| |
| |
| |
Een huwelijkGa naar voetnoot*)
dramatische studie in één bedrijf door Frans Mijnssen.
Personen:
Arthur Burgers. |
Jenny Burgers, zijn vrouw. |
Speelt in den tegenwoordigen tijd, in een der groote steden van Noord- of Zuid-Holland. Het tooneel: woonkamer ten huize van Burgers. Achtergrond en rechts deuren. Links ramen; de overgordijnen zijn dicht. In het midden van de kamer tafel met stoelen; boven de tafel gaskroon. Tegen een van de wanden damesbureautje met stoeltje ervoor. Verder fauteuils, een tafeltje, etc. De kamer is uit ruime beurs gemeubeld. Rijk doch niet overladen. Bij opgaan van het doek is de kamer in donker.
| |
Eerste Tooneel.
Arthur. Jenny.
Deur achtergrond open en Arthur op. Hij laat deur open. Licht op het portaal.
(- in rok en witte das -, nog in deuropening, roept tegen Jenny-nog-onzichtbaar).
Doe jij het licht beneden uit! (hij komt de kamer in, strijkt lucifer af; steekt het licht aan).
(door deur achtergrond op. Zij is in avondtoilet; daarover sortie).
Wat doe je?
(heeft brieven en krant op tafel gevonden; bekijkt adressen).
't Is hier lekker! Vervloekt koud buiten. Ik geloof dat ik 't te pakken heb gekregen in dat rijtuig. Kun je nog warm water maken?
Ik wou nog wel 'en warme groc hebben.
Wat zou dat? Jij kunt toch niet slapen! - Als 't je te veel moeite is, dan zal ik zelf wel.... (beweging).
Nee, och nee, als je 't wilt...!
't Is ook wat! Altijd die bezwaren...! Als je even op 't gas....
Jenny antwoordt niet; door deur achtergrond af.
| |
Tweede Tooneel.
Arthur alleen. Later Jenny.
(sluit deur achtergrond; steekt sigaret op; neemt brieven; schuift fauteuil bij haard; maakt het zich in fauteuil gemakkelijk; gaat brieven lezen).
(weer op; keteltje met warm water in de hand; haait flesch uit kast; gaat drank bereiden; moeë bewegingen).
(zonder van de lectuur op te zien).
Da's gauw!
't Water was nog warm....
(ziet nu op, volgt haar met den blik).
Wat doe je... interessant!
(had niet bemerkt; schrikt nu bij Arthurs woorden; buigt snel het hoofd).
(spottend).
Nou, - wat is er dan?
Och, - laat me maar! Ik heb alleen.... Ik ben wat moè.
(bromt)
Hm! (een stilte. Arthur gaat weer door met zijn lectuur).
(zet drank op tafeltje bij Arthur neêr).
Blijf je nu niet te lang - hier zitten?
(ziet op; kort). Nee. (Jenny wil gaan). Zeg... (Zij blijft, afwachtend).
Ik moet je toch zeggen, - je hebt je vanavond weer, - weer heelemaal niet als mijn vròuw gehouen.
(even oplevend, schamper).
Heb jij dat gemerkt?
(nog onvriendelijker).
Ja, dat hèb ik. En?
(weer terugvallend in haar moeheid).
Och, nee, ìk maak joù geen verwijten!
(steeds onvriendelijk).
Née - dàt spreekt. Maar je moest begrijpen... Als ik met jou uit ga - Iedereen let op ons. In mijn positie; door de plaats die ik inneem in de maatschappij - Je bent me toch waarachtig zoo jòng niet meer. Je kon je nou toch wel een beetje een houding geven.
Ik kan 't niet helpen. Ik voel me niet thuis bij al die vreemde menschen. (in haar gedachten). Maar dat is 't niet alleen. Nee. (Zij zwijgt).
(als boven; spottend).
Zoo, is 't dat niet alleen. Wat is er dan nog meer?
(trillende stem; smeekend).
Toe, laten we nu naar bed gaan.... 't Is al zoo laat....!
(als boven).
Ik wou toch éerst nog wel 'ens wéten. (Korte stilte). Nou?
(ziet nu naar Arthur op; sterke blik plotseling).
Als ik wat steùn aan je had....! Als je me niet
| |
| |
altijd alleén liet, liet alleen zitten. (Zij zit; steunt hoofd op hand).
(als boven).
Zoo. Ja. (Korte stilte). We zijn niet meer geëngageerd; wàt?
(iets schamper).
O ja -, dat weet ik - al zoo lang.
(alsof hij niet heeft bemerkt).
Ja juist. En kijk es: Ik heb 'en positie op te houen. Van 't eerste oogenblik af dat ik ergens binnen kom in 'en zaal, wordt er op me gelet. Vooral nu we zoo weinig uitgaan. En ik heb m'n vijanden, 'en troèp menschen die me benijen. Die 't niet zoo goed gegaan is als mij, in 't leven; die de energie niet hebben gehad, zooals ik. Menschen als Tonders en Van Bever - tegelijk met mij zijn ze begonnen, maar die moeten nou nòg ploeteren om er te komen. Die weten dat ik mijn zaak heb opgezet met 'en schuld van twintig mille an me moeder! En dat ik kròm heb moeten liggen de eerste jaren, om de rente te kunnen betalen.
Ik heb m'n scha' ingehaald! maar ik heb er ook voor gewèrkt. Door éigen krácht....
(zuchtend)
Och ja.... (Zij staat op; treuzelt gedurende het volgende door het vertrek).
(boos).
Wat ‘och ja’!? 't Kan jou toch ook niet onverschillig zijn? Jij hebt 't toch waarachtig niet zoo breed gehad, thuis. Jij moest kunnen appreciéeren. (Korte stilte). Begrijp je niet dat 't opvalt als jij zoo doet? - Je hebt alles wat je begeert. - Elke andere vrouw zou gód dánken.... Wat moeten ze d'r van denken? Dat ik slecht voor je ben, niet? Dat je 'en beroerd leven bij me hebt!
Och toe, Ar...., geloof me nou.... ik heb m'n best gedaan..., maar....
Och kom! Maar ik heb je alléen laten zitten, hè? Mijn schuld dus. Zéker! 'k Kan me toch niet belachelijk maken? 'k Kan me toch niet aanstellen als 'en kwâjongen, die z'n eerste verliefdheid te pakken heeft? - Ik ga uit, omdat ik me moet laten zien. Omdat 't noodig is voor me zaken. - Of dacht je dat 'k 't voor me plezier doe? Ik heb andere aspiraties dan mooi-weêr-te-spelen met menschen die geen van allen tegen me op kunnen!
(zij staat vóor hem; moeielijk, ingehouden toornig nu).
Is 't óok noodig - voor je zaken..., dat je met mevrouw Van Hoogenberg.... (Zij zwijgt).
(hij ziet Jenny strak aan; dan, schamper).
Zoo -, is 't is dàt!? Waait de wind uit diè hoek! Jalòersch!? (Minachtende glimlach). Och, da's lief. Nee, daar zal ik aan denken!
(smartelijk).
Ar - Ar -! Nee.... (Zij schreit stil; zal naar deur achtergrond gaan).
(opgestaan).
Zoo Ik heb dus met mevrouw Van Hoogenberg...?
(als boven).
Och nee (korte stilte). Als ik maar wat meer kràcht had...! Als ik maar wat meer kòn tegenover jou.... (Korte stilte). Ar -, dat je dat zelf niet vòelt.... Waar je vroùw bìj is... doe je....
(minachtend lachend).
Zoo -, dus als ‘m'n vrouw’ d'r nièt bij was.... (Van mevrouw Van Hoogenberg gesproken). Die vrouw interesseert me. Zit ràs in; en daar hou ik van. - En ze begrijpt me.
(sterker; schamper).
Ze begrijpt je! Ja -! Als ze mooie dingen tegen je zeggen! En dan..., en dan.... (Sterk; zij mòet het nu zeggen). God, ik heb me geschàamd toen ik zag hoe ze je aankeek, en - hoe jìj háar aankeek.
(springt op; nijdig).
Zeg es, - nou uit! Uit! Ik bedànk voor jou praatjes. Ik ben er beù van! Ben jij 'en vrouw voor 'en man als ik...!? Ik zal mevrouw Van Hoogenberg, als ik wìl...!
(als boven, snel).
't Is immers niet alleen mevrouw Van Hoogenberg...! Ièdere vrouw, die als dàt mènsch je weet in te pakken...! En je laat mij..., je vrouw..., waar iedereen bij is...! Als je d'r dan zoo op let, op wat de menschen zeggen..., vòel je dan niet, dat 't zoo dièp vernéderend voor me is? Ja, dàt ook! (Zij schreit). Nee, nee, dat voel jij niet.
(als boven).
Zoo. Zoo. Maar dan is dat jou schuld, joù eìgen schùld. Ik hou van breedheid, hè. Ik kàn niet tegen die bekrompen.... Ik kan met jou niet praten -, nooit. - Belachelijk! Belachelijk dat ik me verdedig. (Stilte) Zeker, zoo'n mevrouw Van Hoogenberg -, zoo'n gesprek. - Ik heb zoo iets nóodig nu-en-dan. (Korte stilte). Da's 'en vróuw! Wekt je op!
Nou -, nou is 't weer mòoi geweest. Laten we nu maar naar boven gaan.
(als boven).
Och Ar, als je n' es wìst...! Als je n' es wist! (Zij begint heviger te schreien; laat zich dan plotseling in fauteuil zinken; gelaat tegen fauteuilrug; snikt uit). O -! ik wou dat ik doòd was!
(eenigszins met zijn figuur verlegen).
Hm. Ja....
(snikt).
Ik hou zoo veel van je. Ik zou je zoo graag gelúkkig maken! Maar -, maar ik ben zoo'n ongelukkig schepsel...! Ik kan niet..., ik kan niet.... En och, ik heb zoo m'n best gedaan...!
(ongevoelig).
Nou ja! Nou ja!
(zij zit weer meer rechtop).
Zoo gaat 't niet meer! Ik kàn niet meer! -
| |
| |
D'r is nooit iets anders als minachting of spot in je oogen. - Je hebt nooit, nóoit, éen enkel hartelijk woord voor me -, iets téeders.... (Beweging van Arthur). Och, ik verwijt 't je immers niet. Ik wéet 't immers, zeg 't immers zélf, dat 't m'n eigen schuld is...! Maar wat moet ik nou doen!? (Echt, sterk). Nee, heusch, ik kan niet meer! ik kán nìèt méér. (Zij schreit, hoofd gebogen, in haar zakdoek voort; tranen afdrogend).
(iets meer onder den indruk; na een stilte - hij heeft het vertrek afgestapt; staat nu weer stil -).
Ja. (Hij ziet haar aan; korte stilte; dan, als heeft hij dit nu eerst ontdekt). Je was vroeger zoo niet. Dat is 't. Je was vroeger ànders. (Zitten).
(smartelijk).
Ja - ja. - Dat is 't juist. Ik was vroeger anders! Maar toen... was 't immers óok niet góed. Och, ik weet 't wel: als ik maar genoeg krácht had gehad.... Maar ik dee zoo graag wat jij wou.... Ik wilde zoo graag zien met jóu oógen. En nee -, dat is niet goed geweest. Als ik meer mezelf was gebleven.... Als ik had kunnen weerstáan.... Dan zou je eindelijk wel weer iets in me zijn gaan zien - als vóor ons tróuwen....
En wat beteekent dat allemaal? Kan ìk daar soms iets aan doen? We zijn lang genoeg geëngageerd geweest.... Ik was destijds dezelfde die ik nu nòg ben.... Of is dat soms nièt zoo?
(zij is weer wat tot rust gekomen; nadenkender).
Ja. En toèn -, toen ik nog niet zóó veel van je hield... als later.... Ik ben wel es bang geweest.... (weer als eerst). Maar in die tijd hieldt je van me.... Och, toen was je tegen mij, zooals je nou tegen andere, alléen tégen ándere...!
(besloten; staat nu op).
Nou - (hij bevoelt zijn hoofd; wrevelig, schamper). Je zoekt... 'en eigenaardige tijd uit voor je confidenties...! Ik zal je mòrgen wel es zèggen.... (ruw). Ik heb nog wel wat te dóén, morgen, met me zaken.... Misschien kun je je daar even indenken, dat ik dus nog wel wat rùst noodig heb.
(zeer smartelijk).
Ar...! Ik heb toen nòoit geklaagd! Nòoit! Met geen wóord....
(als boven).
Nee! Maar dat gezicht! En die houding!
(zonder acht te slaan op deze uitroep, kijkt Jenny korten tijd met blik van geringschatting aan, wendt zich dan af en gaat naar achtergrond).
Draai jij 't licht uit.
Arthur door deur achtergrond af.
| |
Derde Tooneel.
Jenny; daarna Arthur.
Jenny zit in fauteuil, in-een; blijft eenigen tijd in die houding; zucht; strijkt zich met de hand over 't voorhoofd, laat hand op voorhoofd rusten; staat dan op, moeielijk; zal het licht uitdraaien.... Maar zij bedenkt zich, gaat naar bureautje; opent dit langzaam; opent laadje en haalt daar een pakje brieven uit, met lint aan elkaar gebonden. Zij zet zich voor het bureautje, maakt pakje los, ontvouwt een brief, leest; ontvouwt een anderen brief, leest; blijft dan voor zich uit turen, hoofd op hand steunend. Plotseling begint zij weer te snikken.
Deur achtergrond open en Arthur weer op. Hij heeft een huisjasje over zijn rokoverhemd. Geen boord meer.
(nauwelijks in de kamer; ruw).
Waar blijf je? (ziet dat zij schreit; als boven). O. - Zeg, dat begint me te vervelen, hoor! Wil je nou boven-komen!? Ja? Wat doe je daar? (Bemerkt brieven). Hm!
(door haar snikken heen).
Joù brièven....
(hard).
Wil ìk jou es wat zèggen? Ik had 't morgen willen doen, kàlm. Maar 't is misschien beter dat ik 't dadelijk doe, nou-maar-in-eens! - Ik heb me toen ik je trouwde iets anders voorgesteld, 'en ander leven dan van tegenwoordig. Als ik thuis kom van kantoor, als ik de heele dag hard gewerkt heb, dan wil ik 'en vroolijk gezicht zien. Dan moet er in huis iets zijn dat...., dat me opkwikt. Dat is jou werk. Veel meer heb je niet te doen, nou we geen kinderen hebben. En ik heb er recht op, zou ik denken. Ik werk toch ook voor joù, hè! En als er menschen zijn, of als we zèlf uitgaan, dan wensch ik dat je je behoorlijk voordoet..., dat je toont dat je opvoeding hebt genoten. Daar. (korte stilte) Je ziet: ik verlang niet veel van je. Vroeger zou ik van me vrouw méér hebben verlangd. Dat ik met 'r zou kunnen praten. Dat ze me zou kunnen begrijpen.... D'r zijn mannen die zich laten scheiden, als ze later inzien dat hun vrouw niet op gelijke geestelijke hoogte staat.... Nou, en kom dan nou meê.
(zit in-een-gedoken voor zich uit te turen; antwoordt niet).
(bij deur; dreigend).
Kòm je nou!?
(korte beweging met hoofd; beslist).
Nee.
(verwonderd, dreigend).
Kom je nièt? Wat is dat? Wat heb jij? (Hij gaat naar haar toe, vat haar bij den schouder). Zèg?
(rukt zich los; opspringend).
Ik wìl niet....
Zoo...! (weer naar haar toe, grijpt haar bij de pols; ruw, dreigend). Moet jij me n' es expliceeren!
(uitbarstend).
Laat me los! Laat je me los...! (Zij maakt zich met een ruk vrij). Ik kán je níet méer zíén.
| |
| |
(eenigszins verlegen onder het geval; na korte stilte).
Zoo, hm.
(haar kracht is weg; in fauteuil, moeielijk).
Och, ga nou... asjeblieft! Ik wou nu graag....
(geeft zich een houding; toch onzeker).
Je begrijpt wel, dat ik me niet maar zoo laat wegsturen, hè...? Je zult me éerst zéggen...!
(als boven).
Toe -, laat me nou liever.... (Zij staat op, loom; bedrukt even, sterk, met hand de slaap; mat). D'r moet 'en eind aan komen, is 't niet? - 't Geeft immers niets! Ik ben..., ja, ik ben òp. En jij -, och je hebt zelf gezegd -, ik ben geen vrouw voor je -; ìk zal jòu tòch nooit gelukkig maken.... We moeten er wat op vinden.... Jij kunt gemakkelijk.... Je zult misschien met 'en ander gelukkig wezen.... (even bitter) och, misschièn! - (Korte stilte; dan, in een snik). Maar je zult nooit 'en vrouw vinden, die zoo veel van je houen zal, als ik van je heb gehouen. Née, da's zeker.
(steeds verlegen met het geval; gewild-wrevelig).
'en Onzin die je daar allemaal uitkraamt! Wat hèb je toch? Is 't... (zachter) dat je zoo moe bent!?
(zonder op Arthurs woorden te letten, als weg in herinnering; mat).
Weet je..., ik heb wel es gehoopt, ik heb er wel om gebéden..., dat ik langzamerhand.... Dat gebeurt wel, hè, dat je langzamerhand ongevoelig wordt -, dat je... afgestompt.... En als je zoo altijd dooor... vernéderd wordt..., och, dan kom je d'r toch eindelijk niet meer boven op..., dan ga je d'r toch wel eindelijk in onder... (zij leeft weer wat op). En ja, ik heb ook gehoopt -, dat m'n liefde voor je zou weggaan...; ik heb zelfs wel 'ens gelóofd dat ik niet meer van je hield.... Maar dan -, nee -, en och, dan was ik er weer bijna gelúkkig om, als ik voelde dat 't niet wáar was..., en dat ik nog altijd even innig van ja hield!
(als boven).
Nou ja..., dat zijn 'en heeleboel woorden...! (tracht schamper te zijn). Je verwijt me niets, hè? Dat heb je gezègd! Maar ìk heb 't toch maar alles gedáan! - Maar god, kind, ik kan toch niet op elke trek van je gezicht letten, ik kan toch niet als ik thuis kom eerst informeeren in wat voor stemming dat je bent...! (Korte stilte). Ik hou van kracht en van persoonlijkheid.... Ik kan er niet tégen als menschen over alle kleinigheden zitten te piekeren.... Als ik dat had gedaan, dan was ik er nooit gekomen...! Bij mij gaat alles flink, snel.... En dan kan er wel es 'en (aarzelender dit) woord vallen, nou ja, dat misschien niet zoo heelemaal vriendelijk is....
(oplevend, wanhopend).
Als 't dát wás...! Maar je bent immers nóoit ánders als... onvriendelijk tegen me! En met ándere vróuwen...!
(geprikkeld nu weer).
Maar wat bliksem, wat wìl je dan toch!? Wat moet dat dan allemaal!?
(weer zwakker).
Ja -, dat weet ik niet. Nou zal er wel niets meer aan te doen zijn.... Nou zal 't wel uit zijn... voor goed. (Snik). Och, Ar, ik had 't me alles zoo anders voorgesteld.... Ik was zoo gelukkig toen je me vroeg... Ik heb je zoo bewónderd.... En ik voelde me zoo trotsch op je, als de menschen je zoo prezen. Je hebt me gekwetst -, dikwijls, als je al m'n jonge-meisjes moeielijkheden zoo erg luchtig opnam. En dan..., als je soms zoo luidruchtig was met papa en de jongens... en dan net dee alsof ik er niet bij was, dan... dan werd je me op-eens zoo vréemd; en dan kreeg ik angst.... Maar die heerlijke zékerheid bij alles wat je zei en dee.... O, ik gaf me zoo graag aan je over... Jou kracht zou zoo'n steùn zijn ook.
Nou ja -, maar nòg es...!
Toe, laat me nu... Je hebt me nooit laten spreken...! Als ik 't vróeger wou, al kort na die gelukkige tijd van toen we pas getrouwd waren.... Toen kòn ik nog niet altijd zwijgen.... Toèn heb ik je nog willen weerstaan.... (even schamper). Dat was die tijd toen ik ànders was! (weer als voren). En dat jij zoo verschrikkelijk... god, nee! En ik hield toch van je! Ik wilde je gelukkig maken! Toen heb ik me zoo vast voorgenomen... om altijd te zwijgen..., om alles te doen wat je wilde... al zou ik er ook heelemaal nièts door worden.... Och, dat je dat nooit hebt gemerkt, hoe ik in stilte voor je heb gezorgd, wat ik allemaal heb bedacht om je plezier te doen... en hoe ik gehùnkerd heb naar een enkele blik - niets méer - dàt je gemerkt hadt en dat 't je pleizier dee... (moedeloos) Maar nóoit iets! - En je werd hoe langer hoe norscher en ontevredener...! Wat gàf 't dan, alles! 't Is maar: je houdt niet meer van me..., àls je ooit echt van me hebt gehouen! 'k Was móói... Je wil graag bewonderd worden.... En je hebt wel gemerkt dat ik dat dee.... Maar nou: ik hinder je altijd.
(staat op; hij is zenuwachtig).
Wat wil je dan? Zeg me dan wat je wìlt. Of je nou al die ouwe dingen.... Dat geeft niks. We zijn nu eenmaal getrouwd, niet? Nou. dus.
We hebben geen kinderen.... Laten we.... (Snik). Laat me weggaan.... Laat ik ergens buiten.... Dan kunnen we dénken.... En als jij dan na eenige tijd..., als je goed wéet..., nou... (zeer moeielijk). Nou, dan... zullen we scheiden.... Vin jij dat... ook niet 't beste...?
| |
| |
(hij is zeer onder den indruk; stappen door het vertrek; een stilte; dan, gewild-wrevelig).
Onzin! Dat kan niet. Nou ja, met mijn drukke bezigheden...! Ik had misschien wel wat meer.... (Blijft voor Jenny staan). En wou jij me hier zoo laten zitten. Alléén!? En jij dan...? Dat hou je immers toch niet uit? Geloof jij in-ernst...?
(schrijnend).
Als 't nou móet. Wat geeft 't nou... ànders?
Hm! Maar dan... (Hij zinkt in fauteuil neêr; zenuwachtige lach). Wel 'en beetje plotseling, niet? Hadt me wel wat kunnen voorbereiden... Je begrijpt: ik kan je daar niet zoo maar in-eens antwoord op geven.... (Korte stilte; staat dan weer, met een ruk, op; echt-wrevelig). Ik wil je dàt wel zeggen: je hebt 't er aldoor zoo over gehad, dat ik zoo in 't geheel niet aan jou heb gedacht..., over mijn egoïsme.... Is 't niet, dat bedoelde je toch!? (uitbarstend). Maar 't is vervlóekt egoïstisch van joù. (Hij zwijgt).
(smartelijk, smekend).
Ar... toe...!
(in zijn gedachten).
Nee... (Tot Jenny, zenuwachtig-wrevelig). Ga jij nu slapen, hè. Dan zullen we morgen, als we kàlm zijn....
(staat, moeielijk, op; zwak).
Nacht.... (Zij gaat, hoofd gebogen, naar deur rechts, opent die).
(hoofdbeweging van iets als: ‘laat me maar’). Jenny door deur rechts af.
| |
Vierde Tooneel.
Arthur; later Jenny.
Arthur, in opwinding, loopt het vertrek op-en-neêr. Ziet flesch cognac nog staan. Schenkt zich, in het groote groc-glas, een flinke scheut cognac in; de flesch klettert even tegen het glas. Drinkt in één teug leeg. Zinkt in fauteuil neêr. Dan hoofd achterover tegen fauteuilrug. Zijn hand betrommelt leuning. Staat weer op. Loopt. Blijf staan. Aarzelt. Dan, plotseling, neemt hij een besluit. Hij gaat naar deur rechts, opent die, en roept, vragend; zijn stem is verzacht.
Jenny, Jen... (Geen antwoord; hij vervolgt, zenuwachtig). Zeg, - zit je daar... in 't donker...? Hij gaat door deur rechts af, doch komt dadelijk daarop weer terug; hij voert Jenny mêe. In de kamer trekt Jenny hand terug.
(moe).
Wat wil je nou nog.... (Stilte).
(aarzelend).
Zie je.... Je hebt misschien wel.... D'r is misschien hier-en-daar wel iets waars... in wat je hebt gezegd.... (Stilte. Jenny staat, heftig pogend haar tranen in te houden, met gebogen hoofd, zenuwachtig aan zakdoek te plukken; reageert niet). En als ik je nu wou beloven.... (Stilte; dan, zacht). Ik hóu wèl van je. (Jenny kan zich nu niet meer ophouden en zij breekt bij Arthurs laatste woorden in hartstochtelijk snikken uit. Arthur fronst even de wenkbrouwen; aarzelt; dan, hartelijk voor de eerste maal). Toe nou.... Wil je nog.... Willen we nog es ons best doen....? (Hij trekt haar tot zich, neemt haar in zijn armen).
(zij slaat haar arm om Arthurs hals, blijft snikken; zoekt dan, vindt zijn mond; hij kust haar; zij kust hem weer, hard, hevig; dan, stamelend).
Je bent zoo... lief..., zoo goed... (plotseling, woest). O god -, ik hou zoo... verschrikkelijk veel van je...! (omklemt hem weer, krampachtig; laat dan wat los, kalmer wordend; vleit heur hoofd tegen Arthurs schouder; diepe zucht van verlichting.)
(blijft even in houding, Jenny tegen hem aan; dan, zich langzaam vrij-makend).
Ja.... (Hij is vrij; Jenny is weer in fauteuil; hij werpt het hoofd op, wringt even de schouders, als voelde hij nog een na druk, dien hij nu van zich wil werpen; gaat dan naar haar toe; streelt haar; glimlachend, vermanend; de meerdere weer:) Hoe kwam je nou zoo...! (Stilte; dan, met meer nadruk) En nou wil je ene wel beloven.... Nou krijgen we nooit een herhaling, hè?
Jenny schudt het hoofd: neen.
Daar reken ik op (kijkt op horloge). Hè, god, drie uur! Kost me 'en stùk van me nachtrust! Draai jij het licht uit! (kort) En kom je dan dadelijk!?
Hij gaat zonder antwoord af te wachten door deur achtergrond af; laat deur achter zich open.
| |
Vijfde Tooneel.
Jenny alleen.
Jenny is, toen Arthur bij de deur was gekomen, opgestaan. Zij zet nu de cognacflesch in de kast, ruimt hier en daar in de kamer op. Zij doet alles langzaam, als werktuigelijk. Dan blijft zij staan, tuurt voor zich uit, starend. Zij is in sombere gedachten; schudt nu even, moedeloos, het hoofd en zucht. Maar dan weet zij zich wat op te heffen; draait het licht uit. Door de opengebleven deur achtergrond schijnt het licht dat op het portaal brandt naar binnen.
Jenny langzaam door deur achtergrond af.
Het licht op het portaal wordt uitgedraaid.
Doek.
April 1906.
|
-
voetnoot*)
- Het recht van opvoering voorbehouden, volgens de Wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
|