Kunstopvoeding.
Merkwaardig is wel de overgroote vrijmoedigheid waarmede schier een ieder zich een oordeel over kunstzaken aanmatigt, als ware hiervoor geen studie, geen overwegen of nadenken noodig.
Men zal zich wel wachten over natuurwetenschappelijke onderwerpen, over vraagstukken uit de hoogere wiskunde, over geneeskundige onderzoekingen een recht van critiek te willen toekennen, overtuigd dat men is in deze incompetent te zijn, maar over kunst... daarover mag ieder meepraten, en voeren zij, als immer, die het minste weten, het hoogste woord. Immers hiervoor behoeft men, zoo het muziek geldt, slechts normale ooren te hebben en die open te zetten, en zoo het beeldende kunst aanbelangt, is het voldoende indien de zintuigen voor het zien hunne functies goed kunnen verrichten, indien men niet al te ver- of bijziende is en niet lijdende aan kleurenblindheid. Kunst is een zaak van persoonlijk gevoel, redeneert men verder, vergetende dat menigeen nooit zijn eigen opinie geeft, maar meest eene, die hij als de gangbare hier of daar gehoord of gelezen heeft, en voor zichzelf pasklaar gemaakt. Dat men in kunstaangelegenheden ook begrip moet hebben, betwijfelt men dikwijls nog ten sterkste.
Ja, men geeft toe voor kunsthistorie is dit noodig, hierbij moet men onvermijdelijk evenals voor algemeene- en vaderlandsche geschiedenis jaartallen en namen weten, in zaken van architectuur en kunstnijverheid wil men zelfs de concessie doen, dat eenige kennis van technische aangelegenheden, bijdragen kan tot meerdere waardeering, hoewel toch nog met voorbehoud dat ‘de smaken kunnen verschillen’, doch, dat om de vrije schilder- of beeldhouwkunst te begrijpen eenige studie noodig is, neen dat wil er zoo direct maar niet in.
Maar hoe ter wereld zou het gevoel voor iets moois den mensch, die doorgaans door de leelijkste dingen omringd is, zoo maar aanwaaien? Zelfs op de natuur hebben de meesten geen kijk en opmerkelijk is wel, dat er velen zijn, zelfs onder ontwikkelden, die door het zien van schilderijen eerst tot de natuur kwamen. Zij voelen nu in den winter allemaal Apol's om zich heen, zoeken aan het strand, de ondergaande zon van Mesdag en ontdekken in het Gooi overal Mauve's, in boomgroepen of heidevergezichten, die hun vroeger ongetwijfeld ontsnapt waren. Een bewijs dus dat die kunstenaars hun iets geleerd hebben, en al missen velen natuurlijk noodwendig den dichterlijken blik van een Mauve, hij leerde hun toch zien en opmerken, zij gingen, zij het dan ook aanvankelijk door zijn oogen, de natuur mooi vinden. Door te vergelijken hoe verschillende kunstenaars de natuur zagen, de een in sterke zon en schaduw-tegenstelling, een ander in de poëzie van grijzig weer, een derde in de harmonie van bruin en groen, of in de ontzaglijken fijnheid van details, komt men er langzamerhand toe dingen rond zich te zien, waar men vroeger nooit op gelet heeft en zoo zijn zintuig om waar te nemen te oefenen, wat even noodig is als dat men zijn geheugen of zijn vingers tot hunne functies voorbereidt.
Maar, waar ge ontvankelijker allicht zijt voor de opvatting van één schilder, in wiens wijze van zien ge wellicht uw eigen emoties terug vindt, daar volgt er niet uit, dat andermans uitingen daarom als leelijk aangemerkt moeten worden, iets waar een leek nog al gauw toe overgaat. Zeer waar is ook in deze: Wanneer men iemand niet kan beoordeelen, veroordeelt men hem. Het is daarom noodig, dat al behoeft men die niet te waardeeren, men de opvattingen van anderen leert begrijpen, dat men beseft wat de schilder er toe bewogen heeft zijn compositie zóó en niet anders te maken, waarom hij op déze en niet géne wijze zijn onderwerp behandelde, kortom dat men genoeg weet om tot oordeelen bevoegd te zijn, waarbij men dikwijls tot de verrassende ontdekking zal komen dat bij meerder weten bij dieper doordringen, de eerste als vaststaand gegeven opinie, zich gewijzigd heeft.