dezelfde aandacht de Paleizen-rijen aanstaren, in haastige bewondering, of, met een melancholischen blik afscheid nemen van iets heel moois en zeldzaams, dat zij waarschijnlijk nooit meer zullen zien....
De sandolo's zijn kleine, spitse bootjes, die vlugger varen dan de gondels. Door een, of meestal twee roeiers voortgestuwd vliegen deze snelle vaartuigjes letterlijk over het water. - Want de Venetianen, die eenmaal, evenals de Portugeezen en de Hollanders tot de beste zeelieden der wereld behoord bebben, leeren van kind- af zich op het water bewegen. In de grachtjes der stad ziet men 's zomers niet alleen vele mannen rondzwemmen, maar aldoor jongens roeien en pagaaien in uiterst kleine bootjes, op een leeftijd waarop zij te onzent zouden tollen of knikkeren. Zijn de sandolo's oud, dan gaan zij, meestal met een paar arme visschers bemand, en voorzien van netten en fuiken, rustig naar de Lagune; daar worden dan de kleine vischjes en schelpdieren gezocht, die door het zilte water van den vloed zijn aangebracht.
stille buurt.
De schaarschte aan grond in het midden der stad maakt het bestaan van tuinen tot een ware weelde. Langs de voornaamste gracht, de Canalazzo, ziet men er hoogstens zes. Deze frissche vlekjes ‘doen’ alleraangenaamst tusschen de marmeren gevels; daar
| |
| |
hangt het welig groeiend groen in zware massa's over de muren, tot aan den waterspiegel. Een der aardigste is dien van Vorst Hohenlohe, nabij de Prefettura, geheel in achttiende-eeuwschen stijl, met beeldjes, en balustraden waarop vaak een schoone, jeugdige Venetiaansche, mijmerend leunt....
De eenige schaduw-vlek op al dit moois is de aanwezigheid der vaporetti, de ‘tramway's’ van Venetië. Deze, en de logge stoomschepen in de kom van San Marco, met hun zware rookwolken en knarsende kranen, bederven véél, verminderen zeer de illusie, hier ook noodig, als overal, waar een verleden spreken moet.
Op een helder grijzen dag gaat veel van die illusie verloren; dan ziet men hoe vervallen, gebarsten, schilferig, de façaden zijn; dan ziet men de roet-zwarte vlekken, veroorzaakt door zon en regen, beurtelings, op het witte marmer der paleizen.
Maar schijnt de zon helder, is de lucht blauw, van dat teêre, doorschijnende, tintelende en nooit harde blauw, aan deze waterstad zoo eigen, dan is het een kleurenpracht zonder weerga! Het eentonige, doffe grijs wordt goud; alles wordt getransponeerd in ééne schittering van rose, geel, licht paars.
De zon doet hier méér dan elders, zoowel de zachte ochtendzon, als de goudglanzende namiddagzon, die aan het ensemble de kleur geeft van een kostbaren schrijn, belegd met turkoois, opaal en amethyst.
Ook de mist werkt tooverachtig. Deze ziet men alleen vaak in 't najaar, 's morgens, en een weinig ook 's avonds. Als een doorzichtige sluier omhult de dunne nevel de grootsche gebouwen in een luchtig waas, dat gebreken en ouderdom doet verdwijnen. Dan ontwaart men alleen de lijn der statige, sobere silhouetten, de groote vormen der paleizen, koepels, campaniles, die, grootsch, en schijnbaar ongeschonden, met recht aan Venetië den naam deden geven van Koningin der Adriatica. Dan is niets meer te bespeuren van haar tegenwoordige bouwvalligheid; de lucht van een rose-grijzen, lichten toon, waarin alles samenvloeit, - een nieuwe bekooring van deze stad vol verrassingen. Dan wordt zij een ware droomstad, een sprookjes-stad, fantastisch, en vol mysterie. Weg zijn de bloedroode vlekken der muren, weg de kale, verweerde plekken, ingevreten door waterdamp en vocht. De paleizen schijnen weêr machtig als vroeger, voor een korten tijd, totdat de zon weêr onverbiddelijk de waarheid toont, zij het ook in een transpositie van kleur.
* * *
De Piazzetta en de Piazza San Marco zijn wel het hart van Venetië. Om dit middenpunt concentreert zich heel het leven der stad. Dagelijks komen hier reizigers, aristokraten en burgers bijeen, in de cafés onder de gaanderijen; ook is eenige malen per week de Piazza vol menschen van alle rangen, die toestroomen om naar de muziek te luisteren, die in een kiosk in het midden van het plein wordt gemaakt.
Al zijn er geen kraampjes meer, zooals in vroegere eeuwen, al ontbreken ook de tallooze Levantijnen en Oosterlingen in bonte kleederdracht, toch is het er zeer genoegelijk door de verschillende typen die men er ziet. Naast de ‘smart’-ste Engelschen en Amerikanen loopen zeelieden van velerlei nationaliteit; jonge ‘Vénitiennes’, in den scialetto gracieus gedrapeerd, worden verdrongen door dames uit alle oorden; Armenische en andere priesters drinken hun ‘caffe nero’ onder de Colonnaden; monniken, touristen, militairen van alle rangen, begluren de soepele Vénitiennes; bloemen-meisjes steken de heeren roze-knoppen in 't knoopsgat; kooplieden verkoopen aan stokjes geregen en in suiker geconfijte versche vruchten, aan de talrijke forestieri die aan de, om hun spil draaiende, tafeltjes van ‘Quadri’ en ‘Florian’ zitten.
Florian, ook een naam die een verleden evoceert! Hier zaten de Musset, Gautier, Browning en Wagner; dit Café beroemt zich er op gedurende een halve eeuw geen oogenblik gesloten te zijn geweest. Hier is elke Venetiaan van eenige beteekenis habitué. De kleine, in-elkander loopende zaaltjes hebben heel wat gesprekken gehoord! Zij zijn zoo typisch, die zaaltjes, met hun wandschilde- | |
| |
rijen, prullen van het jaar '50, zorgvuldig achter glas gezet, in encadrementen met namaak-Renaissance krullen, evenals de plafonds, die miniatuurtjes zijn van die der Paleizen, want de zaaltjes zijn niet grooter dan een dames-boudoir.
visschers-schuiten van chioggia.
In de hoeken staan kandelabers van marmer en brons, Cupidotjes, die vroeger olie-lampen torschten, en nu van elektrische branders zijn voorzien.
Het leven te Venetië, in sommige kringen, het clubleven, is zooals overal elders, alleen wat meer openbaar. Zoo ken ik daar een ouden edelman, wiens vrouw mij eens vertelde dat zij niet veel aan hem had, omdat hij heel laat opstaat, tegen twaalven langzaam dejeuneert, daarna wat wandelen gaat, en vervolgens naar Florian, waar hij zijn vrienden vindt. Dan komt hij t'huis eten, en... dutten, om, tegen twaalven s'nachts, weer naar Florian te trekken, totdat het daglicht schijnt! En elken dag doet hij hetzelfde....
in canareggio.
Eerst vond ik de Piazza groot, waarschijnlijk omdat er van alles te zien en te koop is. Thans - zoo gaan illusies weg! - ben ik 't bijna eens met den amusanten de Brosses, die, ruim anderhalve eeuw geleden er van zeide: ‘bien que magnifiquement bâtie, elle est fort en dessous, tant pour la grandeur que pour le coup d'oeil, des batiments de la place Vendôme’.
Maar mooi, eenig in haar genre, is zij toch, met haar misschien wat théatralen achtergrond, de Basiliek, die, in den zonneschijn wel overladen, in de schaduw glanst als een kleinood van oud goud-brons, geniëlleerd met ragfijn inlegwerk. De marmeren wanden boven de kostbare kolommen, meêgevoerd van Byzantium en elders, zijn grijzig en rosegeel; het goud der groote mozaïeken en het kopergroen der koepels worden dof in dit sonoor geheel, en geven aan dit zeer merkwaardige gebouw een éénige distinctie van kleur die het in den zonneschijn mist.
Eens was er op de Piazza een ‘parade’, of een andere militaire plechtigheid. Spichtig en schraal blonken in de felle zon bayonetten, geweren en shakos. Grooter tegenstelling was niet denkbaar dan het sober-rijke, diep gekleurde ensemble der edele gebouwen, en de blikkerige, klaterende, rauwe dissonant die de soldaten-massa vormde met dát geheel.
Hoe nietig en bekrompen kwamen ons toen onze verwaten tijdgenooten voor!
Dergelijke vertooningen dragen meer bij dan men wel vermoedt tot het ontwikkelen van meer menschelijke begrippen, die, als een machtige vloed, de oude wereld zullen overstroomen en vruchtbaar maken voor nieuwe, rijkere oogsten.
| |
| |
Op diezelfde Piazza, die toen niet geplaveid was, werden in de Middeleeuwen tournooien gehouden, ridder-spelen van weelderige pracht; bij deze gelegenheden waren er in Venetië paarden te zien, die, rijk-gecaparaçonneerd, bereden werden door de aanzienlijksten der stad, in de fraaiste wapenrustingen uitgedost. Thans moet men naar de eilanden van het Lido gaan om een paar ongelukkige, halfkreupele paarden te vinden, die daar voor ouderwetsche tramwagens staan.
Een der beroemdste dezer tournooien had plaats in 1361; Petrarca, die de gast der Republiek was, heeft dit in een brief aan een zijner vrienden beschreven. De dichter zat rechts van den Doge, op het balcon der Basiliek, vóór de Romeinsche bronzen paarden, en vertelt uitvoerig het verloop van dit feest, dat plaats had ter eere van de onderwerping der Grieken op Candia.
De overwinningen op de Turken gaven dikwijls aanleiding tot officieele vermakelijkheden van verschillenden aard; tot dezen behooren o.a. de Regatta's, die hun naam gaven aan dergelijke waterfeesten in andere landen. Deze regatta's hadden niet dikwijls plaats: gedurende vijf eeuwen waren er maar ruim veertig in 't geheel. Wij hadden het geluk er eens een bij te wonen; het was in het begin van den zomer; heel de bevolking had zich naar het Canal Grande begeven, in schuiten, of op de bruggen en de eindjes kade, voor zoover die daar tusschen palazzi aanwezig zijn. In het heldere zonlicht schitterden de kleuren der tapijten die als décor overal op de leuningen der balcons en uit de ramen hingen. Het geheele Kanaal zag er hoogst feestelijk uit, kanon-schoten geven het teeken voor de ‘start’; de gondels, wier roeiers zich gedurende weken getraind hebben, vliegen letterlijk over het water, dat opschuimt onder de snel herhaalde riemslagen. Eindelijk, want de afstand is lang, bereikt de eerste het einddoel, een rood vlagje, en spoedig volgen de anderen. De hoogste prijzen, in geld, zijn nogal aanzienlijk; eigenaardig is de laagste, bestaande n.l. uit een jong varken dat onder luid gelach wordt aanvaard. Niettegenstaande de gondoliers bijna uitgeput zijn van inspanning, gaan zij onmiddellijk weêr het geheele Canal Grande eens opvaren, ten einde het applaus der zoowel te water als aan den kant opeengehoopte menigte, te oogsten. Ter opluistering varen voortdurend groote schuiten, geroeid door 6, 8 of 12 man, gekleed in 17e of 18e-eeuwsche pakjes, geel, vuurrood, lila, wit, terwijl allegorische voorstellingen uit de zoutwater-mythologie, - dolphijnen, tritons, zeepaarden en beelden van Neptunus - aan de voorstevens zijn bevestigd.
Op de Piazza zag ik eens op een mistigen avond een silhouët, die mij uit de verte aan een Oosterling deed denken, maar, naderbij gekomen, leek zij mij toe een figurant, weggeloopen uit een opera. Het bleek te zijn een ‘globe-trottende’ vegetariër, die in vele talen belangstellenden te woord stond; hij had niet veel succes met het preeken van zijn absolutisme onder de Venetianen, die uitteraard zeer sober zijn, en over 't algemeen gezond en lang leven, omdat zij sober móéten zijn, wellicht.
Wáárom toch zag hij er uit als een Christus-figuur van een leelijk schilderij? Hierin is iets aanstellerigs, iets aanstootelijks zelfs, bepaald hinderlijk in iemand die vóór alles zich natuurlijk wil voordoen. Veel menschen trok hij niet; ik hoorde hem iets zeggen van ‘gesundheit’, en hij verwijderde zich onder het rooken van een cigaret.
Maar wie kan wel de aandacht trekken in een stad als Venetië, waar men nog bedelmonniken aan 't werk ziet, die een dubbelen zak op den schouder dragen; waar elke dag een nieuwen toevoer vreemdelingen aanbrengt, overal vandaan?
Onwillekeurig denk ik hierbij aan de komst van keizer Wilhelm (1905) in de Lagunenstad, aan den zoelen lente-dag, waarop zijn fraai wit-en-goud jacht, de ‘Hohenzollern’, zijn ankers liet vallen in het spattende water, vlak voor het Palazzo Ducale. Dit bezoek trok wèl de aandacht, omdat een Venetiaansche vrouw er bij betrokken was.
Kort na de aankomst van den vorst kruisten voortdurend in het Canal Grande talrijke motor- en stoombarkassen met officieren en manschappen, stijf, strak en strikt van houding en tenue; leelijk modern-logge vlekken, die barkassen, in dit harmonieuse, droomerige
| |
| |
milieu. Heel de stad was vervuld van de legende die het bezoek van den keizer hulde in een sluier van fantaisie. Er werd zelfs gefluisterd dat de geheele tocht door de Middellandsche Zee maar één doel had: dit bezoek van den Keizer aan de schoone gravin Morosini; men sprak, zelfs in de kleinste winkeltjes, van zijn platonische bewondering voor de bekoorlijke vrouw, van den lunch die hij bij haar zou gaan gebruiken.
Toen het uur was aangebroken kwam de keizerlijke sloep, schitterend voortgeroeid, een enorme menigte gondels, motor- stoom- en politie-vaartuigen in beroering brengen; Wilhelm zelf stond onbewegelijk, er jeugdig uitziend, in eenvoudig marine-uniform.
Wat later ging hij weg, kalm en snel, zooals hij was gekomen, na op de laatste trede der riva de hand gekust te hebben van de dochter der Contessa.
Venetië was gedurende enkele dagen vol van deze gebeurtenis.
Toen echter, een paar dagen later, Pierpont Morgan, met zijn voor een geldman eigenaardig gedoopt jacht, ‘Corsair’, bemand met meer dan vijftig koppen, hier vertoefde, keek niemand naar dit schip.
Trouwens het eene groote schip volgt het andere op. Altijd liggen er eenige Italiaansche oorlogsschepen in de haven voor anker, en permanent een gansche vloot torpedo-booten. Of het zijn Russische, Duitsche en andere zeebodems die hier vertoeven. Op deze wijze houdt Venetië eenigszins de traditie op van haar vermaard zeeleven, al heeft zij zelve geen vloot meer. Toch is het Arsenale nog een belangrijke inrichting, nabij de tuinen gelegen; in herinnering aan het verleden der Republiek staan daar, als wachters naast de poorten, een aantal steenen leeuwen, eeuwen geleden op triomfantelijke tochten, meêgevoerd van Athene en den Peloponnesus.
* * *
Van geboorte- of doopfeesten zag ik niets te Venetie; wel echter verscheidene begrafenissen. Vroeger heb ik er eens een gezien, ik weet niet tot welk land, noch tot welke godsdienst de doode behoorde, maar de dragers waren in 't vuurrood gekleed, hetgeen, bij het zilver der monumentale kandelaars en andere zilveren ornamenten, een bizonder schilderachtig effect maakte in de omgeving die grijzig bruin en stemmig van kleur was.
Later kwam ik, wandelende, op het pleintje, vóór de kerk aan de Rio San Trovaso, juist toen daar ruim een dertigtal mannen, in hun dagelijksche kleeding, in twee rijen geschaard stonden, van de poort der kerk tot aan den steenen trap die naar den Rio leidt. Zij hielden bijna twee meters hooge kandelaars in de rechterhand en wachtten den stoet op.
Voor den steenen trap was de ‘lijkwagen’ gemeerd, een smalle schuit, leelijk en onsmakelijk versierd als bij ons, met gevleugelde engeltjes en andere symbolieke figuren.
Weldra kwam de priester met zijn koorknaap, gevolgd door de aanwezigen. Zij namen plaats in een gondel met ‘felse’, waarvan de roeiers, evenals die der andere vaartuigen, zwarte pakken aan hadden, met wit afgezet.
Daarna werd de lijkkist op de smalle schuit geplaatst, en overdekt met een zwart lakensch kleed, met zilveren en witte borduursels, waarop men kransen, alle van geëmailleerd metaal, achtereenvolgens neêrlegde. Op deze lijk-schuit volgden in een gondel de vier dragers, waarachter de familie-leden kwamen in andere schuiten, die niet overdekt waren, zoodat een hoop nieuwsgierigen, als overal, met voldoening deze ceremonies aangaapte. Inmiddels waren de mannen met kandelaars verdwenen, in een zijstraat naast de kerk. Groot was de onverschilligheid der omstanders, die niet ophielden met lachen en grappen te maken. En voort ging het, heel snel, door het Canal Grande.
Van een begrafenis tot een kerkhof is maar één stap! Dáárom naar San Michele, het eiland waar zich het uitgestrekte kerkhof van Venetië bevindt. Dit werd op last van Napoleon aangelegd omdat, tot zijn komst, in en om de kerken begraven werd, wat in dezen vochtigen, drassigen bodem hoogst ongezond was.
Van de Rialto-Brug is het maar een minuut of zes gaans, door smalle, donkere, zeer drukke straatjes naar het Fondamenta Nuova.
Hier was het water stil en licht blauw-groen,
| |
| |
de zon scheen vroolijk op den langen baksteenen muur, die als een vestingwal het eiland San-Michele omzoomt. Dikke, gewitkalkte palen steken uit het water, om den weg daarheen te wijzen.
Enkele meeuwen vlogen strijkend langs de rimpellooze oppervlakte, alleen gebroken door witte zeiltjes van schuiten, heel in de verte. In deze ruime, wijde rust, ver van elk stadsrumoer, is het een mooie plaats voor een kerkhof.
Op de kade, de Fondamenta, zijn volkskoffiehuizen, met ijzeren tafeltjes en stoelen, vlak aan het water, en straatmuzikanten, viool- en guitaar-spelers en zangers installeeren er zich.
Het is Zondag, en daarom zijn er meer menschen dan gewoonlijk; ook is het nabij Allerheiligen, zoodat het stoombootje naar San Michele vol is. Toch hoort men bijna geen geluiden: alleen het telkens herhaalde ‘gondola!’ ‘gondola!’ van oude mannen die voor een paar centen met den ‘vaporetto’ willen concurreeren. Veel vrouwen en kinderen hebben bloemkransen van gekleurd metaal meegenomen, of potjes met goudsbloemen, en kleine, armelijke chrysanthen-plantjes, in een stuk krant gewikkeld; sommigen hebben ook schoppen bij zich.
Zoodra men het eiland nadert ziet men, na een hoek omgevaren te zijn, de gewelfde koepels der kapel, en de hooge cypressen die Boecklin hebben geïnspireerd voor zijn schilderij: ‘Der Todten-Insel.’ Aan hun voet wacht een rij schuiten die menschen hebben aangebracht, ook voorzien van bloemen, planten, en gekleurde, lange palen. Door de poorten komt men in een kloostergang waar men zijn wandelstok moet afgeven. Daarachter ligt de uitgestrekte ommuurde ruimte, door groote lanen en binnenmuren verdeeld in vierkante afdeelingen met graven van verschillenden rang.
De banaliteit, eigen aan de meeste kerkhoven, vindt men ook hier; maar daar de kransen zoo goed als uitsluitend van geëmailleerd metaal zijn, zoodat zij lang bewaard blijven en hun aantal ontzettend groot is, gelijken deze afdeelingen, tegen het zonlicht in gezien, op reusachtige tuinen met bloemen van glazuur, een diminutief van Aladdin's tuin.
Eerst liep ik langs den ‘algemeenen grond,’ de goedkoopste afdeeling; boven elk graf een tuintje, met een vierkant steentje, bovenaan, waarop een nummer, en... soms een naam. Naast deze witte steentjes staat een ruim twee meter hooge paal, geverfd in zwart, grijs, wit of blauw, eindigende in een eikelvormig ornament; dit laatste wordt dikwijls vervangen door een verzilverd, of verguld bazuin-engeltje, of door een kruis. Aan deze palen zijn lantaarntjes bevestigd van Venetiaansch gesmeed ijzerwerk, waarin kaarsjes branden - wanneer zij tenminste niet met gebroken ruiten onverzorgd en verroest neerhangen.
Heel veel kransen en kruisen, bestaande uit die kleine, fijne kralen-bloempjes, die de vrouwen in de achterbuurten maken, worden op de graven geplaatst. Telkens ziet men groepjes arme menschen, die de tuintjes der graven opknappen, wieden, of nieuwe plantjes planten, of bidden, of doen bidden, door een jongen priester, die, met zijn koorknaap, van het eene graf naar het andere gaat.
De stilte is volkomen; alleen heel in de verte hoort men flauw het gefluit van een locomotief of een stoomboot.
Overal staan hooge, sombere cypressen die in de blakende zon een sterke harslucht verspreiden. In het midden van den muur, in de richting der stad, een wijde, hooge poort, afgesloten met een ijzeren hek en in drieën verdeeld door byzantijnsche bogen. Het uitzicht, over het water, op de stad, in een dunnen, licht blauw-grijzen nevel, is heerlijk. In deze buurt zijn de luxe- graven gelegen, rondom een groot wit marmeren monument, het eenige op dit kerkhof. Hier is niemand.
Iets verder vindt men weêr armengrond, waar een ruim twintig meter lange plek bedekt is met asch, waartusschen verschroeide stukjes van kralen-kransjes en van geëmailleerde bloemen; daar is een opruiming gehouden van tijdelijke graven en van die pieuse, naïeve bewijzen van liefde, meêgebracht door hen die geen duurzamen rustplaats konden bekostigen.
Maar, een beetje langer of korter, wat doet het er toe?... Waar zijn nu de graven der
| |
| |
vroegere geslachten, die meêwerkten om Venetië machtig te maken?...
Niet lang geleden werd er, op een eiland nabij San Michele, oud gebeente gebruikt om suiker te raffineeren!
* * *
De Rialto-brug, uit één boog bestaande, de eenige steenen brug die de beide oevers van het Canal Grande verbindt, is niet bizonder fraai, maar merkwaardig als geheel. Zijn totale breedte van ruim twintig meter is verdeeld in drie doorgangen, door twee rijen winkels van elkander gescheiden, waar van alles en nog wat verkocht wordt, kleêren en antiquiteiten zoowel als vruchten, glaswerk en manufacturen.
Een groot aantal treden leiden naar het midden, dat zich een meter of zeven boven het water verheft. Gebouwd in 1590, is zij nog een der allerdrukste punten der stad, hoewel thans een paar andere bruggen het verkeer vergemakkelijken.
Naast het Campo San Bartolommeo gelegen, heeft men de Rialto-brug slechts over te gaan om zich op de marktplaats van Venetië te bevinden, waar vooral de vischmarkt in hooge mate belangwekkend is, o.a. voor hen die gevoel voor kleur hebben.
Daar vindt men alle mogelijke visch-soorten der Middellandsche Zee, van blauw-glanzende makreelen en dof-blanke tongen of sfoglie, paars-grijze inktvischjes, calamaji, badend in plasjes pure sepia, tot rose kleine zeehanen, steuren, en groote schijven tonijn, bloedig en rood als lamsvleesch. Het is een macht van sterke, frissche kleuren om een Vollon te doen watertanden, een symphonie van zilver tot purper en zwart, die op haar van Beijeren wacht.
Al deze visschen worden in de vroegte aangebracht door de visschers van Chioggia in hun bargozzi. De bevolking van dit dorp, een paar uren van de Lagune-stad gelegen, bestaat van zeevaart. De lange, rechte schuiten, met twee masten en hun bontgeverfde latijnsche zeilen zijn van een zeer oud type, evenals de versiering der zeilen, in rood, geel en wit, die tevens van Oostersche afkomst is. Trouwens, de bewoners zelf zijn van een eigenaardig ras.
Deze schilderachtige schuiten liggen aan, meest 's morgens, langs de Riva dei Schiavoni, in de buurt der tuinen, en, in welk weêr ook, in volle zon, in nevel, of bij opkomende zon, altijd vormen zij aantrekkelijke, kleurrijke motieven.
Deze Riva, die zich van het Dogen-Paleis uitstrekt tot de Giardini, zuidelijker gelegen, vormt de eigenlijke haven; 's winters is het een geliefkoosde wandeling, omdat de zon er het langst schijnt, en er altijd iets te zien is. Al zijn het niet meer Levantijnsche vloten, schepen van alle nationaliteiten lossen er hun koopwaren in schuiten, zoodat een voortdurend havenleven de voorbijgangers onophoudelijk bezig houdt.
Van deze kade kan men tegen den avond de zon zien ondergaan achter San Georgio Maggiore; een, tengevolge van de dampige lucht der Lagune, meestal schitterend kleurenspel.
De Giardini zijn het lustoord dezer stad. Het was alweer Napoleon die dit Park te voorschijn riep; daartoe deed hij eenige kloosters ontruimen en afbreken, terwijl op hun domeinen boomen en heesters geplant werden. Veel wandelaars ziet men er niet, hoewel deze tuinen, met veel zorg onderhouden, een verrukkelijke omgeving vormen voor de Tentoonstellings-gebouwen, die in hun midden zijn gebouwd. Het is er heerlijk zitten, in de welriekende malsche atmospheer, en een genot het oog te laten dwalen op de verre horizont, van de Salute, langs San Georgio, tot het Lido en San Nicoletto, - méér dan een halve cirkel.
Hier eindigt Venetië, wegstervende in het groen, op een uiterste landtong, die langzaam zich in het water oplost.
* * *
Toen Ch. de Brosses Venetië zag en beschreef was zij, hoewel niet meer zóó als in haar bloeitijd, toch nog heel levendig, en wel zichzelve en compleet in vele opzichten, zooals de albums met etsen van Canaletto, Marieschi, en de teekeningen van Guardi ons laten zien.
| |
| |
Thans is zij, - men heeft het kunnen zien, - niet meer dan een schim, dan een ruïne van hetgeen zij geweest is, al is zij weêr aan 't opkomen sedert eenige jaren. Alfred de Musset, die er met George Sand in 1834 een winter doorbracht, niet zoo heel lang na Byron, Shelley, Moore, en slechts een jaar of twintig voor Wagner, Browning, Ruskin en Gautier, - de Musset vergeleek haar met een oude dame, en inderdaad heeft zij veel van een beminnelijke oude vrouw, met véél bekoring nog, die de sporen van haar groote schoonheid duidelijk draagt, maar, onverschillig voor het gewoel om haar heen, niet meer uitgaat, en stil leeft, teerende op herinneringen aan haar bewogen leven....
De gebouwen staan er steeds, maar een dunne nevel of een felle zon is noodig om ze tot hun recht te doen komen; zij vallen langzamerhand in puin, een voor een, ‘laissant tomber, dans la vase de sa Lagune quelque fragments dessinés par Sammichele, Tremigiane, les Lombardi, Sansovino ou Palladio,’ zegt Barrès, wanneer zij niet ineens neêrploffen, zooals het Campanile deed.
De kalmte, de doodsche rust die Venetië kenschetsen, zijn soms bijna angstwekkend; 't is of het ‘Pax tibi Marce’ op de geheele stad drukt, wanneer de avond valt en het zonlicht niet meer alles schitteren doet in rood-gouden gloed, - een illusie van vroegere weelde en pracht.
Maar, hoe ook aangekeken, met oogen die den geest van vroegere tijden zoeken, of die zich vergenoegen met het plastisch schoon dat overal zoo ruimschoots te genieten is, - hoe dan ook gezien, - wanneer men de Lagunen-stad kent, dan heeft men haar lief, en dan kan men slechts Walter Crane nazeggen wat ik als motto bovenaan deze bladzijden plaatste ‘men blijft verlangen naar elke gelegenheid om nieuwe indrukken van schoonheid en fantaisie te gaan zoeken’ in deze stad van droom en werkelijkheid.
* * *
Zóó is sinds lang mijn indruk van Venetië, de wiegende, schoone, doode stad der Adriatica.
Venetië is prachtig, maar een ruïne in vele opzichten, een heerlijke droomstad van het verleden.
Milaan, met haar uitgebreide Tentoonstelling, waar de moderne decoratieve kunst zulk een belangrijke plaats innam, toonde mij daarentegen een toekomstbeeld.
Jong Italië, dat zich te Turijn in 1902, en in 1906 te Milaan, aan het hoofd der moderne decoratieve beweging plaatste, bewijst een helderen blik in de toekomst te hebben, daar die moderne uitingen diep wortelen in maatschappelijke toestanden, en een beeld vormen van den onweêrstaanbaren drang, die onzen tijd kenmerkt, tot verbetering, tot harmonie en rust.
Dat reageeren tegen oude formules en vormen, dat zoeken, broeien, wroeten, overal, is merkwaardig in hooge mate.
Al wordt nog niet geheel het doel bereikt, zeker toch is dit streven reeds doen, en zal uit dit alles-willende-verdringen zoeken een nieuwe wereld van vormen ontstaan, die, nu nog vast aan veel ouds, langzaam, zooals alles wat duurzaam is, zich ontpoppen en zuiveren zal tot den harmonischen eenvoud, die 't karakter der toekomst-maatschappij zal worden.
Om dit echter te bereiken zullen noodig zijn meer algemeene beschaving in den goeden zin, en economische vrede, twee voorwaarden, niet moeielijk te verwerkelijken, wanneer maar de menschen, losgemaakt van barbaarsche, hereditaire begrippen, en vage ancestrale droomen, meer smaak en altruïsme en meer gevoel voor de gemeenschap zullen hebben.
Dán, meer dan ooit, zal een stad als Venetië, in vele opzichten een waar ‘geluks-eiland’, door hare ligging minder blootgesteld aan den alles verzwelgenden stroom van banaliteit, dàn zal ‘Venezia la bella’, meer nog dan nu, een der schoonste en meest indrukwekkende beelden van een ver verleden zijn.
|
|