gehuld zijn de vrouwen en de meisjes, wit en zwart of anders vaal gekleurd, zijn haar afgedragene kleedjes. De kerk is vol lijk 's Zondags. Na de mis begint de processie. Niet lijk op half-oogst, maar zonder praal nu of opschik, in allen eenvoud geschiedt de ommegang want 't is eene smeekbede en geen feestvieren. De missedienaars - kleine pastortjes met wit roket - dragen kruisstok tusschen twee koperen kandelaars die blinken. De pastor volgt in purperen koormantel, draagt het heilige kruis met de relekwie, het kruis waar de stralen flikkeren op al de hoekjes van 't gefatsoende zilver-en-goud. De koster draagt het boek. De veldwachter houdt het gescheid en weert de knechtejongens die druistig en geweldig, stooten om de eersten te zijn in den aanzet. Een dikke bende parochianen puilt ter poorten uit, - boeren, werkvolk, arm en rijk, al éen bende, komen ze met ontblooten schedel in 't schelle licht op het voorplein en de stoet zet uit. Daarachter komt de zwarte drom der vrouwen met de meisjes en kinderen als heldere vlekken tusschen 't zwart der mantels. De boerinnen zijn er bij, de boerendochters en de vrouwen van te lande uit de kortwoonsten - al wie van huis kon, volgt de processie. 't Speierende wit van pastor en kerkvolk en 't spietsend schichtsel van koper der kandelaars - heel het hoofd van den stoet is verdwenen den hoek om; 't straatje door tusschen klooster en pastorij, verengt en smalt de bende in het kerkwegeltje en breidt plots weer in zijn schoone breedte open over de dorpsplaats en verengt weerom in 't nauwe straatje bachten de brouwerij, bachten de huizen der plaats in de schaduw waar 't gezang van pastor en koster klankvoller dreunt tegen de wanden der gevels. Dan ineens, als in een hevig lichtbad stroomt de stoet open over den breeden eerdeweg en liggen de velden onmetelijk in 't nuchterde zonnedampen van den meischen morgend. Links en rechts zonder gracht of pale, vlakt het land wijduit en over heel de verte pinkelt de dauw op
het jonge groen. In een einder van blauwen damp ligt de vallei, met éen blik te omvademen; de lucht is goed en over heel de verte gaat er geen geruchte. 't Schoffelen der vele voeten in 't zand en aan 't hoofd van den stoet in ijler galmen, vordert de pastor met den koster zijn lange litanie. De witte koorhemden glimmen en straaltjes schieten uit elke ronding der koperen kandelaars. Het kruis steekt hoog op in de lucht, het kruis dat den weg opent en aanwijst; als een sleep volgt het heir der bedevaarders over den slingerenden zandweg door de velden.
Leeuwerikken stijgen en dalen aanhoudend en schuifelen en knetteren terwijl de heiligen uit 't paradijs vernoemd en aanroepen worden met een altijd weerkeerend: ‘Ora pro nobis.’ De vinken slaan, de musschen piepen en al het vogelvolk viert kerremis in de zon terwijl hier luidop al de kwalen en rampen die van 't dorp moeten geweerd worden, in lange reek achtereen volgen met een altijd herhalende drieklank: ‘Libera nos Domine.’ Die twee stemmen galmen nijverig op éenzelfde maat, in éenzelfde herhaling, dweers door 't gezang der vogelen en de groote bende volks die zwijgend volgt, schijnt in aandacht en deemoed te luisteren en bidden stille meê, elk volgens zijnen zin en stand van eigen nooddruft des gemoeds. Maar buiten de gedachten die eensdeels zijn bij den zin van hun gebed, komen de uitwendige dingen hun gedachten verstrooien. De oogen volgen rechts en lings de velden langs den weg. De landman let op de vruchten en den groei en daarbij denkt hij aan den boer of pachter die hier geakkerd heeft. Gedachten volgen gedachten en geleidelijk laat hij zich gaan in zaken van beheer, van huishoud en van leven. En telkens wisselt de gedachtenreeks weer af, zoo dikwijls er een andere vrucht of een ander stuk lands onder de oogen komt. Boeren of pachters die een vrucht staan hebben langs den processie-weg zijn er meer in belangd. Lange te vooren zijn hun gedachten er mede bezig en wanneer ze hun eigendom genaderd zijn wordt er al een stootje gegeven aan den elleboog van den gebuur en een woordetje gefluisterd:
- Wat zeg je? - Schoone vlaschaard!
Een hoofdknikje, een monkelplooi zijn nu van veel bedied en zeggen veel op dat oogenblik - er komt afgunst in 't spel en hooveerdigheid woekert diepe in veel boerenkoppen.