| |
| |
| |
miss isadora duncan door f. von kaulbach
| |
| |
| |
Miss Isadora Duncan en haar school te Grunewald bij Berlijn,
door W.L.
I. De Dans.
Er is wel geen kunst, die er op het oogenblik zoo slecht aan toe is, als de dans.
Onze tijd van algemeene, gecompliceerde beschaving, zoo dikwijls een mooi woord voor algemeene halfweterij, is niet gunstig voor een schoon samengaan van verschillende kunsten, uitingen van leven. Alle éénheid van levensaanschouwing en zelfs alle streven daarnaar, ontbreekt daarvoor te zeer. Maar de litteratuur, de schilderkunst, de muziek, de tooneelkunst, zij leven, weliswaar slechts door de gratie van enkele eigenlijk abnormale individuen, bij wie het verlangen naar het uiten hunner aandoeningen, genegenheden en vreugden en smarten zulke pathologische verhoudingen aannam, dat zij, dwars tegen de om hen opdringende, luidruchtige, heerschzuchtige verwarring in, hun eigen lied bleven zingen, éénlingen, door het grillige noodlot geprest van uit alle menschengroepen, om datgene te doen, en met lusten te doen, waartegen in het groot de gansche groei der wereld zich verzet. Zij leven in de verspreide werken van zulke zonderlingen, niet als oprechte levensuiting van volken en geslachten, maar zij leven toch.
De architektuur staat er nog slechter voor. Zij, de saamvattendste van alle kunsten, kwijnt, in de tijden, waarin de epigonen en barbaren voortdurend en onverwacht van plaats plegen te verwisselen, zij verlangt de rythme, die het laatste is, dat onze cultuur zou kunnen geven, zij is niets, zoo ze niet monumentaal is en voor monumentale daden zijn gezondheid van geest en gezondheid van wil noodzakelijk, - waarvandaan zou onze vermoeide beschaving die om 's hemelswil moeten halen. Doch de bouwkunst ook, kan hoe verloopen zij is, door beter besef van de zijde van enkelen schoon herleven, er komen oogenblikken, waarin zelfs de meest overspannen mensch zich vrij weet te maken, en zouden zulke sublieme momenten niet komen, zijn zij niet reeds somtijds gekomen, in dit tijdperk van geestelijke overspanning der geslachten?
En de kunstnijverheid, ofschoon het bestaan in den opzichzelfstaanden arbeid van sommigen ook voor haar geen ideaal-bestaan is, heeft zij niet alleen daardoor reeds kans op schoon herleven, omdat juist de van onze overladen en verwarde cultuur beu geworden smaak, zich steeds meer afkeerig toont van het gekunstelde en zóó op den weg is, de kunst te hervinden?
isadora duncan.
Maar de dans is geheel geen kunst meer. Daarom alleen reeds, omdat alle besef, dat zij er een kan zijn en geweest is, bij de
| |
| |
groote meerderheid is verloren gegaan, en daarmee alle eerbied voor de daad van het dansen. Van alle genoemde kunsten is de dans de eenige, die zich geheel en uitsluitend tot een sport heeft vervormd. Tot een sport. die ieder zich in staat acht, uit te oefenen. Het is belachelijk. Er zijn duizenden provinciale blaas- en toeter- en galmvereenigingen, er zijn tallooze rederijkerskamers en amateur-tooneelgezelschappen, er zijn ontelbare diletteerende dames en heeren, schilders en schilderessen, onnoemelijk veel verzen-lijmende bakvisschen en oudtantes, het getal musiceerende menschen is legio, de overgroote meerderheid der stervelingen knutselt wel zoo wat, maar bij de meest monsterachtige inbeelding, bij de onbarmhartigste knoeierij met tijd en materiaal, heeft ieder van deze lieden een zekere hoeveelheid respect voor de werkelijke kunst, die naast en ver boven zijn liefhebberij staat. De onontwikkeldste dorpsfanfare-korist, de onnadenkendste gelegenheidsrijmer, de meest talentlooze verfverspiller, het onnoozelste lid van een tooneelclub, de pietluttigste knutselaars loopen rond met bewondering voor of naijver op den man van het vak, die zijn geheele leven aan het bestudeeren en vervolmaken en uitvoeren wijdt van datgeen, dat hun een tijdverdrijf en leegtevulling is. Zij hebben namen in het hoofd van te recht of ten onrechte vermaarden, van ‘knappe’ lui, van kunstenaars of virtuozen.
modern bal door reznicek.
Dansen doet godbetert maar iedereen. En dat zou nog niets zijn, als er nog een schijntje van natuurlijkheid was aan den dans als uiting van levensvreugde. Misschien is dat nog zoo bij den boer en zijn meid, op de kermis en bij de bruiloft. Maar ook hij, als hij een bepaalden ‘dans’ danst, is niet natuurlijk meer en niet vroolijk meer. Als hij vroolijk is schreeuwt hij en springt en host. Ook bij hem is de conventie machtig, ook hij doet zoo, als het voor zijn begrippen hoort. En de bals der burgers! De beste dansers achten het een bevrijdende en zinnelijk aangename sport. Met kunst heeft hun bedrijf niets te maken - zij verbeelden zich dit intusschen ook niet. Hierom alleen is het geen kunst, daar het geen gewaarwordingen wekt en wekken kan, bij den beschouwer, die ooit bij den uitoefenaar bedoeling kunnen zijn geweest. De graag dansenden hebben genot - het ziet er uit of zij zich met angst en smarten kwellen. De hartstochtelijke danser doet iets, dat hij schoon vindt om te doen, hij heeft
| |
| |
het gevoel van zich gracelijk te bewegen. De toeschouwer kan met den besten wil niets schoons of boeiends in dit draaien en wringen en trappelen vinden. Het ligt aan de dansen, zeker, en men moet heel enkele uitzonderen, waarin vanzelf iets vreugdigs en bevalligs is. Maar het ligt het meest aan de menschen. De kunstenaar heeft vanzelf de organen en leden, die hij voor zijn bedrijf noodig heeft, ontwikkeld en wat hij er mee doet, wekt de aandoeningen, die hij wenscht mee te deelen.
Maar de dansers op een bal! Wat hebben zij met hun lichamen gedaan? En hoe zijn die lichamen reeds van de geboorte af dikwijls ten eenenmale ongeschikt als instrument om direkt iets schoons mee uit te drukken! Niet slechts zij zelf, maar reeds hun vaderen hebben over schrijftafels gebogen gezeten, liefst nog in schuinsche bochten ook, en op één kant van hun zitdeel. Anderen hebben reeds in vorige generaties de achterovergebogen houding geprefereerd, wanneer zij lazen, weer anderen houden onwillekeurig het hoofd scheef, of zeer voorover, door de gesteldheid of ongesteldheid hunner oogen. Zeven achtste der mannen tenminste zijn scheef of hoog in de schouders. Hun kleeren, kleeren die ze nooit anders dragen dan bij deze gelegenheid en die hun geheel niet staan, passen zich niet bij de beweging der lichamen aan. Hun hoofden zijn kaal, hun voorhoofden gefronst, zij dragen brillen. Zij zijn opzichzelf genomen niet wanstaltig, belachelijk of onwaardig:
Nous avons, il est vrai, nations corrompues,
Aux peuples anciens des beautés inconnues:
Des visages rongés par les chancres du coeur
Et comme qui dirait des beautés de langueur;
serpentine danseres. door reznicek.
Maar zij deugen nu eenmaal niet voor dit werk. Die geen ontwikkelde zangstem heeft, behoort niet te zingen, die geen op het dansen gemaakt en getraind lichaam heeft, behoort niet te dansen. Kinderen te zien dansen kan iets moois zijn, maar ook daarin is een onbewust schoon, dat daarenboven slechts door toegefelijken humor kan genoten worden, want ook daarin is veel onwillekeurig lachwekkends, onhandigs en onharmonisch.
Niemand onder die dansers denkt er dan ook aan, dat, wat hij doet, onder andere verhoudingen een kunst zou kunnen zijn. Hij heeft niet eens een enkel moment eerbied voor de kunst van den dansmeester, die datgene wat hij nu en dan probeert, zijn leven lang doet en in de volmaaktheid kan. Integendeel. Als regel heeft hij in zijn hart geringschatting voor 's mans bedrijf en levensroeping. Dus ook voor den dans, die voor geen van beiden, dansmeester en gelegenheids-danser een kunst is, maar voor den één een broodwinning, voor den ander een sport.
| |
| |
Een sport, waarin hij niet eens zou kunnen opgaan, die den futielste nog te futiel is, en waarbij de ernstigste zich bijna schaamt, want hij weet, dat hij er voor een oogenblik aan datgene, wat dan toch zijn uiterlijke waardigheid is, te kort doet. Nemo saltat sobrius, denkt hij met de oude, deftige Romeinen.
anna camargo, door nicolas lancret.
Ik wensch hierdoor niet nutteloos en onmeedoogend een betrekkelijk onschuldig genoegen van vele brave en hardwerkende menschen op goedkoope manier ridicuul te maken. Ik wil slechts aantoonen, dat het dansen op een bal nog verder afstaat van eenig kunstbesef dan eenig ander geliefhebber en dat het zelfs vijandig is aan het begrip, dat verloren is gegaan, volgens hetwelk het dansen een kunst kan zijn. De gezelschaps-mensch wordt niet gedwongen om te schilderen als hij het niet kan, hij kan, als hij lust heeft, zijn plichtmatige piano- en zanglessen vergeten en liever gaan luisteren naar het spel en den zang van hem voor wie de muziek een levenskwestie is, - maar dansen moet hij. Ik zeide reeds, hoe het gaat, als hij het goed doet, dat is met zekeren lust en zekere vaardigheid, doet hij het slecht, het helpt hem niets of hij het weet, hij moet, wil hij geen ergernis opwekken, zich gedurende eenige uren plichtmatig belachelijk maken, hij moet iets leelijks doen. En dat maakt hem, als hij eenig schoonheidsgevoel heeft, van zelf al tegen het dansen ingenomen. Hij moet uren lang middelmatige muziek hooren, hij moet nog doen of deze muziek hem tot een bepaalde soort van trippel-bewegingen inspireert, hij mag niet eens een dame uitzoeken, die in grootte, gestalte en
| |
| |
stijl bij hem past, gesteld hij werd tot andere bewegingen, gesteld tot een luchtsprong of tot gapen geïnspireerd, dan mag hij dit niet doen. Hoe onaesthetisch. En nu men zooveel van smaakontwikkeling spreekt, hoe reusachtig smaakbedervend!
Danst intusschen maar door, arme salonslaven met uw vermoeide hoofden en stijve ledematen, weest maar belachelijk voor elk toeschouwer, die zin voor humor heeft, er is een ander soort van dansen, dat zelfs nog éénige pretentie heeft van iets met kunst te maken te hebben, dat aan de kunst vijandiger is dan uw conventioneel en gewichtig bedrijf. Een dansen, dat ééns een kunst geweest is en er nog een kon zijn.
primavera, door sandro botticelli.
Ik bedoel het ballet. Van alle uit de achttiende eeuw en haar cynisch lichtzinnig spel met alle menschelijk gevoels- en gedachtenleven, haar spel met de schoonheid ook, dat zelf een kokette en wulpsche schoonheid in zich had - het ware dwaas dit te ontkennen - van alle uit de achttiende eeuw in de negentiende en de onze overgebrachte karakterlooze raffinementen is dit het onzinnigste en het hinderlijkste. De ziekelijke cultus van de vrouw, waaronder men sedert de middeleeuwen toch reeds den cultus van de demi-mondaine heeft te verstaan, heeft van de balletkunst, die in den beginne een zuiver rythmisch bewegen van menschenlichamen bij een zekere daarvoor gemaakte muziek bedoelde, een even grotesk als pervers schouwspel van vrouwelijke bekoorlijkheden, neen, verleidelijkheden gemaakt. Bij het ballet, waarin eerst slechts mannen optraden, werd nog met een belachelijken en geraffineerden overgang tot in het laatst der achttiende eeuw door een oud man voorgedanst, en voor de rest waren het vrouwen, meisjes, die men te zien kreeg. Het ballet in opera en pantomime werd een lichtzinnige entreacte, het is misschien ooit op zekere wijze mooi geweest, maar een zuiver mooi kon het toch nooit bieden.
De muziek werd de dienares van de dans, de passen en bewegingen van den dans werden het eerst gecomponeerd, hoe ave- | |
| |
rechts! En wat was dat dan nog voor dansen. Het was er enkel op berekend, dat men tusschen een wuiven van korte rokjes beenen zag bewegen, beenen en nog eens beenen. De muziek, die elementaire kunst die in de aesthetische eischen van een onzer meest gebruikte organen onmiddelijk voorziet, moest dienstbaar zijn aan den dans, aan den dans die geen onmiddelijke oogenbekoring gaf, maar een indirekt zinnelijk genot. Want niet eenmaal werd door deze zorgvuldig aangeleerde bewegingen en houdingen de werkelijke, de edele schoonheid van het vrouwelijk lichaam, de schoonheid die wel met zinnenbekoring, maar nooit met scabrositeit iets te maken heeft, door dit dansen naar voren gebracht. De schoone lijnen van het vrouwelijk lichaam, de harmonische en vloeiende bewegingen der ledematen, waren niet datgene, waarop gelet werd. Een corset kneep het middel dun en deelde het lichaam in twee Een wijduitstaand rokje verbrak allen verderen samenhang. De wezens, die daar dansten, waren geen vrouwen of meisjes, maar beenen, bustes en armen, die zich bogen en zwaaiden en schokkende stooterige sprongen maakten op de maat van de muziek. Het werd nog erger. Vrouwen met eenige bekoorlijkheden, doch onharmonische vormen, zonder gevoel voor
isadora duncan. foto 1905.
rythme in het lijf en zonder de smijdigheid, noodig tot het maken van gracelijke bewegingen, zonder besef van den stijl van muziek die ze moesten begeleiden, zonder eenig ander begrip dan dat ze haar bekoorlijkheden kenbaar moesten maken op de opvallendste wijze, kwamen in het ballet. Niet eens meer de door den balletmeester van kind af voor het metier getrainde meisjes, maar willekeurige vrouwspersonen, dikke naar Duitschen, magere naar Engelschen en anderen naar den smaak, die op het oogenblik de Fransche was. Hoe ergerde zich Wagner aan de allures dezer botte schepsels en de absolute noodzakelijkheid van er aan te gemoet te komen, toen hij bij zijn Tannhäuser de Bacchanale had geschreven om zoo iets aan een ballet nabijkomends in zijn opera te hebben. Hij wilde daarin datgene, wat een zinnenbekoring was van hooger aard, dus iets natuurlijks, iets vrijs en groots, uitdrukken, en alles was nu eenmaal gevormd naar kleinzielige, onnoozele en daarbij perverse wenschjes van den gommeux, die in de opera kwam, slechts voor het ballet, slechts voor dit wezenloos vertoon van beenen op de maat van een melodie, zoo imbeciel en futiel mogelijk.
Het feit alleen, dat het slechts vrouwen zijn, die dansen in het ballet, maakt de zaak
| |
| |
reeds suspect. Is het een kunst, dan is het wel vreemd, dat als in geen andere, de man hier uit zijn positie is teruggedrongen na een uiterst kortstondige heerschappij. Wat nog het waardigst en best was in den ballet-dans, was datgene, wat, indien het er heerscht, aan alle werkelijke kunst een duffen bijsmaak geeft, de conventie en de traditie zonder meer, de bepaalde houdinkjes en pasjes en gestes, die de balletmeester nu eenmaal zelf indertijd geleerd had dat er bij behoorden en al het andere was speculatie op minderwaardige neigingen van het publiek. De traditie, die overgeleverd was, kon in oorsprong met iets moois hebben saamgehangen en in de achttiende eeuw kan inderdaad iets betooverends hebben gelegen in het luxueus en wulpsch bewegen dezer balletfiguren op een verlicht tooneel. maar wat er eens goeds in was, is thans dan toch genadeloos verdrongen door wuft vernuftsspel, en tot zelfs de intuïtie van de weinigen, die een natuurlijken dans wellicht goed zouden hebben uitgevoerd, was gedood door kokette bedoelingen en door machinale nabootsing.
dansende maenade.
Moet zoo iets, of liever het dansen over het geheel, het dansen in het openbaar dan, per se iets doms en iets gemeens zijn? Het ziet er dikwijls wel naar uit, of het zoo is. En dit domme en gemeene heeft zekere interesse, zekere halve charmes. zekere karakteristieke grilligheden. Indirect heeft het schouwspel van den dans, zooals hij uitgevoerd werd door willekeurige Parijsche balletgrootheden, tot prachtige kunst geleid, want kunstenaars, schilders en teekenaars vonden in dit leelijk bedrijf stof tot schoone karakteriseering, zooals ze die gevonden hadden, ook in de ellendigste handelingen en tafereelen in de wereldstad. Het bewijst niet, dat de dans, zooals ze door zulke vrouwen werd uitgevoerd, een kunst was, dat anderen van de afbeelding ervan kunst hebben gemaakt, maar het bewijst, dat de smaak van velen onzer, en van de besten somtijds, het zuiver en bewust schoon niet absoluut eischt en daarmede dienen wij hierna rekening te houden.
Wat zou nu die dans eigenlijk moeten zijn, die dans bij muziek, zoo zij een kunst wil zijn? Een illustratieve kunst. Evenals het tooneelspel, slechts iets goeds kan zijn, door ingaanden samenhang met het gespeelde, zoo kan ook de dans op de maat van de muziek slechts een schoone kunst zijn, wanneer zij door die muziek direct opgeroepen is.
De bewegingen, die de danser maakt, moeten door de muziek en door niets anders zijn geïnspireerd, geen andere bedoeling hebben dan om die muziek op haar bizondere wijze te begeleiden en te vertolken.
| |
| |
Maar de zaak is gecompliceerd door twee groote bij-omstandigheden.
Ten eerste is de muziek een op zich zelf complete kunst, die geen begeleiding of vertolking vraagt of noodig heeft.
Ten tweede moeten de uitingen van den dans op ons inwerken door zintuigen met eigen eischen, onze oogen.
De dans moge door de muziek worden ingegeven, zij kan den ooren niets bieden, en moet trachten aan de aesthetische verlangens van onze oogen te voldoen.
Wij kunnen dus vooropstellen dat een danser of danseres muzikaal en schoon moet zijn. Muzikaal zoozeer, dat muziek hen niet alleen bekoort, maar ook bezielt, schoon, dat is te zeggen van goeden lichaamsbouw, gemakkelijke bewegingen, harmonisch en stijlvol in alles.
Is nu alle muziek geschikt om op te dansen? Ik meen, dat men dit nooit heeft aangenomen. Het dansen kan nooit expressief ververklarend vooral zijn, het moet in de eerste plaats, misschien alleenlijk, suggestief zijn. Het heeft slechts reden van bestaan, wanneer het voor de oogen schoon is en zoo een genieting geeft, harmonieerend met die, welke wij door de ooren van de muziek ontvangen. Kan men zich nu voorstellen, dat bij diep bewogen zielskunst als de muziek van Beethoven of Bach suggestieve bewegingen eenige opmerkzaamheid van de oogen zouden vinden? Uitgaande van het muzikaal gevoel, moet men een kunst scheppen, die ten slotte enkel beeldend is, die geen andere zinnen dan de oogen tracht te boeien.
Daar is in de muziek een element, dat zeer onmiddellijk het rythmisch evenwicht en wel dat rythmisch evenwicht als hoofdzaak eischt. Het in compositie vastgegroeide muzikale equilibre (de noodzakelijkheid daarvan vooral zal wel aanleiding hebben gegeven tot het maken van vaste muzikale vormen), waarop zulk een compositie gebaseerd is en dat de grond is van alle wendingen daarin, is in de muziek waarin dit element overheerschend is, het groote principe, het eenig punt van uitgang. Het is wat men zou kunnen vergelijken met de figuratieve of versierkunst, uitgaande van een gevoel van evenwicht, vlakverdeeling, rythme, of nog liever met den aard van architektonische kunst tegenover de meer dadelijk expressie zoekende, individueele, zooals ze in het schilderij vooral is uitgesproken. In alle vroegere, niet kerkelijke muziek was dit element hoofdzaak, het is het oer-muzikale, het muzikale om het muzikale, dat bij oude Franschen als Couperin en Rameau nog zoozeer alles is.
Gluck is van dat oermuzikale gevoel, dat absolute opgaan in de rythme de verhevenste incarnatie.
danscostuum naar romeinsch relief.
| |
II. Miss Duncan.
Miss Isidora Duncan, de Amerikaansche die eerst te Munchen en later te Berlijn zich vestigde en er voor een uitgelezen publiek van kunstenaars eerst, later geheel in het openbaar danste, danst ook Gluck, Chopin, Rameau.
Zij heeft van nature het gevoel van rythme. Laat zij zich drijven op dat gevoel voor rythme, op haar intuïtie, dan brengt zij het van zelf tot een danskunst, die verrukkelijk is om te zien.
Wij willen haar zelf aanhooren, haar meest elementaire beginselen leeren kennen, en om redenen, die ik later nauwelijks zal behoeven aan te duiden, niet al te zeer het een beetje overdrevene en wat quasi-diepzinnige van haar lezingen en geschriftjes aan de waarheid toetsen. Wij willen weten, wat zij denkt over den dans die komen moet, hoe zij tot haar mooie bewegingen kwam, maar of zij den dans de hoogste van alle kunstuitingen vindt of niet, of ze den dans religieus vindt, of zij verheven
| |
| |
verwachtingen koestert over de missie van den danser, interesseert ons luttel. Wij gingen naar haar voorstellingen om iets moois te zien en wij hebben veel moois mogen genieten, een schoon te vergelijken met den oogenlust, die Japansche teekeningen en schilderijen geven, en evenmin als wij de Japanners interessanter zouden vinden als zij ons op diepzinnige symboliek in dit perfekte werk zouden willen wijzen, die wij weten dat er niet in te vinden is, evenmin gelooven wij dat deze schoone bewegingen er schooner om zouden worden in onze oogen, als wij er naar de zeldzame en belangwekkende geestesbedoelingen gingen zoeken, die wij vooruit weten, dat er niet zijn.
danscostuum naar romeinsch relief.
Het ideaal, waaraan zij tracht te beantwoorden is dat van een harmonieus en rythmisch bewegen, haar streven interesseert ons bovenmate, wat zij reeds deed heeft ons zeer bekoord.
‘Muziek is klank,’ zegt zij dan, ‘klank is rythme, rythme is beweging. Beweging is het medium en het onderwerp van den dans. Zou het daarom niet mogelijk zijn, muziek direkt in dans om te zetten? De kwaliteit van de beweging moet dan slechts dezelfde zijn als die van den rythme. Voor alle muzikale vormen moet het mogelijk zijn, overeenkomstige lijnen, figuren, teekenen te vinden. Bij het ontwerpen der dansen, die dezen avond vullen heb ik mij moeite gegeven om met de bewegingen van het menschelijk lichaam getrouwelijk deze lijnen, figuren en teekenen, deze geobjectioneerde muzikale vormen van de muziek van Chopin af te beelden. Voor iedere noot van de muziek, dacht ik, moet men een overeenkomstige noot in de uitdrukking van het lichaam kunnen vinden, bij elke snaar die in de muziek gehoord wordt, moeten de instrumenten van het menschelijk lichaam, hoofd, armen, beenen, correspondeerende snaren vormen. De rythme van de muziek bestemt den rythme der beweging, de kwaliteit der accoorden moet echter de kwaliteit der bewegingen uitdrukken. In de beweging zoowel als in de muziek moeten Dur- en Molton-ladders bestaan. Of met andere woorden, de wil in het lichaam moet tot volmaakte overeenstemming komen met den wil in de muziek’.
En verder: ‘En daarom, omdat ik tracht die dansen van het lichaam te vinden, die een harmonie, een eenheid van uitdrukking in de bewegingen van alle ledematen bereiken, daar het menschelijk lichaam zelf mijn instrument is, daarom draag ik geen kostuums’.
Dit is reeds genoeg. Wat ziet men nu, als men de dansen van Miss Duncan bijwoont? Ik geloof dat het voornaamste en vleiendste dat men zeggen kan, dit zeer elementaire is: Men ziet zeer schoone bewegingen.
Ik heb daar straks met onze lichamen gespot. Miss Duncans instrument, waarmee ze deze bewegingen of dansen uitvoert, is ook niet volmaakt. Misschien juist door het vele dansen zijn de beenen opmerkelijk sterker en steviger dan de armen, de onderarmen zijn zeer kort, het geheele bovenlijf is naar verhouding klein, de knieën zijn niet geheel mooi.
Maar wat zij met dat niet opmerkelijk mooie lichaam weet te doen, dat is het verwonderlijke. Dit lichaam is er geheel op geschoold om in de kleinste kleinigheden precies te doen wat zij ervan wil. Er is geen sprake van hoekigheid, stijfte, van rukken, alle bewegingen vloeien prachtig in elkaar. Geen enkele beweging staat op zichzelf, alles is een reeks, dit is ook wat zij wil, dit is ook het
| |
| |
mooie en boeiende. Schilders mochten willen, dat Miss Duncan aan de modellen, die zich nooit anders dan in drie- of vierhoeken bewegen, - zoo stijf is over het algemeen het menschelijk lichaam in onze dagen - eens leerde hoe zelfs een houding op zich zelf mooi en suggestief kan kan zijn.
De geheele verschijning, die na eenigen tijd wachtens, als de muziek al aan den gang is, op het tooneel komt, heeft iets zeer jongs en bekoorlijks. Het optreden is dadelijk aangepast aan hetgeen volgen zal. Jammer is het misschien, dat zij op den avond dat zij de dans-idyllen geeft, in het begin een costuum aanheeft, dat niet geheel gelukt is. De Prinavera van Botticelli was mij niet alleen bekend, maar ik wist dat ook een van haar dansen dit schilderij zou voorstellen, toch heb ik, die toen niet in het programma keek, er geen oogenblik aan gedacht, dat deze mooie houdingen van de in vreemde lompen gehulde figuur ons daaraan zouden moeten herinneren.
bachus voorafgegaan door bachante en faun, relief uit herculanum.
Om het even. Er was iets zeldzaam bekoorlijks, vooral later, in het losse en bevallige zachte bewegen dier vrouw, in die bewegingen zonder merkbare overgangen. Een groot voordeel was het al dadelijk dat zij op bloote voeten danste. Zoo ging het liefelijk los bewegen reeds van de voeten uit; de voeten waren lenig als bij de dieren. Heerlijk was de dans in de tunica, Pan en Echo. Dit luchtig, vloeiend bewegen van het tenger figuurtje in het uiterst natuurlijk kleedingstuk, waaraan niets was, waardoor men aan décoleté of kortgeroktheid dacht, maar dat eenvoudig was zooals het moest, was als een lied van jeugd en gratie. Warm en mooi deed ook het rood van de tunica tegen den grijzen simpelen achtergrond. Er was illusie in dit dansen, men liet zich drijven op de droomen, die het suggestief bewegen van deze aanvallige verschijning opriep. Hoe oud Miss Duncan is, weet ik niet en het kan mij ook niet schelen, maar bij zulk een schouwspel verkeert men bijna in het denkbeeld, dat het een kind is, dat daar danst. Het komt, doordat wij het idee van zulke veerkracht en gratie niet meer verbinden kunnen met het begrip volwassen mensch. Het hartstochtelijke dansen, dat soms opeens volgde, zonder overgang ook weer, zonder schok, was wel het
| |
| |
prachtigst. Hier dacht men niet meer aan expressie, aan bedoelingen in verband met die der muziek, maar aan extatische vreugde over die muziek. De Bacchanalie in Iphigenie was verrukkelijk, dat bijna woeste en toch liefelijke dansen van een lichaam, dat geheel opging in de rythmische vervoeringen, die de muz ek opwekte. Het was een heerlijk schouwspel voor het voor schoonheid van kleuren en lijnen ontvankelijke oog. Dit dansen was een schoone kunst, want het gaf pure genieting aan den toeschouwer, een genieting, die onmiddellijk werd geschonken door dat de bedoelingen van de artiste voor ons volkomen levend waren uitgedrukt. Het had iets volmaakt naïefs, het was volkomen ongekunsteld, het was natuurlijk en waarachtig, de taal van de liefde voor de gelukkige levenslust, in de muziek uitgesproken.
dansende faun, bronzen beeld uit pompeï.
Het was, in het kort, iets prachtigs om te zien.
Hebben we nu erg veel achter deze schoonheid te zoeken. Ik geloof het niet. Ik geloof ook niet, dat wij Miss Duncan onrecht doen, door haar slechts te bewonderen om het schoone dat zij geeft en onze hersens niet te kwellen door gedachten aan Schopenhauer in verband met hare dansen. Er bestaat zelfs een gevaar, dat wij alles minder mooi zouden vinden, naarmate het meer directs uitdrukte. Reeds zijn de bewegingen met de armen aanmerkelijk minder bekoorlijk dan die met de beenen, omdat de bewegingen met de armen nu eenmaal voor ons gebaren zijn geworden, met ieder voor zich een bizondere beteekenis. Een gebaar behoort bij tooneelspel en al wat tooneelspel is, suggereert niet, maar stelt iets voor. Nu reeds is de geheele scene van Iphigenie die geofferd wordt, behalve dat ze door een foei-paarsch licht leelijk is, eigenlijk heel theatraal en heel vervelend, reeds nu is het eenigszins onnoozel lachje hinderlijk, waarmee Miss Duncan opkomt, en het wijzen met steeds den zelfden vinger in de lucht, dat zij telkens weer doet een beetje gek. Omdat men altijd weer moet denken, wat drommel meent zij daar toch mee?
Neen, de intelligentie moet bij zoo iets buiten spel blijven. De bekoring, die deze kunst geeft, moet geheel voor de zinnen zijn.
Is zij ook zinnelijk? Als alle bekoring van dien aard. Men moge dan al niet expresselijk bij de dansen die op de schilderijen van Botticelli en Titiaan doelen, aan die bepaalde schilderijen denken, de namen van deze beide zeer zinnelijke schilders staan niet voor niets op het program.
| |
| |
Maar menschen die niets begrepen van de oprechte geestdrift dezer vrouw voor haar vak, dat het menschelijk lichaam zoo min mogelijk verhuld en belemmerd door kleeren, tot instrument heeft, die nooit iets onzedelijks zagen in de tegennatuurlijke tours-de-force der balletdanseressen of het berekende décolleté van dames op de huwelijksmarkt, hebben deze naaktheid onkuisch genoemd - en anderen hebben de onhandigheid gehad, van daarop te antwoorden, dat ze juist zoo heel bizonder kuisch was. De kwestie is van generlei beteekenis voor anderen dan politiecommissarissen. De overspannen menschen die in alle naaktheden scabrositeiten zien, vinden die ook hier. Maar de vrouw die hier danst, zoekt langs den eenvoudigsten en besten weg haar doel te bereiken en dat doel is, zich schoon en natuurlijk te bewegen. Daarvoor is een der eerste vereischten de afwezigheid van alle knellende kleederen en hinderlijke hulsels. Deze noodzakelijkheid is het eenige dat hier in aanmerking komt. De Grieken waren evenmin uitgesproken kuisch of onkuisch, zij waren natuurlijk en vrij.
Het principe, waarop het gansche streven van Miss Duncan berust, zou kunnen worden saamgevat in weinig woorden. De natuur, die beweging in alles biedt, de voortdurende, vloeiende beweging zonder zichtbare overgangen, die wij groei noemen, moet ten voorbeeld worden gekozen bij den strijd tegen gekunsteldheid. De dans, om mooi te zijn, niet pikant, aardig, of interessant, maar mooi, moet uit zulke saamvloeiende bewegingen bestaan. Waar zij dit bereikt, in de Pan en Echo vooral en de Bachanalie, bereikt zij iets zeer schoons.
| |
III. De school te Grunewald.
Berlijn, de jongste der Europeesche wereldsteden, staat in den reuk van gaarne het geestelijk goed van andere volken, en dan niet altijd het beste, naar zich toe te halen. Parijsche sterren komen er schijnen, als hun licht in het eigen land al wat is verflauwd, en zooal meer. Doch het is geen voorkeur voor het tweede-rangsche, slechts het feit dat nu juist meestal niet het beste expatrieert, dat daaraan schuld is.
De kunstenaar van reputatie is welkom in het naar genietingen dorstende groote Berlijn. Er wordt veel uitgegaan, veel verteerd. Het publiek is er dankbaar geneigd. Ook voor Miss Duncan, die hare voorstellingen in het theater des Westens, Charlottenburg, pleegt te geven, als zij niet elders heen gereisd is, bleek Berlijn een gastvrij oord. Haar mooie plan, om in de haar zoo lief geworden kunst anderen op te leiden, met het ideaal, van deze dansers der toekomst de voortzetters van hare gezonde beginselen te maken, geraakt thans meer en meer tot volvoering. De eerst alleenlijk door haarzelf gedragen kosten van haar school worden thans gedeeld door een vereeniging van belangstellenden, aan wie ze haar enthousiasme heeft weten mede te deelen.
Op deze school worden slechts kleine kinderen, meisjes, van onder de 8 jaar genomen, die daar kosteloos onderricht krijgen. Behalve het gewone, door de wet vereischte, leeren zij zingen en dansen, het laatste van Miss Duncan zelf, terwijl iemand, dien wij bij ons een gymnastiekmeester zouden noemen, de kleine meisjes lichamelijke oefeningen laat doen, voornamelijk met de armen, waardoor zij goed en vol ademhalen, hetgeen bij het alleraardigste zingen, dat ik mocht bijwonen, ook al bleek tot uitmuntende resultaten te hebben geleid. Dat zingen was bizonder gezond en natuurlijk en deed gelooven dat de frissche dennenlucht van de Villen-Kolonie Grunewald de longen zeer sterkt.
Deze kinderen, van allerlei nationaliteit, meestal van arme ouders, leiden, onder de zorg van Miss Duncans zuster Elisabeth, een vreugdig bestaan in het aardig smaakvol gebouw, waar ze groote frissche kamers, speel-, eet- en slaapzalen, hygienisch ingericht en in geen enkel opzicht kostschool-achtig-bekrompen uitziende, bewonen, zij zijn mooi, los gekleed, allen in één kleur, hetgeen allerliefst staat. Het is natuurlijk op het oogenblik een bezwaar, dat door de geregelde kijkdagen deze kinderen door een keur van sentimenteele dames duchtig dreigen te worden verwend, maar het is te hopen,
| |
| |
dat de zelden zeer durende belangstelling dezer welmeenende vrouwen spoedig zich elders heen zal richten.
Alles wat met persoonlijke ijdelheidjes te doen heeft, dient immers van de danseressen, die ver van balletdanseressen af zullen moeten staan, en die natuur en waardigheid in de houdingen zullen moeten hervinden, geweerd te worden.
zingende kinderen, basrelief van lucca della robbia.
Het dansen, dat op het oogenblik onder leiding van Miss Duncan daar plaats heeft, geschiedt zonder begeleidende of inspireerende muziek. De kinderen moeten van zelf de bewegingen vinden, die haar zelf natuurlijk afgaan. Dit is zeker wel de weg, waarop iets kan worden bereikt bij de begaafden.
Of schrijver dezes nu veel fiducie heeft in de toekomst dezer nog zoo jeugdige danseresjes, die nu zoo charmant en bezienswaardig zijn, zooals de gezonde en mooie jeugd nu eenmaal van zelve is? Er zal zeker veel moeten gebeuren, voor de natuurlijkste vorm van kunst het menschdom blijvend zal blijken te behagen en moeilijk is het te zeggen, of de dans, onafhankelijk van de begaafde persoonlijkheid van Miss Duncan, een toekomst van groote beteekenis heeft.
Vermoedelijk zal het ballet zelf, inzooverre en waar het nog bestaat, door dit streven langzamerhand worden vervormd en gebeterd.
Maar er is nog iets algemeener goeds te wachten van Miss Duncans optreden en haar werk in de door haar met zooveel ijver en belangeloosheid bestuurde school. Meer dan alle theoretiseeren toch kan het nut hebben, dat de vrouw van onzen dagen eens een aanschouwelijke les krijgt in het smaakvol kleeden, het natuurlijk, ongedwongen bewegen. Grooten invloed kan het hebben, wanneer bij de meisjes eens de mooie eerzucht geboren wordt om zich door gezondebeweging en afstanddoen van smakelooze ijdelheden, tot een sterker en bekoorlijker ras te vormen. En iets zeer voordeeligs kon het zijn, indien er eens een afkeer bij het mannelijk geslacht in het algemeen werd geboren, van alle tegennatuurlijke fratsen, die op het tooneel en elders, geacht worden het vrouwelijk schoon te vermeerderen en te doen opmerken.
Dat mannelijk geslacht, dit dient nog te worden onderzocht, zal het slechts een toeschouwend getuige moeten zijn van den dans, dien Miss Duncan wenscht herboren te zien? Volstrekt niet. Het is een karakteristieke, eerbiedwekkende nederigheid in deze energieke vrouw, dat ze gelooft in een danskunst, die buiten haar voorbeeld en leer om, kan
| |
| |
ontstaan, die van den man. Evenals vroeger, meent zij, zullen de mannen hun plaats in nemen ook in die kunst. Maar, daar zij er van overtuigd is, dat de dans bij verschillende individuen ook telkens een ander karakter zal hebben, gelooft zij ook, dat de dansbewegingen bij den man uitteraard anders zullen zijn dan bij de vrouw. Hier zou geen sprake zijn van het vloeiende, overganglooze der bewegingen; die bewegingen zouden juist straf, hoekig, afgebroken, geaccentueerd moeten zijn. Niet zij echter zal dezen dans in het leven kunnen roepen of mannelijke kinderen kunnen scholen, zij meent niets te kunnen doen om hem onmiddelijk te bevorderen, maar zij hoopt op zijn toekomstig bestaan.
Zeker is er ook op dit gebied veel goed werk te doen. Hoe hindert het ons soms niet, op het tooneel, wanneer de spelers optreden in de kleedij der oudheid, zelfs reeds als zij slechts bloote armen hebben, hoe linksch en onbeholpen zij er uit gaan zien, hoe stijf ze zich bewegen. Zelfs beroepsakrobaten, zooals men ze bij variétés ziet optreden, maken in dat opzicht geen uitzondering, het naakt, dat men pleegt te zien, is leelijk wanstaltig naakt. De bijna groteske wanverhouding die bestaat tusschen het enorm ontwikkelde bovenlijf en de armen van den athleet en zijn beenen, is ons dikwijls opgevallen als een bewijs, hoe onvolledig de scholing van het lichaam door eenzijdige training blijkt. Men behoeft in het dansen van een man als zoodanig nog geen ideaal schouwspel te verwachten, om te gelooven, dat het een voordeel zal zijn, wanneer een lichaamsbeweging, die even intensief en nog krachtiger is dan het loopen, - de minst eenzijdige sport - tot de veelvuldig beoefende zal gaan behooren.
In onze overspannen, vermoeide tijden, met de zoo weinig volkomen gevormde en bewegende menschen, is het een geluk, te weten, dat door invloedrijken en geestdriftigen een groepje kinderen wordt verzorgd en geleid, met het doel om ze tot gezonde, schoone stervelingen te maken. Dit kleine begin kon een voorspelling zijn van een frisscher schooner ras, met elementaire kracht en levenslust, dat iets moois zal zijn om aan te zien, en dat een lang verwaarloosde kunst zal hebben weergevonden.
miss isadora duncan,
naar een foto van haar secretaris mr. gordon craig.
|
|