| |
| |
| |
M.W. van der Valk, door mr. J. Kalff jr.
Dat ‘poëzie overal schuilt’ is een waarheid geweest, toen een gemeenplaats geworden, en is nu over den leeftijd, dien een behoorlijke waarheid bereikt, heen. Had er schoonheid gestaan in plaats van poëzie, de uitspraak zou ons thans juister voorkomen.
Schoonheid - wel, het is daarbij werkelijk maar de vraag, of men haar al of niet weet te vinden. Er zijn menschen die overal schoonheid zien, die in elk geval, aan alles een mooien kant zien. Hun oog is meer dan dat van anderen ontwikkeld. Zij zien het mooie van een verbinding van kleuren, zelfs die van toevallig op een aanplakbord terechtgekomen affiches; van een verlichting, al is het maar de schaduw van een banaal dakvenstertje op een goot; van een contrast, tot dat van moderne Amsterdamsche huizen en groene weiden toe, - waar anderen niets zien. Maar het zit niet alleen in hun oogen, ook in hun ontvankelijkheid van begrip, in hun heele levensopvatting. Zij kunnen zich indenken in de wording der dingen, zelfs van een burgermans muffe pronkkamer met tweeguldens-bazaar-ornamenten, en de noodzakelijkheid, de natuurlijkheid van dien groei is hun een element van schoonheid; zij begrijpen de opvattingen en de meeningen van anderen, ook hun ideeën van wat mooi is; zij zien menschen en dingen aan, onbevangen, met helderen blik, vrij van vooringenomenheid of vooroordeel, van al wat hen zou kunnen beletten een zuiver beeld in zich op te nemen, toegankelijk voor elke nieuwe waarheid, voor iederen vorm van schoonheid.
Het zijn niet allen kunstenaars, zulke vrije, open menschen, maar wel zal er niet licht een groot kunstenaar zijn die zoo niet is.
Van der Valk is het wel.
In beschouwingen over kunstenaars wordt gewoonlijk het werk behandeld: van den kunstenaar worden slechts enkele levensomstandigheden vermeld. Toch is ten slotte de persoonlijkheid van den kunstenaar het belangrijkste van het kunstwerk. Wie in het werk van een kunstenaar iets dieper doordringt, zal ten slotte den mensch in zijn werk trachten te vinden, en hem ook daarbuiten-om zoeken. Hoe het zij, ik kan door persoonlijke bekendheid met den kunstenaar Van der Valk hem van zijn werk niet scheiden. Ik zie hem, den bijna 50-jarige, frisch, jong, opgewekt, scherp-kijkend met den blik van een die werkelijk in zich opneemt wat hij ziet, met zijn korten, begrijpenden lach, helder en rustig in zijn woorden, eenvoudig in alles. En ontvankelijk voor schoonheid in elken vorm.
Zoo kan ieder, dunkt mij, hem ook kennen uit zijn werk.
M.W. v.d. VALK. 1906. FOTO VAN L. KLAVER.
Er zijn schilders, die in hun werk hun droomen schilderen. Zij schilderen iets wat zij wel eens gezien hebben: huizen en molens op een hoogte; een klein meisje liggende op een duin, met een paar vlinders die om haar heen fladderen; maar wat wij zien op hun doeken zijn hun droomen, hun idealen, hun
| |
| |
fantasiën, die ook ons niet naar realiteit doen vragen, maar ons doen droomen van sprookjes-schoonheid.
Zoo Thijs Maris.
M.W. v.d. VALK. 1857. NAAR SCHILDERIJ VAN JAN VETH.
Anderen schilderen ons de stemming, waarin zij hun modellen hebben gezien, waarin een landschap hen heeft gebracht. En met hen voelen wij de droefheid van een kamer, waarin het licht binnendruilt, waar een oude man zit bij een bedstede, wachtend op den dood van zijn vrouw; de melancholie van een avond, waardoor een moede vrouw, zwaar beladen, naar huis sjokt.
Zoo is Jozef Israëls.
En weer anderen schilderen alleen de aarde en haar schoonheid, de schoonheid die zij in haar zien, de verrukking waarmee zij haar aanschouwd hebben, de liefde die zij voor haar voelden. Hun werk schijnt den beschouwer te vragen: zoo heb ik het gezien - ziet gij het niet ook? En door hen geniet gij van schoon, dat gij zelf niet hadt gezien.
Zulk een kunstenaar is Van der Valk.
Er is een stuk van hem, dat de buitenzijde van Amsterdam voorstelt: weiden met slooten ertusschen en een zandspoorlijntje erdoor, en daarachter de witte en roode zijkanten van nieuwgebouwde huizen. Het schijnt geen mooi gegeven, die bruuske overgang van nieuwe stad tot wei en sloot, - toch had Van der Valk het mooi gezien en als iets moois weergegeven. Bij hem geen symboliek van een stad, die landelijk schoon opslokt; evenmin een schildering, waarin het gegeven beschouwd is als aanleiding tot het uitdrukken van een stemming; niets dan de dingen zelf, helder verlicht, vast geschilderd in hun eigen sterke kleuren, eenvoudig, eerlijk, zuiver. Gezond werk, zonder eenige geraffineerdheid, deels zijn waarde ontleenend aan het decoratieve in dit samenstel van lijnen, in deze kleuren tegen elkaar: voor een grooter deel aan de overtuiging waarmee de kunstenaar zijn bewondering voor het geval, dat hem trof, had uitgesproken.
Van der Valk heeft meermalen over kunst geschreven; ik kom daarop terug. Laat ik hier iets aanhalen uit een stuk, dat hij in 1887 schreef in De Nieuwe Gids:
‘Is het iemand ernst schoone zaken te leeren begrijpen, dat hij dan allereerst leere hooren of zien!
Dat klinkt wonderlijk; want een ieder behoeft toch maar zijne oogen open te doen om alles te zien!
O ja, boomen en huizen en lantaarns en menschen, kortom alles; maar dat is nu juist niet wat wij zien noemen.
| |
| |
‘Hebt ge wel ooit opgelet hoe die boom uitkwam (vergeef me den technischen term) tegen een huis of een lucht of iets anders wat daar achter was, lichter of donkerder, koeler of warmer? Hebt ge wel ooit eene straat gezien, niet zoo- en zooveel huizen en lantaarns en straatsteenen, maar de straat als een geheel met groote opgaande lijnen tegen de lucht en uit den grond?
‘Hebt ge ooit gevoeld iets van de groote harmonie van kleuren die er in dat alles is: het samenhangen van den eenen toon met den anderen, dat anders is als het helder of donker weêr is, mist of regen of zonneschijn; ja, anders of het licht links is of rechts, hoog of laag in de lucht zit?’
‘auvers-sur-oise.’
krijtteekening.
Zoo ziet Van der Valk zelf. En zooals hij zegt: ‘een kunstenaar heeft een fijner organisme, dat in staat is het kleinste sentimentje en den wildsten hartstocht, het geluid van een vallenden druppel en het woeste gieren van een storm, het glimlichtje op een glas en het groote golvende licht van een helderen zomerdag, alles van het kleinste tot het grootste, te begrijpen, in zich op te nemen, te verwerken en als een zelfgeschapen levend iets weer zichtbaar en hoorbaar te maken, om te voldoen aan de hoogste behoefte van zijn eigen groote ziel en die van de besten onder ons.’
Hoe zulk een ‘zelfgeschapen levend iets weer zichtbaar te maken,’ om dat te leeren heeft Van der Valk zijn opleiding gehad op de Amsterdamsche Rijksacademie van Beeldende Kunsten. Zijn vader, die, geheel autodidact, zijn gevoel, zijn overtuiging meermalen heeft uitgedrukt in schilderijen, die, beschouwd zooals de maker ze bedoeld had, zeer merkwaardig mogen heeten, had hem teekenles laten geven. Daarna is hij op de Academie gekomen.
‘auvers-sur-oise.’
krijtteekening.
Hij was daar tegelijk met Jac. van Looy, Witsen, Toorop, Derkinderen, Haverman, Jan Veth, een troepje jongeren, die daar de lessen ontvingen van de hoogleeraren, den invloed ondergingen van een hoogstaand kunstenaar en leermeester als Allebé, en ook elkander steunden en opvoedden. Zij zijn de kern geworden van de zoogenaamde Amsterdamsche school. Van deze is de reactie uitgegaan tegen de stemmingskunst, de ‘grijze school’ der Hagenaars. De Haagsche
| |
| |
school trachtte vooral door de kleur de impressie weer te geven, welke de dingen maken, en zij gaf daarbij den indruk dien zij maken op een bepaald oogenblik. Daartegenover stelden de Amsterdammers een kunst, die het wezen der dingen, niet hun schijn, die den vorm, niet de kleur tracht weer te geven, die de lijn, de uitgesproken lijn in eere herstelde als middel van uitdrukking. Zij stichtten de vereeniging Sint Lucas, waarvan Witsen de eerste president was. Dit was toen niet een vereeniging, die tentoonstellingen hield, maar een kring voor onderling verkeer, waar lezingen, gevolgd door debat, gehouden werden over allerlei onderwerpen, een vereeniging waarvan de leden bij hun zoeken naar den weg dien zij op moesten, steun en houvast hadden aan elkander, iets dat, zooals Vincent van Gogh eens geschreven heeft, voor jonge kunstenaars noodiger is dan tentoonstellingen.
Dat zij reageerden tegen de bloeiende Haagsche school bewijst reeds dat er leven, kracht, lust zich te doen gelden, een geest van verzet zat in deze jonge kunstenaars. Die bleken ook uit artikelen over kunst, die in de eerste jaargangen van de ‘Nieuwe Gids’ verschenen, en die van hen uitgingen. Van der Valk was de eerste die schreef, meest onder het pseudoniem J. Stemming, waaronder echter ook Jan Veth en anderen wel geschreven hebben. Uit een der stukken van Van der Valk heb ik boven iets aangehaald. Het waren artikelen die in dien tijd zeker heel brutaal geschenen hebben, protesten tegen de deftige, officieele kritiek, heldere uiteenzettingen van juiste begrippen over kunst, vrije, eerlijke, onbevooroordeelde beschouwingen over het werk van oudere en jongere kunstenaars. Wat Van der Valk schreef bijv. over het werk van Mendes da Costa en Zijl bewijst hoe anders hij deze kunst beschouwde, dan de meeste beoordeelaars, die eerst veel later tot waardeering ervan zijn gekomen.
‘uit mijn venster.’
pastelteekening.
Van der Valk heeft, als de meesten zijner kameraden aan de Academie, eerst figuur geschilderd, vooral veel paarden. Ook later,
| |
| |
toen hij in Parijs was, waren het weer paarden, de bekende Parijsche omnibus- en karrepaarden met de groote hamen die hem aantrokken, zooals zij zoovele kunstenaars getroffen hebben. Later heeft hij vooral landschap geschilderd, en ook stilleven. Dat een kunstenaar als Van der Valk allerlei onderwerpen behandelt, is trouwens zeer natuurlijk. Hij is steeds een zoeker gebleven, zoowel bij de keuze van zijn sujetten als van de wijze van ze te behandelen. Hij heeft geschilderd, met pastel en waterverf gewerkt, geëtst en zelfs wel eens op steen geteekend. Altijd heeft hij getracht bij elk procédé de zuiverste manier van werken te vinden: de karakteristiekste voor dat procédé. Zijn aquarellen zijn werkelijk teekeningen met waterverf, nat gewasschen, dikwijls met groote vlakke tinten er over gespreid, en geen verkapte schilderijen. In zijn etsen is de werking van de etsnaald altijd te volgen.
‘oude wilg.’
pastelteekening.
Ook te Auvers-sur-Oise, waar hij een paar jaar gewoond heeft, schilderde Van der Valk nog figuren, maar toch ook al veel landschappen. Het land met de groote golvende velden, juist in lijn zoo goed weer te geven, trok hem aan; hij heeft daar teekeningen met zwart krijt gemaakt, wegen tusschen glooiende akkers, velden met hoopen hooi, rivieren langs heuvels, die in haar forschheid en eenvoud en door de knappe behandeling van het perspectief een uitmuntend denkbeeld geven van ruimte en wijdte. In zijn schilderijen ook van dien tijd is nog te bespeuren, dat het impressionisme ook op hem invloed had gehad; hij heeft straatjes in Auvers geschilderd, bij schemering of in den avond, die voor een groot deel ook stemmingsstukjes zijn.
Later woonde hij jaren lang aan de Schinkelkade te Amsterdam. Het is daar dat hij misschien zijn beste werk heeft gemaakt. Van der Valk, ‘groot wandelaar bij dag en bij nacht’, zooals Jan Veth hem eens genoemd heeft, werkte altijd zooveel mogelijk buiten. Zoo heeft hij in den omtrek van zijn woning veel gezworven, langs Schinkel en Nieuwe Meer, langs den Slooter- en den Amstelveenschen weg. En uit zijn raam zag hij de schuiten in den Schinkel liggen en vlak voor zich Schinkelhaven. Dat alles heeft hij geschilderd en geteekend en geëtst. Eigenlijk is het nauwelijks noodig te vermelden waar hij zijn sujetten vond, zijn werk vertelt het onmiddellijk aan ieder die de streek kent. Hij dringt zoo door in het typische van het landschap vóór hem, in de ziel van de plaats, zou men bijna zeggen, dat men zonder aarzelen kan zeggen waar hij moet gewerkt hebben. Terwijl natuurlijk zijn teekeningen allerminst copiën van de werkelijkheid zijn, maar gege
| |
| |
‘zandspoor’.
(eigendom van den heer g.m. tamson jr., enkhuizen).
schilderij.
vens aan de natuur ontleend tot een kunstwerk omgeschapen.
Uit dezen tijd is het bovengenoemde stuk dat den zelfkant van Amsterdam te zien geeft. Toen ook teekende hij den bekenden dikken wilg, zoo oud dat hij bijna niets dan bast was, maar op deze teekening zoo sterk, zoo knoestig - het was alsof er een oudmansgezicht u aankeek uit dien verweerden stam - dat de oude boom bijna iets monumentaals had gekregen, zooals hij daar stond tegen den achtergrond van lichte kleur.
Deze teekening deed goed Van der Valk's voorliefde voor het forsche en krachtige uitkomen. Nog sterker blijkt die uit een pastel die een grooten molen aan het water, ik meen den bekenden Koenen-molen, te zien geeft. Het is eigenaardig met zulk een teekening. Wie haar oppervlakkig bekijkt, zal er waarschijnlijk niets in zien dan de nauwkeurige afbeelding van een molen. Maar zie langer en beter, en het wordt duidelijk dat hier meer is. Dan treft de vastheid, waarmee de groote, zware vormen van het gevaarte zijn neergezet, zoodat het als een monument van stevigheid en rust voor u staat, maar dan komt ook uit, welk een indruk de kunstenaar gehad moet hebben van dit groote ding, hoog op in het lage land, tusschen water hièr en daàr, en dat hij zijn bewondering om het mooie geval mee in zijn werk gelegd heeft.
Maar ook van heel eenvoudige gevalletjes maakte hij iets moois. Een kantje van een weg, glooiend naar een sloot, met de weiden daar achter was hem dikwijls genoeg. Heel eenvoudig weergegeven, met wat pastel op grauw papier, dat hier en daar door het krijt heenschijnt, is het een aardige illustratie van een gezegde, dat Van der Valk, als ge wat met hem doorpraat van allerlei dingen gebruikt, dat het ‘eigenlijk heel mooi’ is. Er is voor hem zooveel mooi, waarvan anderen het mooie nog niet hebben gezien.
Toch is hij misschien wel eens te ver gegaan. Of liever, hij heeft het zich wel eens te moeilijk gemaakt. Zoo, toen hij een gezicht op tuinland en weide, met enkele huisjes
| |
| |
‘in den tuin’.
schilderij.
en boomen erin teekende, heel uit de verte en hoogte gezien langs een dak dat terzijde heel groot was afgebeeld. Ook hier niets weggedoezeld, tot in de verte was al wat er te zien was duidelijk weergegeven, geen vervloeien in nevelige verte zooals een impressionist zou gedaan hebben. Maar ditmaal was de schoonheid van het geval niet zoo overtuigend gebleken.
Op zulke teekeningen doelde wellicht mej. Marius, toen zij in haar ‘De Hollandsche Schilderkunst in de XIXe Eeuw’ Van der Valk een ‘beminnelijk theoreticus’ noemde. Misschien ook op enkele waterverfteekeningen, waarin het beginsel waarnaar Van der Valk aquarelleerde zeer ver was doorgevoerd en die zeer egale vlakke tinten vertoonen. Toch zijn door deze manier van werken zulke zeldzaam zuivere teekeningen ontstaan, als er onlangs eene te zien was op ‘Voor de Kunst’ te Utrecht. Een gezicht langs den Schinkel, die in breeden zwaai rechtsom buigt. De weiden aan beide kanten van het water in bijna egaal sterk-groene kleur. Het zwartig grijze jaagpad eveneens haast in één vlakke tint. In de heel lichte lucht enkele wolkenkuiven in wit aangegeven. De boomen langs een weg aan den horizon even in grijs. En toch was de bedoeling met deze teekening, meen ik, geheel bereikt. Het heerlijk wijde en verre van het vlakke Hollandsche land is er volkomen in weergegeven. Men voelt, dat de kunstenaar onder deze ruime, lichte lucht met genot heeft ademgehaald, zoo sterk is de verrukking om deze schoonheid erin uitgedrukt.
En bijna hetzelfde landschap heeft Van der Valk nog eens gegeven bij ondergaande zon, de lucht egaal geel, de weerspiegeling in het water dus ook: het land zeer donker, de weg bijna paars. Een verrassende teekening, die niet dadelijk iedereen toespreekt. Maar ook dit weer een zeer zuivere uitdrukking van een mooi gezien geval.
| |
| |
‘aan de wetering’.
aquarel.
Zijn stillevens voert Van der Valk zeer ver door. Een rist uien, een potje met een paar bloemen, een appel op een tinnen bord gezien tegen een lap blauw fluweel, van dien aard zijn de zeer eenvoudige gegevens. Maar zooals hij ze weergeeft met de satijnglanzen op de uien, de glimlichtjes op aardewerk en metaal geven zij de overtuiging dat de schilder de schoonheid van deze gewone dingen heeft gevoeld. Bij dikwijls sterke kleuren hebben deze stillevens het rustige en voorname, die het gevolg zijn van hooge beschaving van geest en oog.
‘bij de slatuintjes’.
pastelteekening.
Sedert eenigen tijd woont Van der Valk in Amersfoort. Vóór dien tijd woonde hij eenige jaren te Scherpenzeel, waar hij de dorpsstraat en gezichten buiten het dorp, bosch en hei heeft geschilderd, weer alles weergevend met die waarheid en dien eenvoud die zijn werk zoo zuiver en gezond maken, voortdurend werkend naar de natuur, waar hij een studie van een denneboompje of een koolplant met dezelfde zorg en liefde behandelde als een groot landschap. Teekenend voor Van der Valk zelf is het volgende, dat hij schreef in een artikel in ‘De Kroniek’ over de Rembrandt-tentoonstelling van 1898:
‘De grootheid van Rembrandt nu bestaat wel hierin, dat hij (evenals Spinoza die zijn tijdgenoot was) levende in eene nieuwe maatschappij, stijlloos bijna in vergelijk met de Gothiek die voorafging, de dingen in het licht der eeuwigheid beschouwd heeft, en daardoor zijn werk heeft kunnen zetten op zulk een hoog plan, dat het, rakend aan het beste wat ooit een stijl
| |
| |
‘brug aan 't jaagpad’.
aquarel.
heeft voortgebracht, wijst naar nieuwe levenshorizonnen, het levensbegrip verheldert.
‘Zóó, het verband van de dingen begrijpend, is voor hem niets onbeduidend, vindt hij het even belangrijk, op zijn beurt te bestudeeren de geslachte koe in den stal, het wilde waaien van een storm over de aarde, het liefelijke doen van eene moeder met haar kind, alle liefde, hartstochten en begeerten, die menschen beroeren.’ Den schrijver van dit opstel, dat als motto droeg Spinoza's woord ‘Hoe meer wij de enkele dingen begrijpen, des te meer begrijpen wij God’, heeft Jan Veth wel terecht een ‘gullen pantheïst’ genoemd.
‘overtoom’.
schets.
Van der Valk heeft behoord onder de schilders, die de etskunst in ons land weer tot bloei hebben gebracht. In de portefeuilles van de Etsclub zijn eenige platen van hem opgenomen. De onderwerpen van zijn etsen waren ongeveer dezelfde als van zijn schilderijen en teekeningen: stadsgezichten, de Schinkel met de hooge bruggen over de dwarsslooten, een molen aan een water. Zeer fijn zijn sommige dezer etsen. Zoo is er een plaatje met eenige teere bloemstengels op den voorgrond, groot, en een heel klein landschapje in de verte. Maar meestal zijn zij zeer forsch behandeld, met niet te veel maar zeer rake lijnen, ook niet te zeer gedetailleerd. Er is een ets van hem, die het Damrak vóór den bouw van de nieuwe Beurs, met den toren van het Paleis op den achtergrond, in spiegelbeeld vertoont. Het tweede plan van deze ets, dat wat veel details van huizen en boomen bevat, is niet zoo gelukkig; Van der Valk is het best in eenvoudige, niet te veel gedetailleerde onderwerpen. Maar de voorgrond van deze ets, het water, de palen, de schuiten zijn een uitmuntend voorbeeld van zijn lichte en toch rake, vaste etslijn. Die lijn kan zeer expressief zijn. Op een ets met een ouden molen zonder wieken, te midden van wat rommel aan den kant van een vaart, zijn de planken, het riet, de raampjes met slechts enkele lijnen weergegeven. Gemakkelijk, losjes, als spelend schijnen die lijnen gezet. Toch is zoowel de stofuitdrukking als de plastische
| |
| |
‘stilleven’.
(eigendom van mej. j. uijttenhoove, amsterdam).
schilderij.
kracht van deze ets zeer groot. Weer op een andere, een paar schuiten langs den kant van een wetering met allerlei gebouwtjes aan den overkant, is een molentje zoo aardig even aangegeven, doen de enkele strepen waarmee de weerspiegeling van de schuiten in het water is aangeduid, het zoo goed, dat het een lust is zoo'n frisch, spontaan en toch raak prentje te bekijken. Merkwaardig is de groote plaat, die een dier hooge bruggen langs den Schinkel weergeeft met de zuiverheid van de werkteekening van een architect, en toch niet droog is geworden, toch laat zien, dat zulk een brug een mooi ding is in zijn omgeving.
‘stilleven’.
schilderij.
(eigendom van mej. j. uijttenhoove. amsterdam).
Van der Valk heeft veel les gegeven, indertijd als jong man al op de teekenschool van ‘Felix Meritis’, later particulier aan aankomende kunstenaars en aan amateurs. Zijn eigen werk als kunstenaar is hier natuurlijk in de eerste plaats aan de orde, maar ook de invloed dien hij op anderen gehad heeft mag hier wel even besproken worden. Van der Valk is een uitmuntend leermeester, die vooral leert zien. Hij doet zijn leerlingen in de eerste plaats zien wat mooi is, niet alleen thuis of op het atelier, maar ook op wandelingen, buiten of in oude buurtjes van Amsterdam. Zoo heeft hij hun, ook wanneer zij het zelf niet zoover brachten, dat zij zelf kunstenaars werden, kunst leeren begrijpen.
En jonge kunstenaars heeft hij steeds doen gevoelen, dat niet technische knapheid maar diepte van geest in de eerste plaats de waarde van den kunstenaar bepaalt. En er zal er wel geen zijn, die van hem afscheid heeft genomen zonder te gevoelen, dat hij door Van der Valk's aanwijzingen beter beeldend kunstenaar maar ook door zijn omgang meer mensch was geworden.
|
|