Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 16
(1906)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 288-289]
| |
ontwerp voor de beschildering der zaal voor de kame er van koophandel in de beurs te amsterdam (westwand).
| |
[pagina 289]
| |
A.J. Derkinderen,
| |
[pagina 290]
| |
studie voor een figuur uit de beschildering der hal in het stadhuis te 's hertogenbosch. (eigendom van den heer h.j. toole te 's hertogenbosch).
| |
[pagina 291]
| |
Stedelijk Museum te Amsterdam, was de eerste uiting, in ons land, van het helderder en juister begrip van hoe een wandversiering zou moeten zijn. Maar deze Processie staat in vele opzichten nog dicht bij de schilderij, wat effect en diepte betreft vooral, en de Eerste Bossche Wandschildering, al is ze reeds in een veel verder stadium, is aan de Processie nog nauw verwant. Een groote stap vooruit, ongetwijfeld als resultaat van de studie van vroegere voorbeelden, werd gedaan in de Tweede Bossche Muurschildering, tot dat eindelijk nog zuiverder decoratieve wandschilderingen werden gegeven in die voor de ‘Algemeene’ en in die voor de Beurs, voor zoover we de laatste kunnen beoordeelen uit de ontwerpen. Een bijzonder groote moeilijkheid bij dit soort van werk, als bij alle monumentaal werk, is de aard van het tijdperk waarin het ontstaat. Wij leven nu in den allereersten aanvang van een nieuwen tijd op velerlei kunstgebied, en, behalve door den strijd tegen het oude, wordt de kunstenaar bemoeilijkt door het ontbreken van gemeenschappelijken arbeid, van samenwerking (hoofdvereischten voor het ontstaan van groote kunst). Wel zien wij een algemeene beweging tegen het verouderde, en naar het nieuwere, het betere, maar het oudere is nog zeer sterk en de wegen om tot het betere te komen, loopen, wat van zelf spreekt, zeer uiteen, waardoor de samenwerking van architekt en schilder en beeldhouwer en van alle kunsten en ambachten, die het Monument, het Gebouw moeten tot standbrengen nog ontbreekt. Maar gelukkig, de ontwikkeling bestaat en is duidelijk merkbaar. De groote, ja de grootste waarde van elk werk in den aanvang van een tijd, is, dat het gaat in die opgaande lijn, want dit beteekent, dat het mêegaat met of eene expressie is van de dan algemeene maatschappelijke ontwikkeling. Zoo staat het werk van Derkinderen in onzen tijd.
fragment uit het ontwerp voor de muurschilderingen in de zaal voor de kamer van koophandel der beurs te amsterdam (westwand).
Wat wij hier met betrekking tot onzen tijd opmerkten geldt voor alle tijden. De grootste, beste kunstwerken, die wij door alle eeuwen heen kennen, zijn juist die, welke de volle- | |
[pagina 292]
| |
studie voor een figuur uit de muurbeschildering in het gebouw der algem. maatschappij van levensverzekering en lijfrente te amsterdam.
| |
[pagina 293]
| |
digste uitdrukking zijn van hetgeen in een bepaalden tijd, onder bepaalde levensvoorwaarden erkend werd te zijn: de Waarheid - dat is de dan op zijn hoogst bereikt zijnde Kennis van het Leven.
glasvenster in de zuidwand der zaal voor de kamer van koophandel in de beurs te amsterdam.
Wanneer, door maatschappelijk noodzakelijke vervormingen, nieuwe banen zich openden voor onderzoek, om te komen tot helderder begrippen van de verhouding van menschen onderling, en van den mensch tot de Natuur, van ouds genoemd de betrekking van mensch tot God, dan ontstonden gelijktijdig en evenwijdig daarmeê de Godsdiensten, die het Symbool waren van het Denken van den tijd - en de Stijlen, die de vormentalen zijn van dat Denken. Zoo is ook te verklaren, het totstandkomen van vroegere, ontzachelijke werken, in hunne volledigheid en eenheid, omdat ze niet waren de maaksels van een' enkelling, maar het noodzakelijk produkt van de gemeenschap, in eene lange traditie. Noodzakelijk, omdat zij de zuiverste uitdrukkingen zijn van de gemeenschappelijke gedachten, en de spraaktaal even noodzakelijk is voor een tijd als voor een mensch. Zonder taal kunnen we niet leven, want die hebben wij noodig zoowel om te zeggen dat wij eten en drinken moeten, of om te vragen welken weg wij gaan moeten, dus voor de eenvoudigste verrichtingen van ons leven, evengoed als om onze diepste gedachten uit te drukken over | |
[pagina 294]
| |
dat leven zelf, en de verlangens en nooden, die met onze heiligste en hoogste aandoeningen in verband staan; en door wisseling en vergelijking van die gedachten te komen tot klaarder zien, tot verdere ontwikkeling, en zoo te kunnen komen tot gemeenschappelijken groei, tot Samenleving, wat noodig is voor ons bestaan. Die taal ontwikkelt zich gelijk met onze behoeften - en verandert met de veranderingen van ons gemeenschapsleven. Toch is in die groote evolutie elk werk op zichzelf een volgen op wat vooraf is gegaan en eene anticipatie op wat komen zal, al is voor ons dat verband niet altijd even duidelijk zichtbaar, omdat we er nog ver af zijn de geschiedenis in haar geheelen omvang en samenhang te kennen, en brengt de voortdurende logische ontwikkeling in de ideeën, door de maatschappelijke vervormingen bepaald, in de overgangsperioden eene decadentie aan den eenen, en een nieuwen opbloei aan den anderen kant teweeg, die noodzakelijkerwijze zóó na aan elkaar staan, dat ze dikwijls moeilijk te onderscheiden zijn, in allen gevalle nog veel met elkaar gemeen hebben. De mensch van den nieuwen tijd kan zich niet zonder moeite en strijd ontworstelen aan de denkwijzen en kunstvormen van den ouden tijd, omdat de levenswijzen der menschen zich ook langzaam vervormen, en de hoogste volmaking van de kunstwerken, die de uitdrukking zijn van de denkingen van een tijd, valt waarschijnlijk al over het hoogtepunt van dien tijd zelf heen. Zoo bestaat kunst niet om zichzelf, maar is alleen de taal, waarvan de Gemeenschap in een tijd zich bedient, om te geven het zuiverste beeld van wat zij voor Waarheid houdt.
titelplaat (lithografie) voor het gedenkboek van de keuze-tentoonstelling door jan veth (uitgave: c.m. van gogh).
Dat beeld moet uit zijn aard schoon zijn, want schoonheid is maar een andere naam voor het leven zelf of voor het Leven door die Waarheid gezien. Dit verklaart meteen, hoe, in de volheid van eene Beschavingsperiode alles van eenzelfde schoon is, omdat door het gemeenschappelijk begrijpen, elke persoonlijke daad en elk werk, groot of klein, in onmiddellijk verband staat met dat algemeen zuiverder zien van het leven; en de waarde van een ding hangt dan af van de belangrijkheid van de handeling waarvoor 't gemaakt is, of van de gedachte die het belichamen moet. Het denken is de beweging tot het | |
[pagina 295]
| |
begrip, en de dingen, die de menschen maken zijn de materialisatiën van die begrippen. Dit denken is niet eene toevallige bezigheid, maar wordt bepaald door de omstandigheden, waarin de menschen leven. Zijn de omstandigheden nu voor velen dezelfde, dan zal de gang van veler gedachten, dan zullen de vormen waarin die gedachten zich uiten weer voor velen identiek zijn, en zullen de dingen van gebruik, van af den Tempel waarin de Godheid (dat is de hoogste incarnatie van de gedachte)woont, tot de wieg, waarin het kind ligt, een gemeenschappelijk uiterlijk hebben, alleen verschillend door het verschil in bestemming en belangrijkheid. Zoo als in de Natuur de vorm en de kleur en de constructie van een individu zijn reden en verklaring vindt in noodzakelijke eischen van het individueel bestaan en van de instandhouding der soort, en voor wie de dingen der natuur juist ziet, de volmaaktheid van een schepsel tevens is de schoonheid daarvan; zoo zal ook de schoonheid van een door menschen gemaakt ding bepaald worden door de noodzakelijkheid van zijn bestaan, de geschiktheid tot gebruik, uitgedrukt door zijn vorm zijn kleur en constructie. Hiermee gaat innig verbonden het bezitten van deugdelijke gaafheid, van vasten logischen bouw en niet van toevallige (in slechten zin) schilderachtige of artistieke uiterlijkheid. Zoo scheppen de levensvoorwaarden van een boek of een tijdperk, de hun eigen vormen, en hoe langer de duur en hoe hooger de ontwikkeling, hoe volmaakter die vormen zullen zijn; zoo kunnen de door een lange traditie gevormde technieken en persoonlijkheden die wondere werken ten uitvoer brengen, die te zamen vormen, wat wij dan noemen de bloeitijd van een stijl. De steeds duidelijker en krachtiger uitbeelding van dezelfde grond-idee maakt het dan ook niet moeielijk, die werken in hun tijd en samenhang te begrijpen, al zullen ondergeschikte verschillen van plaatselijke omstandigheden weer afwijkende vormen in het leven roepen.
titelplaat (lithografie) voor de mis van a.j.m. diepenbrock (uitgave: algem. muziekhandel).
Maar op de kentering van een tijd, als het nieuwe zal geboren worden en het oude ondergaat, zijn er vele stroomingen, en voor wie midden in een tijd staat is het niet altijd gemakkelijk, de juiste waarde van dien tijd te bepalen en de richting te erkennen van de maatschappelijke strooming; want vele aanvankelijk schijnbaar uiteenloopende stroomen zullen vaak iets verder in ééne bedding geraken om samen sterker en breeder te worden; terwijl omgekeerd, van oogenschijnlijk gelijksterke en gelijkgerichte stroomen de eene soms zal aangroeien tot een reuzenstroom, terwijl de andere door gebrek aan toevoer zal verloopen in het zand. Een breede stroom | |
[pagina 296]
| |
ontwerp voor de beschildering der zaal voor de kamer van koophandel in de beurs te amsterdam (zuidwand).
| |
[pagina t.o. 296-297]
| |
ontwerp voor de beschildering der zaal voor de kamer van koophandel in de beurs te amsterdam (oostwand).
| |
[pagina 297]
| |
kan wel eens uitloopen in een stilstaand meer, dat wel zijn eigen schoon heeft, maar verder voor de wereld minder beteekent, terwijl een klein onaanzienlijk beekje kan aangroeien tot een machtige stroom, die door verre landen heen zijn vruchtbaarmakende en volkenverbindende wateren voortstuwt. We zagen dat de uitbeelding van wat voor een bepaalden tijd de Waarheid heet, de grond is van elke waarachtige kunst, hieruit volgt dat natuurlijk de innerlijke zuiverheid en eerlijkheid van een werk, niet alleen ten opzichte van de behandeling van het onderwerp, maar ook in de keuze en het gebruik van het materiaal, een toetssteen is om te weten of een werk in die opgaande lijn staat, of niet. Juist die kwestie van techniek en materiaal maakt het voor velen zoo moeilijk om een juist oordeel te hebben over een bepaalden vorm van werk, want decadentie kenmerkt zich veelal door zeer verfijnde maar verkeerd toegepaste techniek. Dit komt omdat, waar de eigenlijke reden van bestaan, de noodzakelijkheid van het voorttebrengene werk niet meer bestaat, het werken ontaardt in een spel, in een oplossen van raadsels, dikwijls in het geheel averechts gebruiken van de grondstoffen. Zulk een periode van decadentie is dan de tijd van ‘de kunst om de kunst’, de kunst als vermaak, niet de kunst als de taal van het gemeenschapsleven. Dan worden de kunstwerken, in hun slechtste soort, onnutte dingen, die buiten den gang van het leven staan, goocheltoeren, die tot niets dienen, dan tot het vermaak van enkelen, soms wonderknappe hulzen om ijdelen schijn. Voor een oppervlakkig beschouwer staan dan de nieuwe werken daar dikwijls onbeholpen tegenover, omdat de volmaaktere maar verkeerd toegepaste techniek meer schijnt dan de eenvoudige, eerlijke, de juiste nieuwere. Dan zijn er ook dadelijk, op geld of naam beluste individuën, die, met wat zij noemen een praktischen blik op de eischen des tijds, zonder den kern te begrijpen, het uiterlijk der nieuwe methoden en vormen overnemen, pasklaar gemaakt voor een op wat nieuws verzot publiek, waardoor de strijd voor den naar echtheid en eerlijkheid strevenden nog moeilijker wordt.
detail uit het glasvenster in de zaal voor de kamer van koophandel in de beurs te amsterdam.
Tijden van overgang zijn tijden van strijd: strijd, innerlijk tegen aangeleerd vooroordeel, tegen verkeerde beginselen, verzwaard door het smartelijke wegvallen van veel vroeger geliefds en geëerds; strijd, naar buiten met | |
[pagina 298]
| |
geschilderd glas in het landhuis ‘de hoeve’ der dames s. de swart en em. van kerckhoff te laren n.h.
de oude, officieele begrippen, met den sleur en met het gemis aan die samenwerking, die dan nog pas ontstaat en eerst volkomen is als de maatschappij zelf vervormd is naar de nieuwe denkingen. Dit laatste vooral bij de kunsten, die, zoo als de kunst van Derkinderen, zich onmiddellijk bij de Architektuur aansluiten, wat weer zeer natuurlijk is, omdat dáár het eerst en het sterkst uitkomt, het langs verschillende wegen gaan, het niet hebben nog van ééne overtuiging. Daarbij komt, dat in tijden van Decadentie (zoo duidelijk in onzen tijd) het zoogenaamde Individualisme sterk naar voren treedt, dat, door gebrek aan een alles-overheerschend, en vereenigend ideaal, in de hebbelijkheden van een kleinen kring, of van een enkel individu zijn kracht denkt te vinden, alles inspant om origineel te zijn, maar originaliteit verwart met excentriciteit; die het ‘Niedagewesene’ het hoogste vindt, vergetend dat originaliteit niet bestaat in het vóór alles iets anders geven dan wat men gewoon is te zien, maar integendeel in het vinden van het verdere, het betere (dus nieuwe) geleid door, en resultaat van de studie van het juiste gebruik van het bestaande. Laat ik aanhalen wat Derkinderen zelf, in zijn zoo lezenswaardig stuk in de Gids van 1905 daarover zegt: ‘Allerwege groeit de lust voor de beoefening van lang verwaarloosde kunsten. Voor gelicht door liefdevolle en nauwgezette studie der oudheid, wendt men zich weer tot vele technieken, die de schoonheid in nieuwe vormen tot ons voeren zullen. Maar ook het leven vraagt nadrukkelijk naar wat de schoonheidsverlangens weer begeeren. Niet persoonlijke, fictieve bedoelingen van afwijkende individuen deden nieuwe pogingen ontstaan in de monumentale schilder- en beeldhouwkunst, niet een mode-verlangen dreef tot behartiging der schoone drukkunst, maar de reëele behoefte des tijds bracht en drong tot het benoodigde.’ Dit schreef Derkinderen eerst kort geleden, maar hij heeft het begrepen reeds aan 't begin van zijn loopbaan en dat is zijne groote beteekenis. In dien eersten tijd dachten nog weinigen, in ons land ten minste, zoo als hij, waren nog slechts weinigen zich bewust van wat eigenlijk de monumentale kunsten moeten zijn en in welk verband ze staan tot de Architektuur. Zelfs een van de grootste architekten, die toen bezig was te bouwen, bleek | |
[pagina 299]
| |
geschilderd glas in het landhuis ‘de hoeve’ der dames s. de swart en em. van kerckhoff te laren n.h.
daaromtrent nog vreemde begrippen te hebben, getuige de malle schilderingen in en aan het Rijksmuseum. Men kende niets anders dan de schilderijkunstGa naar voetnoot*), en wat er toen als monumentaal schilderwerk gemaakt werd, was niets anders dan op-een-muur geplakte schilderijen buiten verband met de architektuur. Wat zal ik nu verder nog zeggen! Derkinderen's werk spreekt voor zichzelf. Lange en ernstige studie van nieuwe en vooral van oude kunst, het zich losmaken van de schilderij om te komen tot de monumentale muurschildering zoowel in techniek als in vormenspraak we kunnen ze duidelijk nagaan in zijn opeenvolgend werk. Wij willen hopen, dat zijne Beursschilderingen die zijn laatste en beste uiting zijn, nu spoedig, en zónder stoornis zullen kunnen uitgevoerd worden. Dat daarop nog veel zal volgen van stijgende belangrijkheid, is bij een man als Derkinderen zeker, want elk werk is bij hem een sport hooger. Dat zijn werk zich niet bepalen moest tot het schilderen alleen, maar dat ook de Samenstelling en Versiering van het Boek, en de Glasschilderkunst veel aan hem te danken hebben, als ook deze kunsten brengende tot het zuiverder begrip van de eischen waaraan zij moeten voldoen als deelen van de monumentale kunst, is logisch. Er is in den laatsten tijd veel veranderd op kunstgebied, er zijn in ons land velen, die de monumentale kunsten en het kunsthandwerk weer beoefenen (al zijn lang niet allen even sterk) zoo als het beoefend moet worden, en die allen te zamen wijzen naar en bereiden voor de betere tijden, die zeker komen zullen, waarin allen weer zullen samenwerken tot één groot doel. Die tijden zijn waarschijnlijk nog veraf, want hoeveel veranderingen in maatschappij en leven moeten er nog plaats grijpen eer dat bereikt is; maar zij zullen komen, zoo zeker als de zomer komt na den winter, en in die volgende tijden zal de naam van Derkinderen herdacht worden als een van de eersten en voorsten. | |
[pagina 300]
| |
ontwerp voor de beschildering der zaal voor de kamer van koophandel in de beurs te amsterdam (noordwand).
|
|