Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 17
(1907)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Romantische voordrachtskunst Albert Vogel
| |
[pagina 84]
| |
onder den invloed der Fransche literatuur, de realistische en naturalistische tradities bloeiden, doch vlugger dan ergens anders verschillende ontwikkelingsstadia doormaakten. Want deze streken - 't wordt wel een weinig vergeten - zijn met Vlaanderen de eigenlijke bakermat van het absolute Realisme geweest, en heel de artistieke ontwikkeling van de laatste eeuwen neemt voor een goed deel zijn oorsprong in het Holland der 16e en 17e eeuw. Daarin duikt voor 't eerst de rusteloos strevende geest der menschheid die zich een hemel en hel al geschapen had, speurend in de geheimzinnige diepten van het reëele levensbestaan om er den wonderen schat te delven, welke in de kunst van dien lumineuzen alchimist, die Rembrandt was, te schitteren begon met ongekenden glans, terwijl hij in zijn kunst de magie der oude oostersche cultuurlanden met het diepzinnige mysticisme en den zwaren, gewetensvollen levensernst der noordelijke volken verbindt. En om hem heen en om Vondel groepeert zich, in heden en verleden, een reeks van de meest verscheiden kunstrichtingen in schilderkunst en poëzie; van het verheven bijbelsche of historische drama, het landelijke epos, het blijspel, de arcadische idylle tot de dolste klucht, de meest bizarre uitingen van blijmoedig- of honend sarcastischen geest, in een zoo overstelpende massa, in een overvolheid van zoo weelderig natuurlijken groei, dat zij eigenlijk alleen maar in beteekenisvolheid, doch ook in onvoldoende gekendheid, door den, wat dramatische tooneelliteratuur betreft, onvergelijkelijken tijd welke de Elisabethiaansche periode genoemd wordt, geëvenaard is.Ga naar voetnoot*) In Holland zijn om zoo te zeggen de fundamenten waarop het gebouw der kunst rust met den bodem vergroeid, en elke ietwat normale kunstrichting welke aanstonds niet te zeer in pathologische tendenzen verloopt, vindt hier een welbereiden bodem. Dat verklaart voor een goed deel het veelzijdig bevattingsvermogen van den Hollandschen geest voor zoover 't de hier boven aangegeven kunst-genres betreft, dat verklaart de spoedige evolutie van het realisme, naturalisme, sensitivisme enz., tot in den laatsten tijd een nieuwe opbloei der romantiek, Van aanleg soms heel verscheiden naturen naderden langs verschillende wegen de Romantiek. Nieuwe Gidsers kwamen er langs den weg der stijl en gevoelszuivering; anderen, eveneens een onbewuste neiging van hun natuur volgend, veroverden eerst den traditioneelen romantischen kunstvorm met al zijn voor- en nadeelen. Dit laatste heeft ons figuren als Rembrandt, Jozef Israëls en de Bouwmeesters geschonken, en Albert Vogel is dien zelfden weg gevolgd. Het is deze kunstvorm welke ons in dit verband vooral interesseert.
Het was meen ik in 1900 dat de couranten het bericht brachten dat in Rotterdam een jong voordrachtskunstenaar, die zich in alle bescheidenheid een dilettant noemde, zijn publiek had verbaasd met een opvallend kranige praestatie van Hegenscheidt's Starkadd. Johan de Meester, wiens scherp doordringings-, en waardeeringsvermogen reeds toen ter tijde de erkenning van de goede kwaliteiten der romantiek nergens buiten sloot, en er later nog meer dan eens éclatante beschouwingen aan wijdde, Johan de Meester van wien Vogel getuigt steeds veel geleerd te hebben, prees behalve zijn geprononceerd dramatische begaafdheid, zijn realisme, en dat was voor hem die zich van huis uit, zooals we reeds opmerkten, altijd als romanticus had beschouwd, de grootsche overwinning van dien avond. En hierin school geen miskenning van geschiktheid voor het romantische repertoire. Na Vogel's voordracht van Byron's epos Manfred, constateerde de Rotterdamsche criticus zijn beslisten aanleg voor romantische dramatiek! Het Drama en de Romantiek, in die richting zouden Vogel's gaven zich dan ook vooral | |
[pagina 85]
| |
ontwikkelen. De geest der romantiek, de romantische aandoening zal hij voortaan overal staande houden, zij zal zijn kracht zijn en hem ook voortaan doen slagen. Zelfs in het klassieke Oedipus, het modern geraffineerde Salomé, zal ze doorklinken en in zijn realisme en idealisme zich openbaren met een breed gebarende kracht, welke subtiel doordringingsvermogen en fijnheid van nuanceering, waar noodig, niet uitsluit. Wat de Romantiek op de andere kunstvormen uitteraard voor heeft, is haar grootere veelzijdigheid niet alleen wat het innerlijk, maar ook wat haar uiterlijke verschijningsvorm betreft. Het verleden van onze tooneelspeelkunst hangt voor een belangrijk deel ten nauwste samen met de ontwikkeling der romantiek. Wat de schilders van haar leerden, een nu al haast niet meer gekende technische bravour, brachten b.v. de Bouwmeesters ook mee uit een zelfde school, die zich alleen maar van andere hulpmiddelen, van het levende woord, van figuurlijke karakteristiek en typeering, van grime en gebarenspel, bediende. De Franschen heeft die school misschien wat al te slaafsch en methodisch gemaakt; maar op zichzelf genomen, wat houdt ze niet een rijkdom van middelen in? Waaruit anders dan uit die school bracht Louis Bouwmeester zijn mirakuleus vermogen tot metamorfose mee, dat hij even ontstellend, overbluffend in zijn ontzaggelijke, eerbiedwekkende Shylock-creatie als in den Gebochelde met zijn vreemddiep, pieperig stemmetje openbaart - en waaraan wij sinds de zoo overdadig gehekelde wonderen der Bijbelsche schrifturen niet meer plachten te gelooven. Al wat in de huidige beproefde en rechtgeaarde tooneelspeelkunst ambachtelijk is en echt, al wat aan gebarenspel, mimiek, zeggingskracht en plastiek, groot is, breed, hartstochtelijk en overtuigend, ontleent zij aan de Romantiek. En aan haar ontleent zij ook haar meest diepe en religieuse intenties, haar met ideale begeestering doorgloeide vormenspraak, haar tragische menschelijkheid en een over de werelden heen schouwende fantasie. Zij is de laatste groote kunstvorm die zich uit historische en redelijke feitelijkheid, uit de vroegere groote stijlperiodes ontwikkelde. En het zou een ten hemel schreiende gebeurtenis zijn, indien zij met haar schat van beproefde hulpmiddelen, effecten en trucs, heel die bij overlevering en van geslacht tot geslacht beërfde artistieke bagage, welke zich tot het laatst toe in de Bouwmeesters heeft staande gehouden, verloren zou gaan. - Het is daarom dat ik met zooveel belangstelling in de verschijning van Albert Vogel de kwaliteiten en daarmee de voorwaarden tot een nieuwe romantische bloeiperiode begroet. En wanneer men in dat begrip en geloof leeft, wat doet het er dan toe of Bouwmeester, of Vogel of Paul Mounet of wie dan ook, met de rijke spontaniteit van zijn natuur zich al eens aan die traditioneele technische bravour te buiten gaat, zwelgt in een bijwijlen wat rethorisch pathos, wanneer, wát zij praesteeren, maar groot en juichend breed, maar hel glanzend van goddelijke overtuiging is en wanneer het einddoel ten slotte toch duidt op iets edels en dieps. Zoolang er ruime zielen worden gevonden in Holland, zoolang men zich aan begrensde tijdsleuzen niet te buiten gaat en kunst kunst blijft, zoolang Rembrandt, Shakespeare en Michel Angelo de zieners blijven voor wier orakeltaal wij het hoofd buigen, zoolang zal men dit blijven erkennen, of men miskent hún jeugd, hun geweldige kamp met het leven en hun onstuimig dagende grootheid.
Meer misschien nog dan de tooneelspeler heeft de voordrachtskunstenaar zich op zijn fantasie te laten gaan. Terwijl de eerste zich grimeert en gebaart naar de eischen van de rol welke hij speelt in een omgeving die hem als vanzelf de gewenschte illusie helpt brengen, ontbeert de laatste deze hulpmiddelen. Hij staat gekleed in een deftig tijdscostuum, of gehuld in het gewaad van een der personen uit het stuk wiens figuur hij voorál naar voren denkt te brengen, of liever nog als redenaar in een historisch costuum, op een of ander willekeurig tooneel, voor een publiek dat nergens zijn gewone kijklust kan bevredigen. Heeft hij het voorrecht een fantast te zijn, dan is hij een gelukkig man. Beurtelings steekt hij zich in gedachten in de huid van | |
[pagina 86]
| |
de verschillende personen welke hij met behulp van woordplastiek tracht uit te beelden. Hij zoekt de meest verscheiden fysionomieën na te bootsen en in het mom van dien ander welke zijn geest hem in zich zelf doet zien, voelt hij zich, als de vorst uit het kindersprookje, nu eens in spraak, wandel en kleedij koning, om plots zijn purperen gewaad te laten vallen en den dwazen nar te spelen, den blinden bedelaar, den schurftigen bezetene wiens dolheid, den ijlenden dronkaard wiens brallende stem ten hemel krijt. En zóo doorloopt hij, alleen bij de gratie van zijn wonderbaarlijk aanpassingsvermogen gansche reeksen van soms de meest tegenstrijdige stemmingen en voelt zich in de korte spanne tijds van een avond groot, verheven, klein, wanhopig, verslagen, ter helle verdoemd of vol hemelsche verrukking. Ziedaar een schijn van het nog bij lange niet genoeg gevarieerde beeld van den romantischen declamator.
mevr. a. vogel - de lorm.
Een der eigenaardigste kanten van Vogel's kunstenaarsnatuur is zijn geestelijk transformatie-vermogen. Nemen we aan dat zijn stem, figuur en geaardheid, noch die van een zijner groote voorgangers of tijdgenooten er zich toe leenen, meer dan een zeker aantal gestalten uit te beelden, dan zal opvallen met welk een gemakkelijkheid hij de verschillende overgangen daartusschen doorloopt en, terwijl hij b.v. de verschillende stemmen en geluiden, het gerucht der volksmenigte doet hooren, men elk dier uitklinkende stemmen nauwkeurig herkent als te behooren tot een bepaald individu uit die veelhoofdige massa, doch dat tevens het type zijner soort is. Iemand die van huis uit het talent tot metamorfose meebrengt, heeft op de meesten veel voor. Nagenoeg alle groote acteurs hadden dit vermogen, doch de verrassende eigenschappen ervan openbaren zich het opvallendst in de Romantiek. Ik weet dat er zijn die deze begaafdheid niet naar recht vermogen te waardeeren. En toch is zij inderdaad een der meest belangwekkende elementen der dramatiek, in zekeren zin zelfs het meest wonderzinnige, en ik meen te kunnen aannemen dat er tooneelspelers geweest zijn, die wanneer zij in absolute zelfvergetenheid een rol creëerden, die volkomen gaaf en af, als een vóllevende menschen-figuur in hunne plaats ademde en zich bewoog, dat zij dan in volkomen gemoedsrust en in het onwankelbare, onverwoestbare geloof aan het eeuwige, zouden willen sterven. Dit is de meest religieuse kant ervan, iets moois en heiligs, dat bij minderen van geest te vaak in een brallend vertoon van technische bravour ontaardt, wat mede helpt verklaren waarom de menschen zoo vaak het begrip van deze wonderbaarlijke eigenschap verliezen en het bij tijden alleen maar bewust leeft in de ziel van enkelingen. Rembrandt heeft men zijn zucht naar opschik, naar princelijken tooi, naar vermomming verweten, maar heeft men daarmee niet getoond een der meest eigenaardige, in wezen metamorfosistische neigingen van dezen dramatischen geest te miskennen! Het spreekt vanzelf dat dit vermogen in een voordracht meer in haar veelzijdige aanleg dan in de eenzijdige verdieping van een enkele rol zich openbaart. De voordrager onderscheidt zich zeer bizonder van den auteur door de sterke ontwikkeling van zijn vermogens in de richting van het transitieve en transitorische. En terwijl de tooneelspeler of -speelster zich in een enkele rol indenkt en een figuur innerlijk en uiterlijk: in spraak, gebaren en uiterlijke verschijning uitbeeldt, heeft de voordrager zich voornamelijk tot de beide eerste te bepalen en tot de stem wel het allermeest. De stelregel, welke Vogel, naar ik heb opgemerkt, in deze heeft aangenomen, is wel | |
[pagina 87]
| |
de meest wijze welke de ervaring iemand kan leeren. De stemmen van een drama welke hij zonder nuttelooze of effectlooze forceering beheerscht, streeft hij in klankvolume en intonatie volkomen weer te geven, die welke hem niet ‘liggen’, geeft hij alleen maar zooveel mogelijk zuiver aan. Daardoor is er in het klank-geheel van zijn voordrachten een egale eenheid, en terwijl het hem eigen is met sterke geluidscontrasten te werken, zóo dat de stemmen klaar gedifferentieerd tegen elkaar klinken, druischt, menschelijkerwijs gesproken geen dier stemmen tegen de harmonie van het vlottende geheel in. Is er daarvoor van nature een wezenseenheid in de voordracht die in het spel van een ensemble niet aanstonds te bereiken is, tevens zal het stuk, gedragen door een zelfden geest, nooit dalen tot de troebele diepten der begripslooze middelmatigheid, die op het huidig tooneel de ergernis is geweest van een fijn en fel voelend geslacht. In zékeren zin heeft de voordracht van Shakespeariaansch drama zelfs iets voor op een volledige vertooning achter 't voetlicht.
albert vogel.
Men herinnert zich wel de primitieve inrichting van het oud Engelsch tooneel. Terwijl in nieuw Engeland zich thans een kijklustig publiek aan de meest kostbare insceneeringen, aan tooneeleffecten van buitensporigen en doelloozen aard vergaapt, en om dien enkelen voozen vorm den inhoud, de ziel van het stuk zelf gaarne vergeet, stelde old merry England zich met een simpele aanduiding van een bordje tevreden, dat voor het tooneel hing en waarop met weinig uiterlijk vertoon geschreven stond wáar of wel de plaats was, de hemelstreek waaronder de méest bewogen handeling welke men zich kan voorstellen, geschiedde. En het volk dat aan de oude Theems-oevers kwam samengestroomd, droomde zich weg in verre wereldrijken, in de pracht van een koningszaal, op het Romeinsche Forum, tusschen de bloedige, rookige dampen en het verwezen rumoer van een slagveld, of wel het zwierf met koning Lear over de woest-verlaten heide of weende en kolde met den ‘dollen Edgar’ in een schamele hut, om huiverend van kou voor het woeden van den storm in een spookachtigen nacht, te schuilen. En het doordroomde dien wereldondergang, zooals Brandes dit meest klassieke, eerbiedwekkende gewrocht van Shakespeare noemde, ontzaggelijker, met ontstelder aandacht dan wij. Het ligt voor de hand dat de toenmalige tooneeldichters, de voor het begrip der handeling noodige natuur-, plaats-, en situatie-beschrijvingen in den dialoog zelf verwerkten, en nergens ter wereld is er een voorbeeld van te vinden, waar zoozeer het episodische karakter van zulke periodes met het organisme der handeling als onscheidbaar is vergroeid. Op gezag van die simpele aanduidingen dreef de ongerepte fantasie der toeschouwers in de regionen van het voorstelbare. Men stond, of zat in luistering neer en de primitieve verbeelding van het volk dat gaarne aan wonderen geloofde, nog heksen verbrandde, aan orakelspreuken en tooverij, aan | |
[pagina 88]
| |
geheimzinnige teekens en droom-voorstellingen hechtte, was zóo licht vervoerbaar dat het allen onnoodigen opschik kon ontberen. Thans is men Shakespeare's klacht over de primitieve tooneelinrichting van zijn tijd wel wat al te gul te gemoet gekomen. Men geeft thans, soms met groote pracht en praal, een volledig den toeschouwer op de plaats der handeling brengend decoratief. En nu ziet men vaak het vreemde en ongewenschte gebeuren dat tekst èn decoratief hetzelfde zeggen. Niets dreigt in kunst meer de illusie te verstoren dan overdaad. Jozef Israëls heeft 't immers ook al eens zoo duidelijk gezegd - en wie zou 't beter kunnen weten dan deze meester van het in omfloerste schildering beduidingsvolle, van het in vage, summiere aanduiding zoo bij uitstek boeiende en het in onzienlijke praal zoo heerlijk vertastbaarde - dat een teveel in kunst altijd hindert, terwijl een vage aanduiding reeds tot den gewenschten indruk kan suggereeren, en een eenvoudige schets, als hij maar raak is, niet zelden beter voldoet dan een heel schilderij. Dat elementaire vindt men ook in de voordracht. Daarom heeft Albert Vogel ook leeren volstaan met vaak summiere aanduidingen. Daarom brengt hij de hoofdlijn, de voornaamste figuren naar boven en beeldt die in ruimte en tijd uit, terwijl hij, in 't bezit van een veelzijdig en sterk plastisch vermogen met enkele rake aanduidingen de bijfiguren typeert, maar het bijkomstige, ook al uit krachtsbesparing, gaarne in het schemerdonkere van zijn bestaan laat. Staande op het tooneel, liefst op een verhevenheid omdat dat monumentaler werkt, verbeeldt hij, zijn stem, zichzelf als materiaal of liever als middel gebruikende, de verschillende heldenfiguren, koningen, lafaards, vleiende kruipers, intrigranten en edele, ronde naturen uit met een vaak mirakuleus assimilatievermogen. Als de eerste acteurs van den echten stempel, die hoe langer hoe zeldzamer dreigen te worden, beschouwt hij dit alles in de eerste plaats als spelGa naar voetnoot*) en hij beleeft daarbij een volle vreugde aan de smeuïge ‘verve’, de rijke, veelzijdige, heerlijke techniek van het acteursvak, die figuren typeert, karakteriseert en ze zet in het licht, de atmosfeer van hun omgeving, en hij heeft het absolute geloof aan het alleen zaligmakende daarvan. Hij is dus eigenlijk van nature het tegenovergestelde van een modern literair autodidact. De intellektueele, literaire overwegingen komen bij Vogel later; de eerste neigingen, de eerste bewuste voorstellingen, welke hij zich vormt zijn als die van den ras-echten auteur. Hij gaat evenals Sophocles, Shakespeare. en een heele schitterende groep van Engelsche tooneelschrijvers heeft gedaan, evenals de Bouwmeesters, Coquelin, Sarah Bernhardt, Novelli, Ludwig Devrient e.a. deden, uit van de handeling, van de levende, bewogen spiritueele handeling en de energie der zich voortbewegende hartstochten. Hij teekent, typeert allereerst menschen - en welke menschen! Ik geloof, dat wanneer hij zoo in zijn werkkamer zit en hij roept de figuren van zijn stuk op in zijn verbeelding, en hij ziet ze zich bewegen, spreken en handelen, al die koningen, wijzen en dwazen, die hartstochtelijken, overmoedigen en teruggetrokkenen, weeke en harde naturen, dat hij dan vrijwel geen ‘bewust’ literaire intenties heeft. Wat hij wil is den levenden, ademenden, lijdenden en strijdenden mensch, bezeten door demonen of door edelen waan, er door overwinnend of ondergaande. Levensenergie, kracht en een levensvol pathos schallen uit zijn levenwekkend woord. Hij is een koning met koningen, een dwaas met dwazen, en dronken van den wijn der roeswekkende hartstochten stort hij in een breed gemouvementeerd levensvol pathos, in een overstelpende praal van ruige en schitterende woordplastiek en ostentatieve gebarenspraak, zijn aandoeningen over de menschenhoofden uit. Hij is een temperament - een en al temperament, zou men soms zeggen - dat in den roes zijner vervoering alle gekunsteldheid vergeet en groot, breed, en eerbied-afdwingend blijft in zijn slagen zoowel als in zijn falen; welk laatste den reproductieven kunstenaar, die uitteraard op 't vertolken van voor hem | |
[pagina 89]
| |
niet altijd pasklare kunstwerken aangewezen is, spoediger vergeven wordt. Als voordrager heeft zijn spel de karaktertrekken en daarmee ook de eigenaardige voordeelen van de auteurs van den echten ouden stempel. De hartstochten verwezenlijken, realiseeren zich bij hem gewoonlijk in min of meer geoutreerden vorm. Hij kent de wisselende neigingen der volksmenigte en hij staat met hen op tegen de verdrukking welke hen teistert, om ze in 't volgende oogenblik met de stem van den tribuun te verachten. Zijn uitbeelding van het individu markeert hij tot zij tevens de uitbeelding van een type is. Hij onderscheidt in zijn spel gaarne de menschelijke eigenschappen in hun tegenstrijdigheid, hun tegendeelen; de dwaasheid en domheid tegenover de wijsheid, de onbezonnenheid tegenover het bezadigde, het ronde, gulle, tegenover het sluwe, schrapige, het verborgene en den laster. En als een volbloed vakman heeft hij voor geen daarvan aesthetische voorkeur en kruipt hij even lief in de huid van een schurk als in het mom van den aardschen rechter die hem een oogenblik ater zal afstraffen, om aanstonds weer, wanneer het noodlot allen, onedelen en rechtschapenen, schuldigen en onschuldigen heeft gericht, het artistiek ethische resumé daarvan te geven in de gedragen berustende houding van den in het vuur der vuige en edele hartstochten gelouterde, in de olympische rust der dramatische eindperioden. Vandaar zijn liefde voor het oud Grieksche drama, dat inderdaad een strijd van hartstochten achter een spel van maskers is. Zijn Oedipus heeft in zijn voordracht een ‘grandeur’, welke de creaties van Bouwmeester en Mounet Sully overtreft. Meer dan Bouwmeester markeert hij het episch monumentale van deze figuur, meer dan Mounet Sully weet hij het naief-natuurlijke naar voren te brengen. Door zijn Oedipus-voordracht gaat een prachtig gestyleerde lijn en deze figuur met zijn monumentale massaliteit is geworden tot een brok van ruige en tevens glanzende architectuur, waarvan het indrukwekkende de andere, meer op het tweede en derde plan gehouden figuren, welke hem ten deele tot opbouw dienen, overheerscht. Bij zúlk een winst heeft hij wijs gedaan tegen alle gebruikelijke vooroordeelen in, een aantal traditioneele voorschriften prijs te geven, de bijfiguren voor zoover dit niet tegen de harmonie van het geheel indruischt stiller te houden, om alles saam te dringen, alle krachten van stem, uiterlijk en gebaar, om alle macht van plastiek saam te dringen saam te stuwen tot die monumentale, boven de wereld zijn weedom uitschreiende figuur van bovenmenschelijke tragiek, welke die klassieke koning is. Mijns inziens vallen tegenover het overweldigende resultaat van zoo'n origineele opvatting - en dat ze nieuw is daarvan mogen de tooneel-annalen getuigen - alle overdenkingen weg. Evenmin als men tegenover het stijlzuivere der tot éen markante expressie verstarde oud Grieksche maskers, de voordeelen der fijn genuanceerde moderne mimiek zou willen missen, evenmin zou men hier om te veel op den voorgrond gestelde literaire eischen, wie weet hoeveel menschelijkheid willen prijsgeven. Welk een groote liefde ik ook koester voor het mooie dat de moderne literatuur ons gegeven heeft, kan ik, op gezag van aan de dramaturgie der eeuwen te ontleenen bewijsgronden, niet aannemen dat de literaire kant van een Shakespeariaansch drama voor den in het vak groeienden en bloeienden acteur van een álles-overwegend belang zou moeten zijn. Voor hem is hét belangrijke: de handeling. De dramatische werking ligt in het successieve, in contrasteering en oplossing der contrasten, in den gang van these en antithese tot synthese. De stemming is een breedtewerking, die in de ideeëlere der handeling, van het successieve opgenomen wordt. Ook voor den romantischen declamator blijft de in woord en gebarenspraak voortschrijdende handeling het belangrijkste, heeft hij deze als uitgangspunt te nemen en doet hij beter, in den geest van de ten onzent vaak te eenzijdig begrepen Elisabethiaansche periode, grofweg den acteur te spelen, dan zich alleen in overigens prijzenswaardige en, zou ik meenen, aanbevelenswaardige literaire intenties te verdiepen. Nu kan men zich beroepen op Shakespeare's | |
[pagina 90]
| |
gekuischte spraak, die hij wel in zijn dramatische schrifturen heeft vastgelegd, maar waarschijnlijk zelden, zelfs niet altijd van zijn vriend Burbage heeft hooren klinken op het tooneel. Men zou kunnen herinneren aan John Ford, wiens geest en intenties verwantschap toonen met Maeterlinck; maar heeft deze laatste niet alreeds geconstateerd, dat John Ford zelfs in de pauzes, in de momenten tusschen de bedrijven, de scène als met een stille handeling vulde. Het ligt niet op mijn weg hier een meer uitvoerige karakteristiek te geven van deze Elisabethiaansche periode, die zich over 't algemeen in haar groote bewegingen niet zoo zeer door literaire tendenzen heeft onderscheiden, maar eerder een in de wereldgeschiedenis onvergelijkelijke, schitterende uitbloei is geweest van de meest wilde, ongedwongen natuurlijke menschelijkheid. Het is de eerste kreet van ongetemde natuurdriften, in haar hoogheid, laagheid, met edele en onedele, gezonde en per verse, maar immer groot en breed menschelijke neigingen, na de Eddazangen in de Germaansche landen vernomen. Het is de tijd waartoe wij, willen we op 't tooneel tot grootheid komen, opnieuw hebben terug te gaan.
vogel. coppee's ‘werkstaking’ voordragend.
Albert Vogel's opvatting van Shakespeare is onmiskenbaar dezelfde als die welke ik hier aangaf. De literaire kant is hem daarom niet het voornaamste, iets wat hij, wanneer het, zooals in zijn Salomé en Koning Svend, in zijn bedoeling ligt, ook wel geeft. Maar men kan het den man, die vooral edele sterke hartstochten en demonen wil ontketenen, niet ten kwade duiden, dat hij, eerst wanneer hij die heeft leeren beheerschen, naar de verdere uiterlijke verzorging van zijn creaties streeft en die dan steeds meer zoekt te volmaken.
Dat zijn de kenmerkende eigenschappen die in aanleg al den klassieken acteur van den modernen onderscheiden. Denk nu niet, dat Vogel met een air de dédain onze moderne literatuur zou willen kleineeren. Ik zou hem waarschijnlijk geen dienst bewijzen wanneer ik zijn waardeering voor het vele echte, voorname en mooie daarin verzweeg. Maar zelfs die bewondering, dat opgaan in de vondsten van den modern artistieken geest, stempelen hem nog niet tot den literator partout. Doch wie hem eens Salomé heeft hooren voordragen, zal wel voor goed genezen zijn van den waan dat hem alle modernisme vreemd is. Het perverse, geraffineerde, de macabere fantasiën van dit merkwaardige tooneelwerk van Oscar Wilde, heeft hij beter, met meer grandeur gedragen dan de beide ensembles welke het in Holland gespeeld hebben, en er in éen avond de sympathie mee gewonnen van het Haagsche Kunstkring publiek, waarvan zich een gedeelte nog goed den glorietijd van artistieke vagebondage, waarin men Paul Verlaine zoowel als Sâr Peladan in zijn midden zag, herinnerde. Doch evenmin als men hem een literair autodidact in den engeren zin van het woord kan noemen, is Vogel eigenlijk in alles en alles een declamator. | |
[pagina 91]
| |
De periode van exactheid, van het gedétailleerde onderzoek, van het rágfijn uitgesponnene der psychologische analyse heeft m.i. voor een belangrijk deel haar diensten al verricht. Waardeerend voor wat het ons gegeven heeft en ons nog steeds kan leeren hebben auteurs, dichters zoowel als critici na dien tijd van detailstudie, naar breeder samenvatting te streven. Er dienen thans ruimere velden van onderzoek gezocht te worden, niet meer of voortdurend de literatuur in den engeren zin van het woord, maar de kunst en het leven in haar nuchtere, klare, reëele, zoowel als in haar wonderbaarlijke, grootsche, ontzagwekkende, huiveringwekkende, geheimzinnige en weidsche manifestaties. Naast de wondervolle verklaring van inzicht inzake kunst, die er sinds '80 opnieuw in Holland is gekomen, kunnen alleen in die richting nieuwe winsten bij de oude gevoegd worden. Enkele der leidende auteurs immers zijn in die richting al bezig.
vogel. oedipus voordragend.
Had Vogel met subjectief, in plaats van met objectief meegevoel de Nieuwe Gidsperiodes meegemaakt, dan zou hij niet, althans nóg niet kunnen zijn wat hij nu is. Hij is bewonderend, belangstellend, leergraag toeschouwer gebleven, maar zijn diepste intenties gelden voor een ruim deel een andere kunst. In plaats van een volstrekt sensitivist, verfijnd woordkunstenaar, in plaats van een recitator misschien, werd hij een romantisch declamator, maar dan met welke hoedanigheden? en in welken zin? Wanneer hij de sublieme hooghartigheid van Coriolanus in de verbijsterende grandeur der latere bedrijven ten tooneele voert; wanneer hij de volksmenigte doet joelen en juichen, wanneer hij met metalen stem en glanzende woordpraal koning Svend in weidsch gerythmeerde dithyramben den oorlog uitbazuinen doet, dan zwelt zijn pathos in breede harmonieën aan om zich uit te storten in een praal zoo glanzend en weidsch als ik na Paul Mounet's Brittanicus, niet tot zoo haast tastbare verschijning heb zien worden op ons tooneel. Hier is hem de enkele stem, het geluid niet genoeg en maakt hij een gretig gebruik van de mimische expressiemiddelen, zoo noodig het woord onderstrepend met het gebaar. Men heeft verteld dat voordrachtskunstenaars om hun instinctieven drang tot spel tegen te gaan, zich de handen min of meer lieten binden. Zoo niet hij. Heeft Shakespeare wel ooit een periode geschreven, zonder dat hij zich daarbij het stille of meer ostentatieve gebaar dacht. Hij kende daarvan bovendien te goed den suggestieven invloed op de menigte. En handelt een voordrachtskunstenaar wanneer hij het feit bestaat een voor het tooneel geschreven stuk geheel alleen te dragen, niet wijs en inzichtsvol, wanneer hij hier de hem te veel bindende traditioneele regels van declamatie vergeet en de woorden niet spreekt zonder hun als noodwendige aanvulling | |
[pagina 92]
| |
bedoelde physieke actie en reactie, waarvan een volgende zinsperiode dikwijls de verklarende, geluidende echo is. Waarom ‘speelt’ hij den intrigeerenden Knud? Omdat de figuur als zoodanig nog boeiender, pakkender, completer en de winst van het schoone zooveel grooter is. Waarom den stervenden Svend? Omdat diens afscheid zonder smartgebaar een onmenschelijke dwaasheid zou zijn, en opdat wij in diens rochelenden doodstrijd des te expressiever den nagalm van den verstervenden kamp zullen hooren, en op de velden de kille neveldampen zullen zien stijgen van den aanschemerenden nacht.
Albert Vogel is een der banierdragers der opnieuw dagende Romantiek. Niet voor niets heeft zich om hem en om hem heen een versterkte belangstelling in de dramatiek gevormd, dramatiseerde Marcellus Emants om hem zijn epos Loki, droeg H. Vanderwal hem zijn Koning Svend op, vertaalde Edw. B. Koster om hem Coriolanus. Het lijkt mij niet gering wat hij in die enkele jaren reeds van 1900 tot nu toe heeft gepraesteerd. In een ander opzicht nog was het lot hem gunstig gestemd. En het dient, wanneer het zich zeldzamerwijze in een artiestenleven al eens voordoet, door ons aan wie de historie wel leerde, dat de schikgodinnen niet altijd de levensdraden harmonisch plegen saam te spinnen, met respectueuse veneratie erkend: Vogel heeft een literair zeer ontwikkelde vrouw, die hem in alles tot steun is geweest, die gedurende die jaren van vermoeiend zwerven, van door beroepsbezigheden en voordrachten overdadig bezetten tijd, voor hem gelezen heeft en gecritiseerd, bronnen heeft geraadpleegd en naar tooneelaanwijzingen gezocht, zijn uitgebreide correspondentie heeft gevoerd, kortom die, begrijpend wat van een rechtgeaarde artiestenvrouw gevergd wordt, alles heeft gedaan om hem de handen zooveel mogelijk vrij te houden en het hem doenlijk te maken zich geheel aan zijn taak te geven, die in alles met hem opgaand en meelevend, hun huis tot een waar ‘home’ van zijn kunst en streven heeft gemaakt. Maar mijn respect voor zijn onuitputtelijke en opmerkelijke energie wordt er niet geringer door. Het zou roekeloos zijn te beweren dat Vogel nu reeds al de romantische kwaliteiten welke ik aanduidde volkómen zou bezitten. Maar hij is jong en er glanst een rijk leven vóór hem. De natuur heeft hem uitgerust met glanzende dramatische gaven, met een breed en diep levensinzicht, die alleen nog maar, als ervaring à priori, door dat leven gelouterd, door literaire eruditie gepolijst behoeven te worden om door den ruigen bolster de edele kern geheel te doen blinken. Men wordt, zooals het in den volksmond heet, als talent, als genie geboren... het zijn de levensrijpe ervaring, de volkomen beheerschte technische bravour, welke den meester maken. Zoo is het immers ook de Bouwmeesters gegaan. Doch iemand die met zoo'n goede uitrusting, met zooveel élan van wal steekt en al zoo roemruchte overwinningen bevocht, kan er zeker van zijn, door storm en ontij ook eenmaal met vlag en wimpel de veilige haven van het beloofde land binnen te stevenen. Nov. '06. |
|