| |
| |
[pagina t.o. 72]
[p. t.o. 72] | |
K.P.C. de Bazel.
| |
| |
| |
K.P.C. de Bazel,
door H.P. Berlage Nzn.
Den wandelaar, die bij de bekende uitspanning ‘Jan Tabak’ de groote laan van het landgoed Oud-Bussum opgaat, treft al spoedig een huisje van intiem fijnen bouw, mooi doende onder het hooge geboomte door vorm en kleur. Het ligt onmiddellijk aan de brug over de waterpartij bij het reigerseiland; en deze brug, welke de eenvoudige pretensielooze houten constructie met de stereotype gegoten ijzeren leuning verving, blijkt ook van een bizondere samenstelling te zijn en een hoogere vormenschoonheid te bezitten, dan gemeenlijk met dergelijk soort bouwwerken het geval is. Gaat de wandelaar verder, dan valthem voorbij de ombuiging aan het eind der laan een dergelijk soort huisje op, éen van een groot complex van gebouwen, dat, onder het prachtige groen gelegen, onmiddellijk anders aandoet dan een gewone boerderij met stallen en schuren. En eindelijk het geheel overziende, is de verrassing, welke de aanblik van die gebouwengroep biedt, zoo treffend, dat deze wel het werk moet zijn van een bizonder iemand, van een bouwmeester met talent voor groote samenstellingen en met een ongemeene beschaving voor de behandeling der versierende onderdeelen.
bibliotheek. antwoord op een prijsvraag uitgeschreven door het genootschap a. et. a., ontworpen door k.p.c. de bazel.
Dat complex van gebouwen is de nieuwe hofstede Oud-Bussum, zijn ontwerper de bouwmeester De Bazel.
Een inderdaad prachtigen aanblik biedt het groote plein van ongeveer 4000 M2 oppervlakte, waarom de gebouwen op klassieke wijze zijn gerangschikt.
Tegenover de laan, welke de eene korte zijde begrenst, ligt het groote stalgebouw, met twee hoekig omgebouwde vleugels langs de beide lange zijden; aan den linkerkant ligt afzonderlijk het zuivelhuis, rechts een voorloopig nog onbebouwde ruimte, terwijl in het midden een klein gebouwtje staat, een paar reeds vroeger gebouwde arbeiderswoningen.
Het is waar; de bouw eener boerenhofstede in zulk een mooie omgeving is een prachtig gegeven, maar ook des te moeielijker, naarmate datgene wat vroeger in naieven, onbewust ontstanen vorm de schoonheid gaf, in dezen tijd bij den bouw eener modelboerderij, welke aan moderne eischen moet voldoen, niet meer kan dienen.
Zoo moest de schilderachtig duistere deel, met den leemen vloer, de weggesomberde koeienstanden met de tusschen de rekken
| |
| |
alleen zichtbare beestenkoppen, en het daarboven op een doorzichtigen vloer, tot de nok opgetaste hooi, plaats maken voor een schel verlichte, netjes uitziende zaal, met een keurig plaveisel van hard gebakken tegels en asphalt; de houten rekken en standvinken, voor ijzeren balusters met pilaren, welke de wit gepleisterde, tusschen liggers getoogde zoldering ondersteunen en daarboven de oude, rommelig donkere hooibergplaats, voor een geheel geïsoleerd goed verlichten hooizolder. En die veranderingen moesten alle ter wille der hygiëne en het brandgevaar, gebeuren.
gebouw voor architecten. bekroond antwoord op een prijsvraag uitgeschreven door het genootschap a. et a., ontworpen door k.p.c. de bazel.
En ook wat het uitwendige betreft, moest veel van de vroegere schoonheid verdwijnen, veel van dat architecturaal pittoreske, dat toevallig ontstaat, wanneer de verdeeling van den bouw onregelmatig is, en niet aan bizondere eischen behoeft te voldoen.
Zoo is eigenlijk een dak met een bedekking van riet, uit den booze, in dit geval met moeite en slechts bij uitzondering toegestaan. Maar daartegenover staat, dat een zuivelhuis toch eigenlijk niet anders is dan een fabriek, hetgeen de aanpassing aàn het geheel zeer zeker bemoeielijkte.
En toch kan de onbewust ontstane, pittoreske schoonheid worden vervangen door de bewust gevormde, en daarom hooger geordende, wanneer deze door een kunstenaar wordt gemaakt.
Van deze mogelijkheid krijgt men bij de beschouwing dezer gebouwen de overtuiging, waarvan de schoone samenstelling blijkt uit
| |
| |
de accentueering van den eenvoudig mooien tunnelvormigen doorrit, door gevel en nokbekroning, fijn gedetailleerd door het schuin opgaande plint, en de lange profiellijn, onder het gestrekte dak, welke concentrisch de overtoging van den doorrit volgt; door de elegant schuinopstijgende wanden van het koepeltje, en eindelijk door de fraaie symmetrische plaatsing der deuren en der lange rij vensters met luiken, waarvan de kleuren overeenkomen met die der fel roode geraniums, welke de grasvelden omlijnen. Wanneer versiering is rhytmische herhaling van eenzelfde grondmotief, dan is hier in verbinding met de natuur iets zeer schoons bereikt. Daarom is mij dit werk van de Bazel het liefst, te meer omdat daaruit spreekt een zin voor monumentaliteit en een eigenschap van grootschheid naar voren komt, welke in de andere werken van De Bazel niet in die mate pleegt aanwezig te zijn.
Het is ook daarom dat ik met dit gebouw de bespreking inleid van de loopbaan van dezen bouwmeester en van zijn kunst.
glasraam. bekroond antwoord op een prijsvraag uitgeschreven door het genootschap a. et a., ontworpen door k.p.c. de bazel.
De Bazel in 1869 te ‘den Helder’ geboren, kreeg in den Haag zijn opleiding, praktisch in timmerwinkel en op bouwwerken, theoretisch aan de Haagsche Academie.
Hij wilde aanvankelijk schilder of beeldhouwer worden, tot welk beroep, zooals ook uit zijn werk blijkt, het talent aanwezig was. Maar zijn vader wilde dat niet, en stuurde hem, vermoedelijk om financieele redenen, naar den timmerwinkel.
De opleiding en ook later de uitoefening van de beroepen van schilder en beeldhouwer, is gewaagder en daarom niet zoo voordeelig als dat van den meer nuchter praktischen ‘aartstimmerman’.
Er blijkt uit dit verloop opnieuw de ver- | |
| |
wantschap der kunsten, want het inzicht is nu toch wel zoodanig gewijzigd, dat de architectuur toch zeker reeds als de ‘dritte im Bunde’ wordt beschouwd. Geen tijd toch heeft misschien zooveel voorbeelden aan te wijzen van begaafdheden, die, zich niet kunnende ontwikkelen volgens hun oorspronkelijke neiging, door de omstandigheden worden gedrongen tot de beoefening van een aan deze verwant beroep. Ik weet niet of De Bazel het nu betreurt, niet de schilders of beeldhouwersloopbaan te hebben kunnen kiezen; maar alle teekenen wijzen er op, dat de nu gevolgde van gelijke, zoo niet hoogere beteekenis zal worden, dan van de eerste kon worden verwacht, omdat de architectuur, krachtens haar oorspronkelijken en nu langzamerhand weer herwonnen invloed, de beeldhouwen schilderkunst in haren dienst heeft; zoodat De Bazel nu in de gelegenheid is, ook leiding te geven aan deze beide kunsten, terwijl in het andere geval die gelegenheid bezwaarlijk zou hebben bestaan.
houtsnede, door k.p.c. de bazel.
De aan de Haagsche Academie verworven theoretische kennis zou De Bazel spoedig kunnen dienstbaar maken als teekenaar op het atelier van Dr. Cuypers, gedurende het jaar 1889-90; de praktische als opzichter-teekenaar bij den bouw van de groote kerk te Hilversum, om daarna als chef-teekenaar weer bij Dr. Cuypers gedurende 1893-1895 de werkzaamheden te leiden.
De Bazel vertelde mij onlangs, het te betreuren geen volledigere theoretische opleiding te hebben genoten. Nu, dat neem ik gaarne aan; er zal zeker bij ieder, die een dusdanig beroep volgt, en zeker in ons land, het in zicht rijzen, dat er aan zijn opleiding als bouwmeester veel ontbreekt, omdat aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten nog geen cursus voor ‘haute architecture’ bestaat, welke zou kunnen aansluiten aan den cursus te Delft, en eerst onlangs aan deze school na afloop van den studietijd de gelegenheid tot ontwikkeling in die richting is geopend.
Maar ik meen te gelooven, dat er ook weer velen zijn, die wel hadden gewild dat hun vader hen eerst naar den timmerwinkel had gestuurd, of zelf het inzicht hadden gehad, van hoeveel waarde ook een goede praktische opleiding is; al blijft het misschien waar, dat het individu zich het sterkst kan ontwikkelen krachtens zijn eigen neiging en inzicht.
Hoe dit zij, het pleit voor het doorzettings- en eigen studievermogen van De Bazel, dat de beschouwer van zijn werk, van dat gebrek aan theoretische opleiding niet veel bespeurt; integendeel, daarin een harmonie tusschen theorie en praktijk ontdekt.
Het vermoeden ligt voor de hand, dat De Bazel in het atelier van dr. Cuypers leerde de zoo groote volledigheid van ontwerpen, welke het kenmerk is van dezen meester; d.w.z. de kunst om in een schets een geheel ontwerp met alle onderdeelen neer te schrijven, zoodat een goed verstaander uit zulk een schets alle gegevens kan putten, om het geheele bouwwerk naar deze op te kunnen bouwen. En toen hij nu ook die atelierjaren gebruikte om aan de Academie van Beeldende Kunsten een cursus voor figuurteekenen te volgen, door bouwkundigen gewoonlijk als onnoodig be- | |
| |
schouwd, maar juist voor het ontwerpen van ornament van onmisbare waarde, voelde hij zich sterk om zelfstandig aan het werk te gaan.
dressoir. naar een ontwerp van k.p.c. de bazel. eigendom van den heer j.p.w. schuurman te 's graveland.
Hij deed dit in 1895 te zamen met Lauweriks, en de firma De Bazel en Lauweriks werd gesticht, van welke, gedurende haar 5 jarig bestaan, zulk een groote kracht uitging. In dien tijd ontwikkelt zich De Bazel's kunst door ontwerpen van allerlei aard, van versiering, van meubelen, enz., de nuttige voorstudies tot later bouwkundig werk, tot die zelfstandige, sterkpersoonlijke uiting, welke den auteur reeds nu een plaats verzekert onder de bouwkunstenaars van den eersten rang.
Wat toch is het geval. Uit die eerste ontwerpen bleek De Bazel te zijn een decorateur van bizonder talent, met oorspronkelijke vindingrijkheid, veel verbeeldingskracht, en een zeer fijnen smaak. Zijn ornament is daarom direct te herkennen. Het is niet van een streng, maar van een bewegelijk karakter. In den aanvang is het zelfs wild, fantastisch, een lijnenspel met een contour in den vorm van vischgraat, verradend een teekenhand van groote vaardigheid, maar ook van groote vastheid, ter verkrijging waarvan de praktische beoefening der houtsnijkunst zeer zeker veel heeft bijgedragen.
Toch is mij dit ornament tegenover het later daaruit ontwikkelde niet sympathiek, te meer daar De Bazel meende het ook plastisch te kunnen toepassen.
Dit toonde hij aan twee ontwerpen op prijsvragen, een vereenigsgebouw voor architekten en een bibliotheek, die tevens de bewijzen geven van De Bazel's talent voor het monumentale, hetgeen ik reeds releveerde. Deze twee ontwerpen, magnifiek geteekend, toonen dit, door hun massa-verdeeling en het ontbreken van kleinigheden, door hun Oostersch karakter van groote muurvlakken, welke niet door onnoodige bouwdeelen hun imposanten eenvoud verliezen.
Maar het bovengenoemde ornament, dat daaraan overvloedig is aangebracht, is, niettegenstaande de meesterlijke toepassing, toch van die ontwerpen de zwakke kant, omdat het blijkt te zeer aan de teekenpen te zijn ontleend, te veel kleingeestigheden te bevatten, die niet dan ten koste van de voor het effekt van plastiek zoo noodzakelijk een voudige, maar groote verdeeling van licht en
| |
| |
schaduw kan worden uitgevoerd. Waren deze gebouwen werkelijk gebouwd, dan zou De Bazel vermoedelijk zelf zijn ornament belangrijk hebben gewijzigd, het strenger hebben gestyleerd, zooals zijn latere werk ook reeds bewijst.
kussen, naar een ontwerp van k.p.c. de bazel, uitgevoerd door mevr. a. lebeau-leverington. eigendom van mej. a. prins te hilversum.
Er valt trouwens, en dat is natuurlijk, een overeenstemming waar te nemen tusschen den ontwikkelingsgang van het ornament in 't algemeen, en dat hetwelk een individueele uiting pleegt te zijn. Men zou allicht geneigd zijn te meenen, dat het ‘vrije’ ornament aan het eind van dien ontwikkelingsgang komt te staan, en het eenvoudig strenge, het geometrisch gestyleerde aan zijn begin; toch is het omgekeerde het geval.
Het lineaire, geometrisch gestyleerde ornament vertegenwoordigt nl.: een hoogeren kunstvorm, omdat het ontwerpen daarvan een scheppingsdaad vereischt, terwijl het vrije ornament slechts een nabootsing vordert van aan de natuur ontleende vormen. Dienovereenkomstig ontwikkelt zich ook het ornament van De Bazel. Het wordt langzamerhand strenger, wezenlijker en gaat ook van karakter veranderen. Dit blijkt duidelijk uit eenige decoratieve ontwerpen, waaronder een paar omslagen van plaatwerken, dat van den architekt en van ‘Bouw en sierkunst’, het door De Bazel en Lauweriks prachtig uitgevoerde tijdschrift, waarvan de uitgave spoedig, bij gebrek aan deelneming, moest worden gestaakt. Het daarop voorkomend ornament, dat hier en daar wel eens aan Dijsselhof's werk herinnert, is, alhoewel nog met een kern van vrij lijnenspel en daarin opgeloste letters, reeds veel beslister en vrij van gemaniereerdheid.
meubelen, naar een ontwerp van k.p.c. de bazel. eigendom van mr. w.v.d. schalk te amsterdam.
En nu ontstaan de overgangsvormen met strenger geordende motieven en geometrische
| |
| |
huis van mevrouw boxman te bussum.
| |
| |
letters, tot den definitieven stijlvorm, die nu aan den ‘jugendstil’ ontworsteld, ook voor plastische uitvoering geschikt is. De vele meubelen, die in dien tijd door De Bazel worden ontworpen en uitgevoerd, geven hem nu de gelegenheid dat ornament toe te passen en te beproeven als voorstudies voor de latere uitvoering aan bouwwerken.
ingang van het huis van mevrouw boxman te bussum.
Een van de fraaiste voorbeelden van De Bazel's meubelkunst, is de kast in het bezit van den heer v.d. Schalk; een subtiel meubel, uiterst gevoelig van verhouding en prachtig van ornamenteel figurale versiering.
En nu is ten slotte dat ornament reeds gegroeid tot het vaste herkenningsteeken van De Bazel's architektuur. Het herinnert in zijn veranderden vorm zonder twijfel sterk aan het Indische, zooals dat o.a. aan de monumenten op Java voorkomt, met een sterke neiging naar het barok, ook het karakter van De Bazel's kunst in 't algemeen, door de afwisseling van rechte en gebogen lijnen, en de veelvuldig voorkomende voluutvorm, met het zich daaruit ontwikkelend waaiervormig bladmotief. Het is opgevoerd tot uiterste verfijning, zoodat, hetgeen vroeger ook reeds bij de historische barok-architektuur van de 18de eeuw het geval was, de vormbehandeling zelfs dreigt te subtiel te worden. Dat is vooral het geval waar het veelvuldig kon worden toegepast zooals aan de huizen in het Willemspark te Amsterdam en het woonhuis van dr. Moltzer te Alkmaar, waar het aan basementen en kapiteelen, aan deuromlijstingen en balustraden, aan hekken en banden voorkomt.
Want werd van deze 18de-eeuwsche kunst niet reeds door Semper gezegd, dat het gebouw te veel meubel werd, en heeft nu het werk van De Bazel niet ook iets van dat te subtiele, te zeer aan meubelkunst verwante karakter? En is het ook niet daarom dat juist de interieurs van dezen kunstenaar zoo bizonder aantrekkelijk zijn?
Het ornament van De Bazel heeft zich nog niet kunnen losmaken van de kleinkunst en beheerscht nu, trouwens volkomen harmonisch, te zeer den stijl zijner architektuur.
De Bazel's werkzaamheid als architekt begint met het woonhuis van Alberdingk Thijm te
| |
| |
Baarn. Zelfs de architektonisch niet geschoolde zal aan dit kleine gebouwtje dadelijk ontdekken, dat het 't werk is van een zeer begaafd architekt; en de wél geschoolde zal er bovendien in zien de voorliefde voor symmetrie.
Niet alleen in detailbehandeling maar ook in de algemeene conceptie gaat dus de Bazels kunst langzamerhand van de romantische richting, naar de klassieke; een ontwikkeling welke ook in de ontwerpen zijner meubelen en zelfs in hun technische samenstelling, is te volgen.
Spreekt de eerste nog uit het ontwerp van het vereenigingsgebouw, de overgang reeds uit dat der Bibliotheek; nu, aan het eerste uitgevoerde werk, blijkt deze voorliefde voor symmetrie, welke door latere werken wordt bevestigd, volkomen uitgesproken.
De kunst van de Bazel, en het is zijn eigen erkenning, welke berust op zijn inzicht, dat levenswijs en beschaving van nu het meest met dien tijd overeenkomt, sluit zich, wat het algemeen karakter betreft, aan de architectuur der 18de eeuw aan. Dat karakter doet zich kennen aan symmetrischen aanleg, aan vlak muurwerk, met een neiging tot vakverdeeling bij eenigzins grooter oppervlak, en een hoog dak waarvan de voorspringende goot door consoles wordt gedragen.
ingang van het huis van dr. moltzer te alkmaar.
De schoorsteenen rijzen symmetrisch uit de nok, bij voorkeur uit het vereenigingspunt van nok en hoekkepers, en houden in dat geval zelfs vertikaal verband met den stookplaatsen. De ramen hebben de 18de-eeuwsche ruitjes, liefst geheel, maar ook wel alleen in het bovenraam; de deur is
| |
| |
arbeiderswoning te loosdrecht, archit. k.p.c. de bazel.
flauw getoogd met fijne lijn, welke in het paneel der deur concentrisch wederkeert.
In dit karakter werden gebouwd in 1901 en '02 het huis van Mevrouw Boxman, met een charmanten ingang, en dat van den schilder Jan Veth te Bussum. In 1903 volgde het Veldhuis te Hattem, in 1904 met eene afwijking van den symmetrischen aanleg maar toch geheel in 18de eeuwschen geest, ook door den polygonaal uitgebouwden gevel, het huis van Dr. Moltzer te Alkmaar en de bijgebouwtjes, het kantoor en het melkhuis van de reeds genoemde Hofstede Oud-Bussum, welke in 1905 werd voltooid.
Daartusschen vallen kleinere werken; een bakkerij te Den Helder in 1902, en arbeiderswoningen te Oud-Bussum, Valkeveen en Loosdrecht; terwijl nu weer latere woonhuizen te Bussum, Naarden en Blaricum, de ontwikkeling in bovengenoemde richting bevestigen.
Een bizondere bespreking vereischen de huizen in het Willemspark te Amsterdam.
Door mij zelf werd naar aanleiding van deze, een kort artikeltje geschreven in ‘De Kroniek’ van 27 Mei 1905, waarin o.a. de volgende zinsnede voorkomt. ‘Zij (de huizen) geven bevrediging, om de harmonie der streng symmetrische begrenzing van rechte en gebogen vlakken. Zij treffen om de beschaafdheid van het detail, waarvan de coquette zuiverheid zich telkens duidelijker aan den ernstigen beschouwer openbaart.
Zij geven genot, omdat het geheel is van een compleetheid, welke in dezen tijd als iets zeldzaams is te prijzen’.
Niettegenstaande deze uitspraak beschouw ik toch de architectuur van deze huizen tegenover de Bazels andere werk, als een teruggang en wel om principieele redenen.
Het geldt nl. de toepassing van den pilaster en de wijze waarop daardoor de reeds bovengenoemde neiging tot onderverdeeling van de muurvlakken is verkregen.
De pilaster, vervangende de onverdedigbare halve zuil, is oorspronkelijk een Romein-
| |
| |
melkhuisje der hofstede oud-bussum, archit. k.p.c. de bazel.
sche vinding, maar evenals die zuil van een bedenkelijk karakter, omdat hij een decoratief en geen constructief bouwdeel is. Zijne toepassing heeft zin, wanneer hij op consoles is uitgebouwd, om sterk voorspringende bouwdeelen te dragen, maar verwerpelijk wanneer hij alleen dienst doet als plaatselijke muurverdikking, met de uitsluitende bedoeling het muurvlak te versieren.
Men behoeft nog geen ‘Prinzipienreiter’ te zijn, om voor enkele beginselen iets te voelen, te meer daar de ervaring leert, dat, wanneer deze beginselen niet zijn aangehouden, gebrek aan schoonheid er ook dadelijk het gevolg van is.
En De Bazel gaat zelfs zoo ver om in de beide topgevels tusschen de ramen een paar dwergpilasters te plaatsen in een nisje. Onmiddellijk rijst nu de vraag waartoe deze dienen, terwijl men weet dat die plaatsing alleen ter wille der symmetrische versiering is geschied.
En dan hindert mij nog iets in de conceptie dezer huizen; het is de plaatsing der ronde kameruitbouwing, der ‘baywindows’, omdat deze een hinderlijken inbreuk maakt op den streng symmetrischen opbouw.
Door de niet axiale plaatsing van dit belangrijk onderdeel passen onder- en bovenverdieping, elk voor zich een symmetrisch geheel, niet op elkaar.
Hier is dus een conflict tusschen het 18de-eeuwsche d.i. principieel klassieke beginsel en het romantische.
Met dit oordeel blijft niettemin de meening uitgesproken, in het Kroniekartikel gehandhaafd, omdat de waarde van kritiek alleen bepaald wordt door het plan waarop ze is gesteld.
Want al bevestigt de architektuur dezer huizen mijne reeds uitgesproken meening; en misschien is het wel diezelfde pilaster, welke meer in 't bizonder aan dit werk van de Bazel het verkleiningsproces voltrekt, waardoor wordt gemist de eenvoudige grootheid, de monumentaliteit, die onafhankelijk van afmeting, zoo schitterend aanwezig is in de Hofstede Oud-Bussum; toch openbaart zich ook aan dit werk de bouwkunstenaar van grooten aanleg en fijnen smaak.
| |
| |
hofstede oud bussum. archit. k.p.c. de bazel.
| |
| |
Eigenlijk zou een bizondere bespreking waard zijn, het laatste werk van de Bazel, het plan der ‘wereldhoofdstad’, de ideale conceptie van Dr. Eykman.
Deze mag verondersteld worden aan een ieder bekend te zijn, omdat de ‘Wereldkroniek’ en ook de ‘Beweging’ beschouwingen daarover hebben gegeven.
De bedoeling van den ontwerper is, het Vredespaleis niet op ‘Zorgvlied’ maar op den Musschenberg bij den Haag te bouwen, als voetpunt van het in latijnsche kruisvorm geplaatste complex van gebouwen, het centrum van de te stichten stad.
Daaromheen zouden zich in stervorm groepeeren de gebouwen aan wetenschap en kunst gewijd, in welke alle vraagstukken ten dienste der menschheid zouden worden besproken en beslist, in welke zich zou concentreeren de opperste uiting van het geestelijk leven der wereld.
En als buitenste cirkel met uitloopers, zou de stad verrijzen als ‘tuinstad’ met de modellen van stadsuitbreiding en woningbouw.
Toch meen ik, dat de bespreking van dit ‘wereldplan’, ter verwezenlijking van een denkbeeld, dat zeker valt buiten den gezichtskring welke in 't algemeen in Holland pleegt te worden getrokken, hier achterwege moet blijven, omdat dit plan in verband met de uitbreiding van den Haag een te speciale studie zou vereischen, alvorens een oordeel mag worden geveld.
Maar wel kan worden gezegd, dat het talent van De Bazel in verband met de grootsche bedoeling, een dienovereenkomstige oplossing kan doen verwachten en een enkele blik op het plan daarvan ook reeds de overtuiging geeft.
En zoo staat dan een talent als De Bazel, in deze verwarrende tijden, zonder eenige overeenstemming in moderne inzichten, als een sterke persoonlijkheid afzonderlijk.
Men behoeft slechts, en het zijn De Bazels eigen woorden, in modernen geest iets te beproeven om reeds dadelijk zooveel verschil van meening te ontmoeten, dat de overtuiging levendig wordt, dat ook voorloopig nog geenerlei overeenstemming is te verwachten.
Eigen overtuiging, volgens die overtuiging, handelen, zich krachtens deze zooveel mogelijk ontwikkelen en zuiveren is het beste wat in dezen tijd kan worden gedaan, en mogelijk worden bereikt.
Deze bekentenis is het standpunt van het individualisme, op de kweeking waarvan geheel het maatschappelijk leven is gericht; en hoewel dit De Bazels neiging niet is, en hij het kweeken der eenheidsidee op 't oogenblik wel aan de orde acht, meent hij het oogenblik voor uitdrukking van geestelijke eenheid nog niet gekomen en daarom het streven naar individueele ontwikkeling het vruchtbaarst.
Toch heb ik eenige bedenking tegen deze meening, want al is ze begrijpelijk en verdedigbaar, en al is de Bazels kunst voor deze zienswijze het schitterendst pleidooi, zoo acht ik deze tijd toch wel rijp voor het stellen van enkele beginselen, die den weg kunnen wijzen naar wat de komende tijden moeten en zullen brengen.
In dit verband zou ik de artikelen in ‘De Kroniek’ van 25 Nov. en 2 Dec. 1905 willen aanhalen, waarin de schrijver H.K. zeker blijk gevende van niet oppervlakkig te kijken, en de dingen goed in hun verband te zien, toch van zijn standpunt in tegenstrijdigheden vervalt, een fout, welke zoo dikwijls door menschen met een sociaal-demokratische levensbeschouwing wordt gemaakt. Want wordt het verlangen naar een nieuwe Hollandsche, misschien (!) proletarische kunst niet wat te vroeg gekoesterd? en zou, op de vraag wat onder zoodanige kunst moet worden verstaan, H.K. zelf wel een eenigszins bevredigend antwoord kunnen geven?
En is daarom H.K.'s oordeel over de Bazels kunst, welke hij naar aanleiding van het reeds hierboven aangehaalde artikeltje over de huizen in het Willemspark, welke ik prees als van bizondere architektuur en van groote compleetheid, noemde eene van ‘verfijnd futloos burgerdom’, niet ongemotiveerd hard, om niet te zeggen onberedeneerd onbillijk? Het komt immers alleen aan op het standpunt van waaruit het werk van een kunstenaar wordt beschouwd; want beoordeelt men de kunst op de wijze zooals H.K. dat doet, dan moet ieder groot kunstenaar van dezen tijd worden uitgestooten. Het gaat dan niet
| |
| |
om kwaliteiten van artistiek persoonlijken, maar van maatschappelijken aard.
Iets anders is het, of het werk zelf van zoodanigen aard is, dat het elementen bevat welke vermoedelijk voor de toekomst leiding kunnen geven.
huizen in het willemspark te amsterdam, archit. k.p.c. de bazel.
In dat geval kan ik eenigszins meegaan met de beschouwingen van H.K., wanneer hij zegt: ‘maar kan dan nu, midden in 't verwarrend kapitalisme, iets dat goed modern is compleet zijn’; en dus, al is dit een bewijs uit het ongerijmde, bedoelt: ‘omdat het werk van De Bazel compleet is, is het niet goed modern.
Hieruit volgt, en het klinkt als een paradox, dat wat voor het individu als zoodanig, platweg gezegd, een compliment is, is, beschouwd in verband met zijn mogelijke leiding en in- | |
| |
vloed voor de toekomst, natuurlijk niet oncomplimenteus, maar voorbarig, omdat van dat werk uit geen groei meer mogelijk is.
En nu geeft ongetwijfeld het werk van De Bazel aanleiding tot deze beschouwing.
Want het heeft reeds dien graad van verfijning, welke in cultuurperioden eerst na langen tijd wordt bereikt. Maar die verfijning ging steeds over de grens van vastheid tot decadentie, waarvan de Bazels werk ook min of meer het karakter draagt.
Het heeft reeds dezelfde 18de eeuwsche gracieusheid, ik zou bijna zeggen modieuse coquetterie, wanneer ik niet vreesde door deze uitdrukking het werk te verkleinen. Want al sluit de kunst van de Bazel zich aan, aan die der 18de eeuw, zij uit zich karakteristiek persoonlijk en in een vorm waarvan de bizondere rijkheid en buitengewonen smaak de niet hoog genoeg te schatten eigenschappen zijn. En omdat de Bazels neiging, zooals reeds gezegd, geestelijk zoowel als artistiek toch nog anders wil dan nu blijkt uit zijn werk, hetgeen dus nog als overgangsperiode is te beschouwen, blijft als resultaat van alle overweging bij mij een oprechte bewondering bestaan voor het werk van den kunstenaar, die, wanneer zijn, voor een zestal jaren geleden zoo dreigend geschokte gezondheid, welke hem het voorzitterschap van het genootschap A en A deed neerleggen en zijn woonplaats van Amsterdam naar buiten deed verplaatsen, zoo blijft als ze nu is, voor de bouwkunst zal worden van de grootste beteekenis, een beteekenis die zeker verder zal gaan dan ons land alleen. Want wanneer hij het geluk mocht hebben zich te kunnen wijden aan opgaven van meer monumentaal karakter dan het burgerlijk woonhuis, zal hij ook krachtens zijn aanleg in staat blijken te zijn werk te leveren, dat hem stempelt tot een der grootste bouwmeesters van dezen tijd.
|
|