Land van wedergeboorte,
door F.M. Knobel.
Bijgeloof wil, dat steeds aangenomen worde het tegenovergestelde van hetgeen men droomt; de werkelijkheid leert, dat de visioenen van den slaap veelal voorbijgaan zonder verder gevolg; de droomgezichten welke wel ééns, vroeg of laat, worden verwezenlijkt, zijn weinige, doch zij ontbreken niet geheel en al.
Aldus heb ik dezer dagen in natura gezien den grond van Madeira, van welken ik eens, ook wakende, heb gedroomd. Jaren geleden was het. Ik had zien vertrekken het groote vaartuig, hetwelk mijnen vriend, den teringlijder, daarheen medenam. Het leek mij een geluk, dat toen iets onbereikbaars voor mij had. De rook uit den schoorsteen van het verdwijnendgevaarte verdoezelde in Londen's zwaren, zwartig vuilen mist, welke dof, nat, roetachtig het ademhalen bemoeielijkt en den mensch loom maakt.
madeira, public-garden.
Daar ging hij, mijn zieke vriend, naar de zon, naar de luwte, naar de bochten van goud en van blauw, naar de oorden waar vloeibaar kristal fluisterzingend dartelt over treden van glinsterend marmer, naar de verzamelplaats van bloemen van allerlei tooi, naar de bosschages alwaar de lippen der nimfen aanlokkelijk zijn als sappige vruchten, naar het Eden, waar eeuwige, eeuwige toewijding en zelfopoffering heerschen zonder stoornis, waar de Passiebloem zich ontvouwt naast de Rozen der Liefde en in het midden der lelién van nederige pracht; waar alles zich oplost in ééne groote overeénstemming.
In dien griezeligen, natten, konden, viezen Londenschen mist verscheen mij dat visioen van Madeira en gedurende langen tijd kon ik mij daarvan niet losmaken.
Sedert dien heb ik gereisd, gezworven, genoten, geleden, gelachen, gestreden en de kaart der wereldgedeelten, welke ik ken, is uitgespreid vóór mijn geestesoog, op het oogenblik dat de boeg van mijn schip eindelijk tòch is gericht naar Madeira.
Als de Londensche regen achter ligt, trillen de snaren mijner ziel akkoorden van lente. Zij zijn het praeludium tot de reis vol van zon, tot de beelden van glorie op den weg naar den Evenaar. Gegroet zij het licht van des Zuidens weldadigen gloed! Nòg drukken de stormen, de vlagen, de nevels van het gure Europa, maar vooruit ligt de berg van levensvreugde, en onze Ark zoekt hem. De vrijgelaten duif vliegt, voort over de golf van Biscaye en - de olijftak wil met moeite gewonnen worden - kraken doet het schip door het gebeuk der witgekuifde baren van azuur. Lichten en schaduwen spelen een spel. Een groote vlek goud vormt den vloer eener