| |
| |
| |
De gelukkige familie,
roman van een gezin, door Herman Robbers.
Tiende hoofdstuk.
's Nachts in die feestzaal nog - in die wijde roezemoes van luidruchtigheid en muziek, van dansen en hel-felle verlichting, waarin je bijna niet tot je zelf kon komen - hadden ze toch even-gauw een afspraakje-voor morgen gemaakt, en daags na het schitterend zilveren bruiloftsfestijn - een druilig-donkeren, kil-Maartschen dag - op het middaguur, was Louise gekomen om 't Jeanne te vertellen, wat er nu eigenlijk gebeurd en hoe het gegaan was.... Dadelijk rénden ze samen naar boven, naar het meisjeskamertje op de tweede verdieping.
‘Ja zeg verbeeld-je’ - Ru had haar gevraagd, zoo in-eens maar, onder het walsen door, in een hoek van de danszaal.... Ze had hem nog geen beslist antwoord gegeven.... Natuurlijk niet, hè?... Zoo in-ééns!... Ze had uitstel gevraagd.... Ze wist het heusch zelf ook nog niet, hield ze nu werkelijk zooveel van Ru... om zijn vrouw te worden?... Ze kon 't zich niet indenken nog, Ru z'n vrouw, mevrouw Rudolf Croes.... 't Was te vreemd, te onwezenlijk!... Eigenlijk, hè - o, Jeaan wist het wel! - had ze altijd verlangd.., of zich ten minste gedacht, gedroomd... een véél ouderen man... en veel wijzer, verstandiger..., iemand om hoog tegen op te zien... Dat was haar illusie!...
Jeanne, doodmoe nog, en afgewonden, deed zenuwachtig, vaag lacherig, schichtig: ‘Ja god zeg, ik weet niet!... Ik weet er niks van, hoor!... Ik kan je moeilijk raden, hè... 'k Zou 't vreeselijk leuk vinden, god, dat begrijp je, maar... ja....’
‘Je hebt me wel dikwijls verteld... zeg, dat weet je wel, Jeaan... dat-ie thuis zoo vervelend kon zijn, zoo humeurig..., nie-waar?’, aarzelig praatte het stijf-dikke meisje, warm blozend, pareltjes zweet op haar bovenlip, ‘nou ja... zie je... wat dat nou betreft... eerlijk gezegd... 'k geloof toch, 't ligt er 'n boel aan, hoe of-t-ie aangepakt wordt... zeg... zou je niet denken?... Tegen mij is-t-ie altijd even vriendelijk en lief.... 'k Zou wel kans zien, geloof ik.... Maar ja, aan de andere kant..., we kennen mekaar nog wel vreeselijk weinig....’
‘Nou ja, óch!... Maar zeg, Loekie, hoor'is... Hoe isset nou eigenlijk, zeg.... Ik dacht toch.... Ben jij niet 'n beetje verliefd?’
‘Wàt?... Ja... ik weet niet.... 'k Geloof 't eigenlijk ook wel... Maar...’ En beiden tegelijk schoten ze in-de-lach in-eens.... Een zenuwachtig-schokkende, niet te bedaren lach..., met tranen, meer en meer tranen.... Jeanne vooral... ze hikte, hoestte... en ten slotte pakte ze haar vriendin hartstochtelijk snikkend om het stijf-stevige lijf, en huilde ze, 't hoofd op Loe's schouder, diep kreunend. Louise begreep. Ze lachte en huilde nu ook tegelijk; ze drukte het platte, al te slanksoepele meisjeslijf beschermend tegen zich aan, en ze schaamde zich een beetje, ze voelde in-eens iets van onbehoorlijken rijkdom tegenover een arme, zielig misdeelde, meelijden, verlegenheid..., toch ook trots. ‘En jelie..., hoe is'et met jou,’ vroeg ze zacht, ‘niets geen nieuws?’ Wild schudde Jeanne het liggende hoofd, hief het niet op, begon dan in-eens nog veel woester te snikken, luid uit-te-huilen, met stampen, hard op den grond. Loe streelde en klopte haar maar, op de rug, op het dofblonde achterhoofd, kneep zachtjes de magere armen, de hoekige schouders: ‘kom kom nou Jeaan... hou je goed zeg... kom nou... wie weet....’ Maar ze voelde 't wel zelf, er was geen echte bemoediging in haar stem, en ze wist ook verder niets meer om te zeggen. Ze had wel gemerkt gisteren-avond, die Frans - rare jongen toch eigenlijk - had zich na de pauze bijna alleen nog met Margotje Baatz bemoeid, met dat pedante, aanstellerige wicht!... Zóó jammer!... 'n Rare smaak dat die jongens toch hebben....
En Jeanne huilde maar door....
Het trof nu eigenlijk wel erg akelig, bedacht zich Loe. Ze had zoo graag nog wat doorgepraat over haar eigen geval. Ze kon het toch ook om Jeaan niet laten.... En
| |
| |
't was zoo moeilijk.... Zou ze ja zeggen, of niet?... Geen kleinigheid, gunst!... 't Gold haar toekomst, haar heele verdere leven....
‘Maar... re... zég...,’ begon ze eindelijk weer, op aarzeligen toon.
En dadelijk begreep Jeanne. Het slanke meisje schoot snel rechtop, snoot haar slappe neusje, wischte oogen en mond af.... ‘Ja, wees maar niet boos, Loek.... 'k Ben een akelig spook; egoïstisch, hè?... Naar!... 'k Ben ook eigenlijk nog zoo verschrikkelijk moe, jij ook?... M'n rug doet 'n pijn!... 't Is alsof-ie gebroken is.... Maar... We hadden 't nou over jou en Ru....’
‘Ja, wat vindt-je 'r van, zeg?... 'k Heb al dadelijk tegen 'm gezeid, we moesten het maar een heele poos uitstellen, een half jaar bijvoorbeeld.... Gerust, we zijn toch nog zoo jong!... Maar daar wou die niks van weten.... Hoogstens een week, daar had-ie vrede mee.... Hij trok het zich toch al zoo 'an..., dat ik niet aanstonds decideerde... zoo maar pardoes!’
‘Zoo.... Nou maar zeg, dat 's een goed teeken, dunkt me.... Ik kan 't me eerlijk gezegd.... eigenlijk niet goed voorstellen van Ru..., maar hij schijnt dan toch wel heel echt van je te houden.... God, en als jij nou toch ook.... Ik voor mij...!’ en ze beet in haar zakdoek, vinnig. Dan in-eens, opnieuw, lachte ze, schokkend met haar heele lijf, zenuwachtig: ‘Jij bent toch ook altijd zoo'n vreeselijke bedaarde... jij!’ riep ze gillerig uit.
‘Hé?... Nou ja!’ Loe bloosde weer over haar voorhoofd en hals, verlegen, even een beetje in de wieken.... ‘Ik kan 't heusch niet helpen.... Iedereen is nou zooals-'t-ie eenmaal is, nie-waar?’
‘Kunnen jelie nog niet'is praten samen?’
‘Ja, dat heb ik ook gedacht, zie je.... Ik zou nog zoo'n boel met 'm willen bespreken.’
‘Nou weet je wat, laat ik dan aan ma vragen of je Zondag mag komen eten, dan kan Ru je thuis brengen, een beetje bijtijds als je wilt, zoodat jelie nog een straatje om kunnen loopen....’
‘Best!’ zei Loe, opgevroolijkt, ‘ja, dat is goed!’
En zoo gebeurde het ook. De verloving kwam tot stand dien Zondagavond. Ru en Louise hadden ernstig samen gesproken, over godsdienst - de Heugensen waren geloovig en kerksch, schoon niet bepaald streng orthodox - en over andere dingen van zwaarte en beduidenis. Op 't punt van godsdienst had Ru het meisje tevreden kunnen stellen, gemakkelijker dan hij dacht. Hij ook had een instinctmatig geloof aan den hemel, zei hij, en dat alles is voorbeschikt; hij wou heel graag eens met Loe over ‘al die dingen’ praten, want hij wist er eigenlijk maar bitter weinig van; thuis deden ze 'r absoluut niet aan - aan den bijbel en zoo - spraken ze 'r nooit over; eigenlijk jammer, maar je kwam er niet toe...; en hij was ook nooit op catechisatie geweest. Het vooruitzicht hem te zullen winnen voor haar kerk, haar eigen oud-Luthersche geloof, trok het meisje sterk aan, wond haar bijna op..., maar toch, er was ook weer iets in zijn stem geweest, in z'n manier van zeggen, een zekere luchtigheid, die haar even gehinderd had, en haar weer wat aarzelig deed opmerken, dat ze elkaar eigenlijk nog zoo heel weinig kenden, dat ze niet wist hoe hij dacht en leefde, zoo zonder godsdienst dan toch..., en ten slotte vroeg ze - langzaam en blozend, maar met de ietwat dwepende vastberadenheid, die haar kenmerkte - of hij al wel eens vroeger met een meisje was geweest, héél intiem, en dan... dat wou ze ook zoo graag eens weten... wat 't toch was waar Piet Baatz dikwijls op zinspeelde, en zoo'n plezier over had soms, iets van Ru en hem in Parijs... en met meisjes..., geloofde ze.... Ru antwoordde dadelijk, snel en met nadruk, dat hij nooit te voren ernstig verliefd was geweest, nee, en... wat Piet betrof, kom, dien kende ze nu toch ook wel..., een druktemaker..., hij had altijd zoowat.... Maar dan, als ze dóórvroeg, zich niet van haar stuk liet brengen, begon hij, met schuwe blikjes op zij, heesch en hoestend, weifelig, hakkelend..., te vertellen, dat ze... toen
ja, in Parijs... wel'is uitgeweest waren - hij had er nou spijt van natuurlijk... 't was niet netjes, niet goed - ja, och, met meisjes en zoo.... Ze moest er nou ook weer niet
| |
| |
het allerergste van denken.... En dan... hij kende haar toen nog zoo goed niet.... Had hij geweten dat zij misschien....’
Ze keek niet op. Of dat wel eens meer, of zoo iets hier in Amsterdam ook wel eens gebeurd was.
‘Wat?... Nou ja!...’ Ru werd meer en meer verward en onrustig. Hoe was 't jongeluisleven, hè?... Nee, och, Loe had daar zoo geen idee van... natuurlijk!.., maar heusch, je kón je niet altijd onttrekken..., wanneer je niet door wou gaan voor een zoete, een flauwe jongen, een saaie, vervelende pias... En dan ook, je had van die oogenblikken, dat je je lam voelde, ongelukkig en beroerd, zie je... en behoefte had... nou, och... Loe begreep misschien toch wel zoo'n beetje....
‘Je had toch altijd je moeder’, zei ze zacht.
‘Hè... nou ja... och nee,’ ze begreep toch niet heelemaal..., 't was ook zoo lastig om uit te leggen..., hij kon het tenminste niet, bekende Ru met een zucht, een schouderschok, een moedeloozen stokslag op een stoep.
Hij was zielig geweest in dat moment. Loe voelde dat ze hem heelemaal niet vond iemand om hoog tegenop te zien. Maar ook dat ze medelijden had en symphatie. Ze kon langen tijd niets zeggen, terwijl ook hij zweeg, met z'n stok voor zich uit liep te tikken. Pijnlijk was die stilte.
Maar eindelijk, met haar groote bruine oogen, die vochtig glansden, had ze Ru ineens vol in z'n gezicht gekeken en hem gevraagd, of hij haar vast beloven kon, dat hij haar... voortaan... altijd trouw blijven zou... want dan ja... wou ze probeeren... Ze kon niet verder komen, ze gaf hem een hand, en hij lachte nerveus....
Zoo kwam dat tusschen hen beiden in orde....
Maar met den ouden dokter was het nog een heele geschiedenis geweest. Die trok eerst een leelijk, barsch-wrevelig gezicht, terwijl hij Ru van 't hoofd tot de voeten bekeek en bromde dat... ehem!... gezondheid altijd maar nummero één was En hij onderzocht hem geheel, den langen, smallen jongen, bevond hem veel te mager, schreef een krassen leefregel voor, flink eten, vet, véél melk, geen spiritualiën... en vooral: vroeg naar bed!...
Enfin, ze waren dan toch ten slotte geëngageerd.... En Ru deed bedaard-pedant, zonder eenige uitgelaten blijheid, als iemand die zich bewust is van zijn verdiensten, wien het goed gaat..., maar die dan ook niet anders ooit verwacht.... Eens in de week bleef hij club houden met z'n vrienden, en hield zich daarbij niet precies aan den leefregel van dokter Heugens....
Maar Jeanne, al zoo diep teleurgesteld, zoo pijnlijk geknauwd, dien avond, dien zoogenaamden feest-avond - 'n ellende was het eigenlijk geweest! - ofschoon ze telkens nog hoopte, zich herinnerend hartelijke dingen die Frans gezegd, en gedaan had, zich daaraan vastklampend altijd opnieuw, met al haar dweep-innig verlangend gevoel, alsof zooveel liefs niet maar enkel vluchtig en tijdelijk geweest kon zijn, alsof daardoor dan toch iets werkelijks, iets blijvends was geschapen, dat mogelijk wel een poosje verwaarloosd, vergeten..., maar toch niet meer voor altijd genegeerd worden kon, Jeanne voelde zich den moed meer en meer ontzinken, en ze moest zich eindelijk wel, met bittere droefheid, bekennen, dat de illusie vervlogen, het schijnbaar al zoo heerlijk vaste voor goed voorbij was. Frans was natuurlijk op de verlovingsreceptie van Ru en Louise geweest; hij kwam ook nog een enkele maal een beleefdheidsvisite maken; op de dansclub-avonden, en later weer op het tennisveld, verscheen hij nog van tijd tot tijd, en Jeanne ontmoette hem een paar keer terloops bij anderen, en... ja, soms was er ook nog wel in zijn blik iets, een herinnering aan intimiteit..., maar dat toch meestal heel kort, met een ironische glinstering, dadelijk, iets van pedanten triomf; zijn stem bleef koelvriendelijk, blij-zelfgenoegzaam, spottend haast, en zonder een zweem van ontroering.... En toen ze weer uit Zandvoort terug waren, - 't was er vervelend geweest, warm en vol menschen, maar zoo eenzaam en dood toch, zoo niets bij verleden jaar vergeleken, vond
| |
| |
Jeanne; over de duinen hing een triestige verlatenheid - in September en October en de volgende maanden van het najaar en den winter, bleef hij heelemaal weg, zag ze hem enkel nog wel eens op straat, waar hij dan groette met een lach, een oogentinteling, die haar eerst deed schrikken, een prop in haar borst gaf en een hinderlijke gejaagdheid, maar waardoor ze zich meer en meer gekrenkt ging voelen, zoodat haar hoofdbuiging korter en stijver werd en ze 't zich verweet, met felle, machtelooze spijt, dat ze de kracht miste tijdig een anderen kant uit te kijken als ze hem aan zag komen.
Een ellendige tijd voor haar, dat najaar en die winter. Van-dag-op-dag levend, zonder doel- of houvast voelde Jeanne zich. Zonder iets van geluk in de toekomst om naar te verlangen, om zich naar toe te voelen gaan. Toch ook eigenlijk te futloos om iets anders te willen dan maar wachten, in zich zelf opgesloten blijven, eenzaam dwepen en dikwijls huilen, maar ook telkens weer met een zweem van hoop... zich paaien....
Op oudejaarsavond, terwijl ze, zooals de gewoonte was, allemaal bij elkaar zaten in de huiskamer, ook Ru en Louise - het verloofde paar was het middelpunt dien avond; papa gaf hun zijn levendige attentie - voelde Jeanne zich door haar somberheid als overmeesterd. Ze had moeite zich goed te houden, niet stil te worden, prettig mee te doen het gezelschapsspelletje dat er altijd bijhoorde. Dat afgeloopen jaar, wat had ze er van verwacht en wat was het geworden! Hoe lusteloos ging ze het nieuwe in! Waar leefde ze eigenlijk voor? Wie was er die van haar hield, die haar nóódig had, of voor wie ze ten minste iets bijzonders zijn kon! Het was haast niet om uit te houden!...
Toch hield ze 't uit, ging ze 't nieuwe jaar weer in, verscheen ze zelfs van tijd tot tijd in het danszaaltje van mijnheer van Zutfen, waar zij en neef Karel nu herhaaldelijk op elkaar waren aangewezen, daar al de anderen - met meer of minder ernst, meer of minder echte verliefdheid - paren vormden, kwam ze ook wel op de ijsclub, dien winter telkens maar voor een paar dagen geopend, reed er met Theo en zijn vrienden..., maar Frans zag ze er nooit, op het ijs noch in de danszaal, ofschoon ze altijd weer vaag zoekend uitkeek, rechts en links, bij het binnenkomen.... Zoo kwam ze de maanden door, en zelfs huiverde er weer telkens iets van heel heimelijke verwachting door haar schrale lijf....
Maar toen gebeurde het dat Theo haar vertelde, Frans was na de vacantie dadelijk beestig aan den boemel gegaan, en hij ging tegenwoordig om met allerlei oudere ‘menschen’, studenten van het zooveelste jaar; er waren ongunstige typen onder.... Ze liep de kamer uit en huilde, lang, woest, pijnlijk, diep snikkend op haar bed. Het was een afschuwelijke dag, de somberste dien ze nog beleefd had. God, ze wist niet dat het leven zoo verschrikkelijk was!...
Maar daarna werd ze kalmer. Dieper verdrietig misschien dan vroeger, maar bedaarder, gelijkmatiger; ze begreep ook dat het zoo niet kon doorgaan met haar. Ze was blij dat papa en mama er tot nog toe niets van gemerkt hadden, maar dat moest ook zoo, voor geen-geld-van-de-wereld wou ze'r gepraat over hebben. Ze ging door met als van ouds opgewekt, levendig te doen, soms ook een beetje humeurig..., altijd hartelijk met papa, maar kleintjes kibbelend bijna dagelijks met mama; over hun uitgaan 's middags - visites maken, boodschappen doen, taartjes eten, - waar ma zoo van hield en wat zij zoo verfoeide; over haar stil zitten lezen 's avonds, als mama juist ‘gezelligheid’ verlangde; over de huiselijke bezigheden, het kamer-doen, wat Jeanne maar zelden hoog noodig vond, omdat ze'r het land aan had, een hekel aan de meubelen en de pronkdingen, die ze bijna alle stuitend leelijk vond, een hekel ook aan het werk zelf, om mama's preciese gewoontetjes er bij en het gezeur daarover met juf en de meiden Hatelijk en wreed kon ze dan uitvallen, enkel uit wrevel en landerigheid. Ook met Noortje had ze dikwijls ruzie; zij was het die een paar maal aan mama had verteld van dat loopen met jongens; ze kon het niet uitstaan; en ééns in haar woede verweet haar het kind dat ze jaloersch was. Alleen met Theo werd ze wat vertrouwelijker dan vroeger. Ze praatte soms een poos met hem op zijn kamer. Er scheen een gevoel van verwantschap, van
| |
| |
sympathie tusschen hen ontstaan te zijn, niet krachtig, en telkens door kleine kibbelarijtjes naargeestig verstoord, maar toch met een ondergrond van innigheid, een onuitgesproken wederzijdsch meelijden.
Ook dat nooit bevredigd hunkeren naar werken, die zucht zich verdienstelijk te maken voor menschen buiten-af, voor zieken en armen - haar huisgenooten hadden 't immers niet noodig; op den kleinen Bas lette ze niet - 't kwam nu weer telkens terug bij haar, met driftige scheuten. Met mama had ze er dikwijls vrij heftige disputen over, waarbij moeder Emma zelfs één keer klagerig begon te huilen van hulpeloosheid en zelfmedelij, van zich niet bestand voelen tegen de scherpe uitvallen van het ongeduldige meisje, niet bestand, onmachtig, en miskend, want ze wist toch zoo zeker dat ze gelijk had, dat het niets zijn zou voor Jeanne - die was er immers veel te zenuwachtig voor en lang niet sterk genoeg - en gevaarlijk ook, want je kon allerlei besmettelijke ziekten opdoen, en viezigheid; ajakkes, ze moest er niet aan denken, stel je toch voor dat het kind er een huidziekte van kreeg, of béésten meebracht!... Toen, dien keer van het huilen, was Jeanne wat geschrokken, had ze ook 't echt moederlijke in mama's tegenwerpingen gevoeld - ofschoon ze wel wist, het was voornamelijk de afschuw, de griezel van armoe, ziekte, ellende, waarmede mama nu eenmaal was behebt -; zoetjes suste ze de kwestie, en beloofde, als mama er zoo vreeslijk op tegen was, en zoo angstig, hemel-nog-toe, dan zou ze er immers wel van afzien voorloopig; zoo gewichtig was het nu ook weer niet!... En ze had het ook zóó gevoeld, op dat oogenblik, geproefd met bitterheid en zelfkwelling: neen, van groot gewicht was het eigenlijk heelemaal niet voor haar wat ze deed. Als ze dat andere, dat alleen gelukkige, dat verblindend heerlijke kon hebben, een man en kinderen, een eigen gezin, god, dan zou ze 'r immers nooit meer naar talen, naar Toynbeewerk, naar armverzorging, ziekenbezoek!... Ze voelde het heel goed.... Ze was eigenlijk net als ma zelf, zoo dacht ze dan - niet zonder zelfbespotting. Het was maar bij gebrek aan beter. Het was omdat het immers niét kwam,
dat andere, en omdat het ook wel nooit zou komen, omdat ze nu eenmaal geen mooi gezichtje had en coquette maniertjes, want dat was het toch maar waardoor de mannen zich in laten pakken.
Dan kwam er nog dit bij. Met mama praten over zulke plannen van verandering, van bezigheid, nuttigheid zoeken, dat was nog niets; zoo'n beetje geharrewar, daar zag ze niet tegen op, het was gauw genoeg weer voorbij; ze voelde wel, mama trok het zich eigenlijk zoo heel diep niet aan; in haar rustig-onbezorgd voortleven was zoo'n kibbelarijtje nu zoo'n ramp niet. Maar wilde er werkelijk iets van komen dan zou ze 'r ook met papa over moeten spreken, en dat was heel iets anders. Papa was altijd wel flink en moedig en opgeruimd, maar ze wist het toch heel goed wat een naar, geplaagd leven hij eigenlijk had, vol zorg en soesa, met die eeuwige kwesties van het werkvolk, en met die venijnige concurrentie; ze deed altijd zoo graag haar best - was er alleen maar niet vaak genoeg toe in staat - hem thuis wat afleiding en vroolijkheid te bezorgen; ze zag er tegen op er hem iets van te laten merken, dat ze zich niet bevredigd, niet gelukkig voelde in haar gewone dagelijksche doen, dat ze verlangde naar nuttiger, meer voldoening gevende bezigheid.... En ze voelde ook wel, als papa het met mama eens zou zijn, 't haar uit het hoofd zou willen praten, neen dan zou ze het niet goed door kunnen drijven, maar waarschijnlijk zelf kwijtraken haar wil en overtuiging.... Vroeger, in een onbezonnenheid die haar nu al jeugdig scheen, had ze 'r al wel eens van gerept, en als hij dan oolijk en levenslustig, 'n beetje plagerig, maar zoo prettig beslist, zei dat ze 'r nog wat te jong voor was, 't nog maar wat uitstellen moest aan de ernst des levens te denken, dan had ze 'r zich dadelijk bij neergelegd en zélf geloofd: ja, ze was ook wel erg jong nog, erg onrijp, wankel van wenschen, en haar kijk op de dingen zoo onzeker....
Het jeugdig engagement van Ru en Louise had dadelijk blijdschap en vroolijkheid, een verhoogd en opgewekter leven in huis gegeven. Papa vooral was er klaarblijkelijk erg
| |
| |
mee in zijn schik geweest, hij praatte langen tijd bijna iederen middag aan tafel met Ru, over zijn zaken, zijn vestigingsplannen. Hij gaf hem raad, moedigde hem aan, verkondigde vroolijk z'n geliefkoosde stelregels: zaken vóór 't meisje, en over de drie dingen die een ‘businessman’ altijd vermijden moest: droomen, drinken en dobbelen..., dan kwam hij er wel!... Er was ook een verlovingspartijtje gevierd, ofschoon Loe, bedaard en ernstig als ze was, eigenlijk niet van partijtjes hield en al dadelijk op haar eenigszins aarzelig langzamen, toch zoo wél wetende toon, had gezegd, dat ze althans in haar bruidstijd liefst niets van dien aard wou hebben; maar 't feest der verloving was Croes en zijn vrouw ál te glansrijk geweest om het zoo maar, zonder eenige viering voorbij te laten gaan.
Toch was er niet een bepaald warm vriendschaplijke verhouding met de oude lui Heugens uit ontstaan. De dokter en zijn vrouw hadden geen hatelijke bezwaren gemaakt tegen ‘de keuze’ hunner eenige dochter, ze hadden de familie Croes welwillend ontvangen, maar dat ze gehoopt hadden op een schoonzoon van voornamer kom-af, meer ‘uit hun eigen stand,’ dat was wel duidelijk somtijds. Zij bleven beleefd en vriendelijk, maar ietwat teruggetrokken; de oude dokter met zijn breede gebaren, altijd maar hard pratend over de gezondheid, dat was de hoofdzaak, mens sana in corpore sano, niet waar - hij keek er Theo bij aan, goedig, het baardige hoofd achterover -, Amsterdam had een gevaarlijk klimaat, men moest er voorzichtig mee zijn, ja ja! éten, vooral goed eten, veel vet, dat had je noodig, in al die kou en die nattigheid, en warme kleeding, Holland was kil, Holland was mistig...; zijn vrouw een statige dame, zwijgzaam, langzaam en minzaam, glimlachend, heel lief, maar nooit tot gemoedelijke vertrouwelijkheid gerakend met Emma Croes, hoezeer die zich ook inspande éven liefjesdeftig te doen, maar intusschen de innigheid aan te moedigen, met vleiende woordjes en toontjes, hartlijke klopjes en duwtjes, tractatietjes, invitatietjes.... Het bleek ook, toen het op trouwen aankwam, dat mijnheer en mevrouw Heugens Louise's weerzin tegen partijen deelden, - ‘ik hou 'r niks van,’ riep de dokter en maakte afwerende gebaren, ‘kwaad, kwaad! Je maakt je maar warm, je loopt in de tocht, je vat kou, je bederft je maag, en je gaat veel te laat na' bed!’ - en mevrouw glimlachte: ‘Och, wat hebben de jongelui er nu ook eigenlijk aan, niet waar, zulke gezelschappen bestaan gewoonlijk uit allerlei van de meest he-te-ro-gééne bestanddeelen..., en ieder gaat dan toch ook weer zijn eigen weg.’ En zoo had de trouwerij in alle kalmte plaats - kost dát ten minste geen geld, dacht Croes -, liep de
feestelijkheid af met een dejeuner op den huwelijksdag....
Maar ook tusschen Loe en Jeanne scheen in die eerste jaren de hartelijkheid niet zoo groot meer als vroeger. Loe was nog stiller, ernstiger, trager van woord en beweging geworden; ze had Jeanne nog wél iets verteld van het gesprek op dien Zondagavond, toen het engagement was tot stand gekomen; maar later sprak ze eigenlijk nooit meer met haar over die heel intieme dingen; ze scheen geen behoefte meer te hebben aan uiting; en als Jeanne dat zelfgenoegzame wel eens opmerkte, 't haar min-of-meer spijtig verweet, dan zei ze loom, een beetje verlegen: ‘Ja, je moet ook bedenken, ik ben nu geëngageerd,’ en later: ‘ik ben nu ook getrouwd, nie-waar?’ - Toch kwam ook van een diepe vertrouwlijkheid, een innigen omgang tusschen haar en Ru eigenlijk weinig of niets aan den dag.... En Jeanne, zonder bepaald jaloersch te zijn, maakte wel eens vergelijkingen; dan ergerde haar een beetje die uiterst leuke, haast onbewogen wijze waarop Loe haar geluk in ontvangst nam, alsof 't maar zoo van zelf sprak. Zij keerde zich daarom, toen Loe getrouwd was, en zij - niet langer zoo opgesloten nu in zich zelf - ook weer meer behoefte aan vriendschap kreeg, naar haar andere oude vriendin, Gonne van de Pals, een tijdlang vrijwel verwaarloosd, en die haar vroeger nog al eens had gehinderd door haar bij-de-handte gezegden, afgestooten door de al te levendige snelheid van haar oordeel, dikwijls zoo hard en scherp, zoo onredelijk somtijds en kwetsend. Loe was dan altijd de veel zachtere, mildere gebleken. Maar nu zag ze 't anders in. Gonne was toch eigenlijk veel
| |
| |
meer een meisje voor haar, een meisje als zij. Geen doetje, nou ja; had ze geen groot gelijk de menschen niet te zacht te beoordeelen?... Gonne merkte goed op, ze was geestig en schrander; je kon 't haar wel aanzien ook; wat een sprekend, spiritueel gezicht, wat een diepe, heldere, donkere oogen had ze toch; bepaald mooi! Jeanne ontdekte nu telkens nieuwe voortreflijkheden in Gonne, ze gaf zich, bijna plotseling en met zekere geestdrift, over aan die als nieuw ontwaakte en snel oplevende vriendschap. Een origineele, die Gonne; wat- kon ze leuk uit den hoek komen, rake dingen zeggen - wel eens wat oneerbiedig, nou ja - over haar eigen ouders, over Loe, die ze met een vetgemeste kalkoensche hen vergeleek, over Theo, die ze uitlachte om zijn gewichtigheid - ‘daar komt-ie 'an, Jeaan, kijkt-ie nou droevig peinzen, zeker weer te veel biertjes gedronken, gisterenavond!’
Maar juist in dat jaar van Louise's trouwen, toen Theo zakte voor zijn candidaats, en Noortje naar een kostschool in Brussel werd gebracht - dat was in 't begin van September; Jeanne had gedacht dat het geen gemis voor haar zou geven, maar 't viel niet mee; al gauw merkte ze de stilte, de leegte in huis; Henk was ook zoo'n bedaarde jongen, Bas altijd bij juf -, in datzelfde jaar begon een broer van Gonne in de medicijnen te studeeren; een ernstige jongen; hij werd geen lid van het corps maar sloot zich aan bij hard-werkende studenten, die, buiten hun eigenlijke studie om, veel aan economie en sociale wetenschappen en aan cultuurgeschiedenis deden. Zij kwamen druk bij van de Pals aan huis, en Gonne, die toen ook al bijna een-en-twintig was, evenals Jeanne, begon zich in-eens erg te schamen over wat ze haar bestiale onwetendheid noemde; zij, de oudere, had dikwijls, tegenover ‘die broekjes’ van achttien en negentien, gruwelijk het land; wat was het toch eigenlijk onbenullig en belachelijk zoo'n meisjesleven dat maar scheen te rekenen op den man... die zich kalmpjes liet wachten intusschen. Zij praatte er veel over met Jeanne; en dan niet aarzelig en weifelend, zooals haar vriendin, die zulke gedachten en gevoelens nauwelijks voor zich zelf dorst te vormen; scherp en kras noemde Gonne de dingen bij hun naam, belachend haar opvoeding, die ‘lichamelijk’ heel goed was geweest, ofschoon dan met niet zoo'n succes als bij Loe, bespottend haar ouders - ze hadden hun plicht gedaan, haar keurig netjes klaar gemaakt voor de huwelijksmarkt; nu was het maar wachten of er een bijten zou; ze schenen er zich nooit ingedacht te hebben, wat er van haar worden moest, wanneer ze ‘temet’ (zooals nicht Anne-Ko altijd zei) eens niet slaagde.... Een oude meut, die hier en daar een daggie op visite gaat, en bij deze en gene uit logeeren, met een handwerkje? Dank-je wel, hoor, ze moest er niks van hebben, ze zou wat aanpakken, ze had er de ouwe
menschen al over gesproken - god, wat waren ze 'r van verbauwereerd geweest, zeg! leuk! - Examen middelbaar duitsch wou ze doen. En Jeanne, ofschoon Gonne's minachtend spottende toon haar vaak pijn deed, ze ieder woord haast voelde als een steek, ze had er haar vrinden toch nog te liever om. Dat was er nu een, daar had je wat aan, die prikkelde je kracht tot verzet, die wekte je op. En zij ook sprak zich feller uit, zei dat het dagelijksch kopjes-wasschen en kamerdoen, het gewandel 's middags, heel dat kleurlooze, niets beduidende voortbestaan, met enkel wat muziek en lectuur tot zoogenaamde veredeling, háár ook tot walgens toe tegenstond, dat de energie haar tot nog toe ontbroken had om er verandering in te brengen; maar nú zou ze 't doen; fransch wou zij gaan studeeren, fransch..., dat was de taal die haar altijd het meest had aangetrokken.... Dat ze eigenlijk twijfelde of ze wel een hoofd voor studie had, en opzag tegen onaangenaamheden met mama en papa over zulke dingen, dat dorst ze niet goed tegen Gonne te zeggen, en ook niet dat ze telkens weer, telkens weer..., een vaag verlangen, een hoop in zich voelde, een verwachting, dat het allemaal ook niet noodig zijn zou, dat hij in-eens zou komen - niet Frans, op hem hoopte ze nu niet meer... ze begon hem ook anders te zien - maar hij, hij, de man dien ze liefhebben zou, zonder eenige verdere behoefte, die haar meenemen
| |
| |
zou in zijn sterke armen voor goed....
Ze was nu besloten, maar het duurde toch nog eenigen tijd voor ze 'r werkelijk over dorst te beginnen thuis, en toen ze 'r toe kwam was het nog toevallig; het was op een regenmiddag, in ergernis, omdat mama weer niet hebben kon dat ze te lezen zat, telkens iets vroeg, om maar wat te praten, en diep zuchtte als ze 'n te kort-af antwoord kreeg. Toen kwam het, achter elkaar:
‘Hè, god, ma, doet u toch niet zoo vervelend!... Laat u me nou toch 'is lezen!... 't Is het eenige nog wat ik heb... wat een beetje ontwikkelt..., het eenige wat je 't gevoel geeft dat er nog wat ánders bestaat dan kamers doen en visites maken en taartjes eten....’
‘O!... krijgen we dat weer... kind, ga jij je gang maar, hoor, lees jij maar.... Als je 't zoo akelig vindt om' is wat te praten met je moeder....’
‘Och ma!... Onzin!... U weet best, dat is'et niet.... Maar we praten toch al zoo veel.... 't Is heusch nergens toe nut, dat eeuwige praten.... Weet u wat Gonne gaat doen, heb ik 't u al verteld?...’
‘Mij verteld?... Ik weet van nies!... Wat vertel jij me ooit uit je zelf?...’
‘Ze gaat duitsch studeeren, om examen middelbaar te doen.... Hè ja... dat moest ik toch ook....’
‘Wat..., gut wat zeg je’ - viel mevrouw Croes in, zich nieuwsgierig voorover buigend -, ‘daar wist ik niks van!... Waarom is dat?... Hé!... Is er iets bij de van de Palsen.... Iets gebeurd?...’
‘Hoe meent u?’
‘Wel, dat Gon er wat bij gaat doen...’
‘Moet daar iets voor gebeurd zijn?’
‘Nou ja, ik bedoel, hebben ze 'n verlies geleden misschien... of gespeculeerd... of....’
‘Maar ma, waar denkt u nou toch 'an?... Gonne doet het puur uit liefhebberij, of liever om ook 'is iets degelijks aan te pakken, iets te bereiken, zich een beetje minder onbenullig te gaan voelen.... Ze heeft groot gelijk, hoor. Ik zou ook dolgraag zoo iets beginnen..., een taal... fransch bijvoorbeeld, dat lokt mij wel het meeste aan’.
‘Wat?... Wou jij ook?... Ik begrijp er nies van... Waarom dan toch, kind, gunst, wat heb je 'r nou 'an..., wat....’
‘Waaróm, waaróm?... Maar ma, dat zeg ik u toch, en dat weet u trouwens ook wel, hoeveel keer hebben we 't daar nou al over gehad!... Omdat ik ook iets doen wil, werken, studeeren, omdat ik anders heelemaal indut en een niksnut word, een halve idioot, weet ik 't, 'n....’
‘Ssst!... Tut, tut, tut... wind-je toch niet zoo op, kind!... Is je moeder dan 'n halve idioot.... Ik heb toch ook nooit gestudeerd....’
‘Och-god, ma... u heeft toch 'n man, 'n gezin....’
‘Och, zwijg toch, kind, de broodkruimels steken je.... Je moest je schamen... waarachtig... zoo ontevreden te zijn.... Eerst dat Toynbee-werk... nou dit weer.... Je hebt toch alles wat een meisje verlangen kan.... 't Is een schande!...’
‘Schande, schamen!... Wie moest zich schamen?’ Jeanne stond snel op, gooide haar boek op de tafel.
‘Ssst!... Stil dan toch!... Smijt zoo niet!... Maak toch zoo'n leven niet dadelijk.’ Ma drukte haar ooren dicht. ‘Zoo'n studie!... Wat haal je in je hoofd?... Je hebt toch behoorlijk school gegaan.... Geniet liever van de jeugd, zoolang als je kan.... Jij die toch al niet sterk bent.... Gut, later komen er tijden, kind..., zal je 'r een spijt van hebben!...’
‘Och ma, laten we 'r maar niet verder over praten..., heusch, dat's beter!’ Jeanne deed een paar stappen naar de deur. ‘Maar dat wou ik u toch nog zeggen, ik ben nu vast besloten, er moet een verandering komen, ik houd het niet langer uit zoo. En daarom ...ik ga'r van-avond nog met pa over spreken... ik wil fransch gaan studeeren.., 't is... Ja, al roept u nou voortdurend ssst!, en tut, tut!...’
‘Kind, kind, maak nou toch zoo'n drukte niet, je schreeuwt me doof.... Hoor nou'is.... Zeg liever tegen Leentje dat ze de thee....’
‘Och!’ riep Jeanne, en liep de kamer uit, de deur met een ruk achter zich dichtgooiend.
Croes zag en hoorde 't al weer, 's middags aan tafel, mama en Jeanne waren zoo stijfjes
| |
| |
en stug tegen elkaar..., zeker weer wat gehad samen..., 't kwam meer voor.... Hij zou maar weer net doen of hij niets merkte.... Maar toen ze na het eten met z'n drieën in de huiskamer onder het licht zaten, hij in zijn gemaklijken stoel, rookend en krantlezend - Henk was naar boven gegaan, huiswerk maken, Theo uit - en toen Jeanne in eens met een trillende stem zei: ‘Hoort u 'is, pa, ik moet u 's wat vragen...’, keek hij verwonderd op uit zijn krant; wat zou er nu komen?... ‘Zóó?... ja?... wat is 'et, Jeaantje?’, vroeg hij een beetje verward, tuurde naar 't bleeke meisjesgezichtje, eerst boven 't lorgnet uit...; dan gooide hij z'n hoofd achterover....
‘Ik... e... ik zou zoo graag fransch gaan studeeren, me gaan bekwamen... ziet u, voor fransch... 't examen middelbaar fransch.... Vindt u dat goed?... Zoudt u me les willen laten geven?’
Papa schoof zijn welige wenkbrauwen, rimpelplooiend, boven de forsch-dikke neus tot elkaar. ‘Examen doen?... Kind!... Waarom wou je dat?... Een ander is blij als-ie 't niet hoeft te doen.... Examens zijn de pest van de tegenwoordige tijd...
‘Nou ja, 't is me nou ook niet zoozeer om het examen..., ofschoon dat het natuurlijke doel van zoo'n studie is, nie-waar, als je examen hebt gedaan mag je les geven, kan je wat presteeren..., maar 't is mij nou voornamelijk om de studie te doen, fransch, dat lijkt me zoo mooi.... En ik heb zoo'n behoefte aan wat ernstige bezigheid, weet u....’
‘Ja ja... god, kind....’ Jan keek verlegen naar Emma, die deed alsof ze niets hoorde, maar zwijgend met in het omkroesde voorhoofd star opgetrokken wenkbrauwen bleef zitten haken en turen door 't lorgnetje, op 't werk van haar handen.
‘En... ne... wat denkt mama daarvan?... Jelie hebt er toch zeker al'is samen over gesproken.’
‘Ach pa’, zei Emma - ze behield haar strak gezicht, liet het werkje met ééne hand los, verzette een paar kopjes op haar theeblad, ‘praat er mij maar niet over!... Al wat ik zeg is toch maar onzin.... Ze windt zich op, dat kind, als ik er mijn opinie over zeg..., 't is verschrikkelijk!...’
‘Hè?... Hm!... Kom, kom!... Jelie moeten de zaken niet zoo tragisch opnemen.... Wat is dat nou, Jeaantje... kan je niet prettig met mama praten over zoo iets?’
‘Och, jawel pa’ - het meisje kreeg tranen in de oogen - ‘maar ma zegt altijd dadelijk dat het allemaal maar ontevredenheid is, dat me de broodkruimels steken, en zoo.... En 't is toch heusch niet zoo.... Dat is het niet.... Maar ik voel me nu eenmaal niet bevredigd door mijn dagelijksche werk, ik wil méér te doen hebben.... Vooral voor m'n geest....’
‘Hm!... ja.... maar zeg, weet je wel, zoo'n examen middelbaar, daar hoort heel wat toe.... En ben je niet wat te zenuwachtig voor zoo'n examen.... Ben je wel sterk genoeg?’
‘Och natuurlijk!’, viel Emma in, ‘dat is 'et 'm!... Ik wil 't 'r niet ieder oogenblik zeggen.... Maar het zal immers niet gaan, het kind is immers veel te zwak voor zoo'n zware studie.... Wat mot dat nou.’
‘Ik zou ook bang wezen...’, zei Croes. ‘Zie je, en als je 't halfweg opgeeft, is 't jammer.... Zulke lessen kosten veel geld... en al die boeken....’
‘Nou ja, als 't dát is..., ik wil er graag wat van m'n kleedgeld voor missen..., ik zal me wel redden.’
‘Tut-tut!... Zoover zijn we nou nog niet, kindlief!... We praten maar'is, hè?... Kijk'is, als 't je nou voornamelijk te doen is om wat meer werk... wel, zou je dan niet liever wat anders... zooiets van Toynbee... of hoe noemen jelie dat... bijvoorbeeld.... Daar heb je toch ook al over gedacht, vroeger, niet waar, en dat kost....’
‘Maar lieve Jan, hoe is 't nou mogelijk, hoe kan je daar nu weer over gaan praten’, riep Emma uit, zich 't lorgnetje afnemend, ‘ik ben net blij dat ik dat er tenminste bij d'r uit heb!... Dat is immers nog veel gevaarlijker... voor besmetting en zoo....’
‘Nou nou, kom, zoo erg is dat gevaar nou niet,’ suste Jan weer, ‘daar zijn wel maatregelen voor te nemen.’
‘Jawel maar, pa, heusch, wat ik nu in de
| |
| |
eerste plaats graag wou is studie, hoofdwerk, dat afleidt, sterk bezig houdt.’
Ze praatten er lang over. Jan Croes krauwde zich over den kalen kop en in den baard, hoestte, draaide op zijn stoel.... Hij zat er mee in. Alles was toch al zoo beestig kostbaar. Theo, die zijn examen nog eens over moest doen, en Noortje nu weer op dat dure kostschool. En de zaken gingen allerbedonderdst tegenwoordig. Maar och..., als het kind dat nou wou. Wie weet of 't haar later niet te pas kon komen. ‘Nou... goed dan, goed,’ ga hij toe ten slotte, ‘informeer dan maar'is, wat dat kost, hè, zoo'n les, dan kunnen we 's verder zien....’
‘Mijnentwege!’ zei mama, haar werkje weer opnemend. ‘Gezellig!... Dat wordt er dan weer een die voortdurend alleen op 'r kamer zit.... Noor op kostschool.... Jaja, 'k weet wel, 'k heb 't zelf gewild, 't was ook noodig voor 't kind.... maar 't wordt er wel prettiger op hier in huis!’
‘Nou kom mama-tje’, en Jan gaf over de tafelpunt heen zijn Emma een hartelijk duwtje, ‘kom, laat onze Kee dan maar 's een keer meer op visite komen, hè? Dat doet ze wel graag..., wát?’ Hij lachte, maar mevrouw, weer strak door het gouden lorgnet op 't haakwerkje turend, zette haar hoofd nog wat meer achterover, kwasi verstoord, haar volle, vlammerig roode gelaat overgloeid van het gaslicht.... En Jeanne draaide zich om, naar de klok, dat mama haar glimlach niet zien zou.
Zoo kwam het er dan van. Jeanne kreeg fransche les. Dadelijk, den volgenden dag, ging ze 't aan Gonne vertellen, en opgetogen maakten ze allerlei malle plannetjes, van doen wie 't eerste klaar is, later samen een school op zetten en zoo....
De fransche meester was gauw gevonden, een man op jaren, gezet en wijn-roodig, niet al te duur; maar hij was dan ook soms wel een beetje soezig.... Jeanne toog aanstonds aan 't werk.
Maar even nog voor ze begon had ze een gesprek met Theo over die fransche studie. Jeanne dacht natuurlijk dat Thé er erg mee ingenomen zou zijn, hij studeerde immers ook, en hij las zoo veel; hij zei altijd dat hij voor machinalen arbeid niet deugde, dat hij zich inspannen moest met zijn kop. En 't viel haar bitter tegen toen Theo zei: ‘Ik heb er niet over willen spreken..., maar ik begrijp waarachtig niet wat je begint.... Examen doen!... 't Is nog al een pretje!... Er is toch genoeg te lezen, te bestudeeren, zonder je zoo te specialiseeren.’
‘Jawel, maar... ik wou iets bereiken, iets kunnen presteeren later.’
‘En dan concurrentie aandoen aan arme drommels, die 't hard noodig hebben?... Een mooie maatschappij toch tegenwoordig!... Alsof er nog geen concurrentie genoeg is in de wereld gaan de rijke meisjes voor hun liefhebberij meedoen!,..’
‘Nou ja..., dat is goed en wel... Maar al heb ik het nou misschien financieel niet noodig, ik mag me toch ook wel nuttig maken!’
‘Nee, dat mag je juist niet, ten minste niet op deze manier, met werk waardoor je anderen hun brood ontrooft....’
‘Och jongen!’
Ontstemd was ze weggeloopen. Ze liet het er natuurlijk niet om. Maar de hoogste illusie was er toch al een beetje af. Ze begon niet met zooveel animo als ze gedacht had.... Om na een korte poos al te merken dat de studie onder de saaie leiding van dien ouden m'sieur Paget haar maar matig boeide... en dat haar hoofd... och, die vervelende, beurze kop ook van haar!... maar niet wou onthouden: taalregels, en uitzonderingen, onregelmatigheden en zoo.... Ze zou later ook latijn moeten leeren, zei m'sieur..., hu! griezelig!...
En er waren dingen die haar afleidden. Tien maanden na haar huwelijksdag beviel Louise van een jongen. Dat was een feest!... En toen Theo kort daarna zijn examen overdeed en slaagde werd het weer eens ouderwets vroolijk in het Croesenhuis.
Papa kwam neuriënd binnen 's middags, wreef zich telkens de handen en kon lachen dat het daverde; mama was een-en-al gezellige bereddering voor het jonge kraam-vrouwtje en voor kleinen Jan, ze kocht allerlei snoesjes van kleertjes voor 'm, en haakte 's avonds aan een spreitje voor de wieg.
| |
| |
Jeanne ging er ook telkens heen.... In die dagen, verrukt en verteederd beiden, werd ze weer veel inniger met Louise.... Ze vond het heerlijk haar te mogen helpen, kon een uur lang zitten kijken naar dien jongen, dien schat, noemde het schande dat Louise's meid wegging omdat ze geen luiers wou spoelen; hoe was 't mogelijk, zij zou zelf wel....
Mijnheer Paget trok er zich niet veel van aan, ze moest het zelf maar weten, zei hij, maar als het zoo moest blijven gaan!... Nou ja, het was ook zoo iets heel bizonders, zoo'n kleintje....
Een poos later werd ze dringend aangezocht als werkend lid van den ‘Kinderbond’ op te treden, een clubje, of nog liever twee, voor haar rekening te nemen. Ze was dol op kinderen in die dagen, ze nam het dadelijk aan.... Ook daaronder leden de fransche lessen....
En ten slotte voelde ze toch ook wel dat noch die studie, noch dat Kinderbondswerk, haar ook maar eenigszins geven kon, wat ze verlangde... o, nu weer zoo sterk, zoo alles overheerschend sterk... Zelf een man, zelf kinderen, zelf een gezin!...
(Wordt vervolgd.)
|
|