| |
De gelukkige familie,
roman van een gezin, door Herman Robbers.
Zevende hoofdstuk. (Vervolg).
In drie groote zalen, hoefijzervormig gebouwd om het wijdsche portaal en het statige trappenhuis heen van een oud-Amsterdamsch regentenpaleis, met modernen rijkdom gemeubeld, behangen en geplafonneerd, werd het feest gegeven. Rechts hadden Croes en zijn vrouw hun gasten ontvangen - en later zouden daar de vertooningen zijn -. In de groote, leege zaal, die over de geheele breedte van het achterhuis zich strekte, moest worden gedanst. Maar links werd het weeke, overvloedige, toch gedempte licht der oud-vergulde kronen flonkerend weerkaatst door de tafel, de lange, weeldrig versierde, met glanzend damast, kristal en zilver, bloemen en groen overdekte tafel.
Dáár was het eigenlijk feest.
Op verzoek van den gastheer presideerde Mr. Olivier Telders. Hij zat dus in 't midden, vlak over het bruidspaar. Zijn glad geschoren, bleek-glanzend beenige, blinkend kaalhoofdige heerengezicht, boven den strak-witten boord en de overhemd-glimmingen - waartusschen het mat-witte, dof-witte strikje een veegje scheen, van een vochtigen vinger, op al die schitterende feestelijkheid - zijn mager gezicht, met den eeuwigen grijnslach, die al zijn glinsterende tanden vertoonde, met het voortdurend hoog-opgetrokken wenkbrauwengrijs en de voorhoofdrimpels, waaronder het trillend gevlam en gefonkel van 't gouden lorgnetje...,
| |
| |
draaide gedurig naar links en rechts.... Nu naar 't statig-struische mevrouwelijf van Sophie Croes, in haar donkerblauwe, dan naar de nog feestelijker opgemaakte buste van mevrouw Saartje Baatz in grijze zij, met groote strikken. Of wel hij keek, langs een van die beide mevrouwen, met haar breedvergenoegde gezichten, de lange rijen der heeren en dames, der gerokte heeren, en hooger of lager gedecolteerde, met tulle, zij, of kant feestelijk omgeven dames-lijven af.
Croes had, na een hartelijken welkomstgroet aan al zijn gasten, zijn vrouw's neef als president van de tafel geïnstalleerd, en daarop had Mr. Olivier zelf, slank rechtopstaande, in een correct-kort speechje, medegedeeld, dat hij ‘de sluizen der welsprekendheid’ eerst aan het dessert, maar ‘dan ook zoo wijd mogelijk’, dacht te openen. Intusschen deed hij nu zijn best, door het links en rechts uitzenden van extatisch-verheugde blikken en geestige kwinkslagen het tafeldiscours meer en meer aan te moedigen, een streven waarin hij, niet zonder zekere ijverzucht, werd bijgestaan door zijn neef Gerrit uit Tiel, die, geplaatst tusschen tante Albertien en Keetje Dabbelman zich-zelf en zijn naaste omgeving tot een centrum van dolle vroolijkheid wist te maken. Emma, de bruid, zat telkens met een innig vergenoegen naar die groep te kijken, lachte soms onwillekeurig mee, al had ze de aardigheid niet verstaan, knikte eens tegen Keetje, - gezellige zus -, of verderop, naar Noortje of Theo, dikwijls ook tegen neef Olivier.... Vroolijke vent was dat altijd toch.... En wat deed hij het keurig!...
Ook Croes vond dat hij een gelukkige keus had gedaan met zijn tafelpresident. Herman was daar veel te bescheiden, te verlegenachtig voor, en Gerrit... och, wel grappiger, maar... wat te provinciaal.... Lang niet zoo'n conscientieus-correcte groote-stadsmeneer, zoo'n echte ‘homme du monde’ als Olivier. Gerrit was wel geestig, maar gemakzuchtig; hij was gewoon zich te laten gaan in schertsende gesprekken met z'n naaste buren. Terwijl Olivier de heele tafel in 't oog hield, aanvoerde, aanvúúrde.... Een admiraal op z'n vloot kon 't niet beter!...
Ja!... Aardig!...
Croes kreeg er meer en meer schik in, hij werd echt vroolijk. Zijn terug-verlangen naar eenvoud en regel, dat bedrukt en schaamachtig piekeren van dien morgen - als hij van de Goudsbloemdwarsstraat terug was komen rijden - hij dacht er nog wel even aan, maar hij begreep het nu niet meer; het was verdwenen, wég uit zijn groote hoofd, dat hij hoog en forsch voelde staan, een weinig boven de anderen uit; hij was ook al wat warmer-in-z'n-kop geworden na de soep en het eerste paar glazen verschillenden wijn. Daarstraks, bij 't binnenkomen in de leege zaal, bij 't ontvangen der gasten, de eerste oogenblikken aan tafel nog, had hij een zekere stijfheid, iet ongewoon-sufs en als bevrorens in zich gevoeld. Maar nu werd hij feestelijk. Zijn hart ging naar vriendschap en vreugde uit. Het was hem soms, alsof hij zich naar alle kanten voelde gedijen.
Vóór hem, op tafel, lag het menu.... Soupe à la Reine!... Haha!... Niemand wist dat er ooit iets anders gestaan had!... Hij zou 't misschien later toch eens aan Baatz vertellen, als het geen kwaad meer kon!... Die zou er ook pret in hebben?... Vlot was dat in orde gekomen, van ochtend.... Ja ja!... Goeie kerel, die Jan-Kees!... Had dat toch moeten staan zetten vandaag, die heele ceel....
Als ze allemaal zóó waren!...
Daar niet aan denken nu!... Vroolijk zijn!... Feestvieren!...
Jongens, zoo'n feest, zoo'n diner..., en in zalen als deze..., hij had er vijf-en-twintig jaar geleden niet van gedroomd!... En 't ging nou toch maar!... Ten koste van spaarduiten, ja, nou-ja!... Het mócht dan toch.... Hij kon 't zich vergeven.... En hij had het waarachtig ook wel eens verdiend.... Wat had-ie moeten ploeteren om 't zoover te krijgen.... En kijk daar z'n heele gezin nu zitten!... Was het geen trots?... Zijn prachtig geconserveerde vrouw!... Wat 'n gaaf gezicht nog.... Je kon wel zien dat ze geen slecht leven bij 'm gehad had!... Z'n kinderen..., flink en gezond..., Ru die zoo'n pientere koopman worden zou..., Theo een knap advocaat.... Hoefde je niet aan te twijfelen.... Z'n
| |
| |
meisjes..., wat zagen ze 'r aardig uit. Zou Jeanne misschien niet... bij deze gelegenheid...? Kijk ze eens opgewekt zitten te praten!... O, aardige jonge kerels genoeg, van avond.... Maar..., ze had nog den tijd!... Noortje was mooier.... Daar ginter zat Henk.... Ook een goed, zacht ventje.... Hij kende de jongsten eigenlijk 't minst.... Och ja, had ook weinig gelegenheid.... Maar voortaan....
Croes knikte zijn meisjes om beurten eens toe, trok een lijntje met Ru, en met Theo....
En toen, een weinig later - er kwam al meer en meer vroolijkheid, blij gerucht - ofschoon er dan nog niet getoost mocht worden, de ‘heele linkervleugel’ van de tafel het bruidspaar had ‘gezien’, opstaande, glazen in de hand, en kort daarop de rechterzijde, die niet onder wou doen, nog luider juichende oprees, een hoera instelde..., kreeg Croes het al een beetje te kwaad.... Hij klonk, ietwat beverig, ook met zijn vrouw.... En als hij zag dat zij tranen in de oogen had en, sprakeloos, straalde van geluk, voelde hij zoo'n innige voldoening, dat hij niet nalaten kon, zenuwachtig lachend, haar op de rug te kloppen, zich even te buigen om haar beter in de oogen te kunnen zien, en plotsling verrukt uit te roepen: ‘Nou!... mama!... Wat zeg je 'r van? Valt het je mee?’
De dichtstbijstaanden lachten, een gullen lach, en het was of er een tinteling van innigheid en verteedering door de zaal bewoog. Ook de kinderen Croes zochten elkanders oogen, ze keken elkaar lachend aan, en ze voelden het, een oogenblik, dat al die anderen toch maar vreemden waren, die nooit precies konden weten waar het eigenlijk om ging.... Voor hun was het zoo iets aardigs geweest. Zij wísten.... Hoe mama eerst verlangd had naar het feest, er daarna, plotseling, bijna niet over had willen spreken... Tegen ieder der kinderen, afzonderlijk, en in vertrouwen, had ze geklaagd, dat ze bezuinigen moest, niets geen plezier meer kon hebben daarom, in de zilveren bruiloft... Maar nu 't er op aankwam... Dat zag je maar!... Ze genoot!... Och, die goeie mama...
Ru en Jeanne..., Theo en Noortje, lachten elkander toe.
Een oogenblik maar... Dan verdroomde het.... Dan was ieders aandacht weer enkel bij z'n naaste omgeving, de eigen oogenblikkelijke wenschen en verlangens, een aandacht... die er eigenlijk geen was, want zij vervluchtigde telkens in de koortsige roezigheid... Want ze waren opgewonden van feestgevoel, van besef, dat het zoo lang en verlangend verwachtte nu toch gebeurde.... Dat ze niet meer op later, op morgen, hoopten.... 't Was nú dat de heerlijkheid komen moest...
Jeanne vooral werd opgewonden. Ze zag er lief uit. En dat voelde ze, dat ze er lief uit moest zien, in haar lichtblauw-zijden-japonnetje, met witte tulle aan den hals en van voren puntig uitgesneden. Ze was in den laatsten tijd ook een beetje gevulder geworden.... Haar wangen voelde ze gloeien, haar oogen wist ze glanzen, en er was een zacht-zalige klopping in het koel-opene kuiltje van haar hals, waar ze soms even wat warmte van zijn adem tegen-aan voelde. Telkens keek ze hem vol aan, den knappen Frans, in de glinsterende oogen, in het gave, blank-en-roode gezicht onder het donkere, sterke, rechtstaande, mannelijk-kort geknipte haar..., dat fiere, bijna altijd met een zweem van spot lachende jongemannengezicht, zoo dicht bij haar nu, en zoo hel overglansd, als van open zon.
Hij bemoeide zich nu ook bijna uitsluitend met haar, was vroolijk, hoflijk, hartlijk, intiem - Ze hadden een dol plezier samen dikwijls... Maar het moest nu ook; het móést van avond beslist worden, of hij van haar hield... Ze was één-en-al spanning en opgewondenheid... Ze voelde haar hart bonzen,...
En soms, in-eens, als hij zich omgewend had naar Go-tje Raatz, zijn linker buur-dame, en Jeanne zijn klankrijke stem prettig hoorde praten - maar niet tegen haar -, of als hij enkel maar een vlugge scherts wierp naar den overkant, waar Gonne en Louise zaten, of een lach-blik, uit de verte, naar Doortje of Ada..., dan kon ze wel huilen van jaloezie - een plotseling opkomend gevoel van oneindig-bittere verlatenheid... 't Was bijna duldeloos vaak... Levendig lei ze dan haar hand, een oogenblik, op zijn arm, en
| |
| |
praatte, aanstonds weer, lachend en druk, met een hooge, soms licht-trillende, blij-hooge stem..., tegen Frans alleen...
Dirk van der Zwaag, die aan den anderen kant naast Jeanne zat, deed, uit beleefdheid vooral - het gold de dochter des gastheers - telkens opnieuw zijn best haar attentie te trekken. Hij zei haar dan op zijn plomp-eerlijke manier iets aardigs, complimenteus. Maar ze gaf hem nauwelijks antwoord, was kortaf, bijna stug..., of wel ze schoot plotsling in een zenuwachtig lachten om wat hij zei... Zoodat hij eenigszins verward raakte, haar tamelijk opvallend verwaarloosde, een beetje boos, daar hij meende dat ze 'm voor de gek hield...
Jeanne dorst trouwens niet goed naar een van de anderen te kijken, niet naar de ouderen ten minste. Soms, in haar opwinding, kon 't haar niet schelen. Maar meestal was ze, niet gansch bewust, bang, dat de menschen ‘het merkten’, en dat ze dat zien zou, in-eens, in een spottend paar oogen. Wel keken Louise, die over haar zat, en zij, elkaar nu en dan aan, met een vasten glanzenden blik van begrijpen, - het dikke meisje, altijd een weinig benauwd, wanneer ze zoo lang aan tafel moest zitten, gaf met haar, soms wat angstig schitterende, groote, bruine oogen toch aldoor vriendelijk antwoord op de verrukt uitgefluisterde complimentjes van Ru; ze scheen bedaard; maar in de blikken die Jeanne van haar opving voelde ze hoe ook Loe in spanning verkeerde. Ze zag ook de ongewone, zenuwachtige levendigheid in Ru's gezicht... En het was haar soms, alsof zij, met Frans, Louise en Ru, het brandpunt vormde in de helle feestelijkheid, ja alsof al die flonkeringen van kristal en metaal, die heerlijke gloeiingen van bloemen en vruchten, daar vóór haar,.. niet ontstonden door het licht uit de kronen..., maar door dat zij er met hunne glinsterende oogen naar keken...
Aan den anderen vleugel van de tafel zaten Theo en Ada, tusschen hun vrinden en vrindinnetjes in, gekheid te maken en te lachen. Theo bediende zijn meisje met verliefde opmerkzaamheid, praatte druk, deed al zijn best haar aandacht voor zich te behouden, maar kon niet beletten dat ze telkens, tersluiks eerst, maar in de opwinding der feestelijkheid meer en meer openlijk, blikjes en lachjes wisselde met Kees Corver, die aan den overkant naast Noor zat. Ada, met haar als door droom verdofte, dauw-overwaasde oogen, die soms ineens zoo diep-donker en water-helder glanzen konden, haar pittig-krom neusje, haar ondeugend-beweeglijke mondhoekjes - in haar zeventiende jaar was ze nu, en een zich snel ontwikkelend meisje; het blanke halsje kelkte slank, maar zonder magerheid, uit de witte tulle van haar baljaponnetje op - Ada trok algemeen de aandacht aan dien kant van de tafel, en Theo, trotsch, hield niet op haar fluisterend te verzekeren, dat ze ontegenzeglijk het mooiste meisje van de heele partij was. Ze lachte dan schalks, coquet en gevleid, zei ‘malle jongen’, gaf hem een klapje op zijn hand, jazelfs, een enkele maal, heel heimelijk, een kneepje bij zijn elleboog, maar tegelijk keek ze naar Kees, spotlachend, zocht nu en dan ook langs de feestgezichten naar de volle, blozende wangen van Frans de Haan, of naar het wel-gesoigneerde, matbleek-en-zwarte gelaat van Nico Antinck; wat een knappe man was dat; de groote neus misstond volstrekt niet, vond ze, in het lange gezicht met den zwarten baard....
Noortje Croes - de dikzak heette ze nog altijd thuis, maar ze werd ook al slanker, een mooi blond meisje, met een levendig, vroolijk, toch altijd kinderlijk-onschuldig gezichtje - ze zag het wel dat Kees en Ada elkaar oogjes zaten te geven, en het ergerde en verdroot haar soms wel, ze nam zich driftig voor 't haar valsch vriendinnetje eens flink te vertellen hoe leelijk ze 't vond..., maar telkens schudde ze die verdrietigheid van zich af, met een rukje van haar blonde hoofd, negeerde dan haar buurman Kees een tijdje lang voor zijn straf, en amuseerde zich met Anton Mansfeld, die toch zoo leuk malle dingen kon zeggen, lachte ook neef Karel hartelijk aanmoedigend toe, zonder coquetterie... Wat keken dan zijn oogen achter de glinsterende brilleglazen!... Och, hij was toch wel een erg goeie jongen....
Onder aan de tafel zat Henkie, tusschen de twee jongste geelharige dochtertjes van Herman en Sophie, stil voor zich heen te
| |
| |
suffen.... Zoo scheen het ten minste.... Maar in waarheid had hij al z'n attentie bij 't moois op de tafel, en in de zaal, bij 't menu ook vooral, keek hij trouw na... of ze alles wel kregen.
Het praatgronzen groeide intusschen bestendig aan; de stemming, van 't begin af prettig, geanimeerd, werd ál feestelijker. Met vergenoegd lachende gezichten, die zich nu en dan ganschelijk ontspanden, - ze schoten telkens los, in een daverend geschater, een lichaam-schokkend geproest of een stil gegrinnik, - zaten de oude heeren aan het tafelmidden, plagend een beetje, met licht-ironische complimenten, hunne dames, die dat goedmoedig verdroegen, elkaar vriendlijk verdedigden soms, op zoeten, lief-lachenden toon.
De lange Jan Croes, in zijn levendigheid, zijn blijde opwinding, schokte herhaaldelijk onder 't praten zijn schouders naar de hoogte, terwijl hij z'n ellebogen tegen zijn gerokte lijf drukte, en zijn handen in de lucht voor zich uit deed dansen. Ja, nu en dan wipte zijn gansche lichaam recht op-en-neer.... Soms ook, roepende naar een vriend, die een eind verder op zat, stak hij zijn hoofd naar dien kant vooruit, stootende, heftig, bijna bij ieder woord, zijn gebaarden kinnebak naar voren, zoodat zijn rosse baard, als door windvlagen bewogen, over de tafel pluimde. Zijn rok zat slecht, stond hem kinderachtig. Het hoofd was te groot voor zoo'n enge dracht....
Zijn broer Dirk daarentegen, forscher gebouwd, ietwat buikig, leunde behaaglijk recht achterover; hij werkte in den loop der diner-uren, met korte rukjes, zijn stoel wat verder van de tafel af. Terwijl Herman, in de gul-gemoedelijke overgave van zijn bescheiden aard, ditmaal eenigszins scheef verzakt, zich alleen nog met de stutting van zijn linkerarm, die op tafel lag, zittende scheen te kunnen houden.... Totdat hij een blik van zijn vrouw opving, zich verlegen-haastig recht-op heesch....
Intusschen gingen voortdurend de schotels rond, smulden ze allen van de fijne spijzen en lekkere wijnen, maar ze hielden zich alsof ze daar maar heel weinig attentie aan gaven....
Gerrit Telders was natuurlijk weer de grappenmaker. Hij liet zijn aardigheden altijd even bedaard en langzaam, uit het leuke gezicht met de kleine, glinsterende oogjes, over de tafel kraken, tot groot vermaak vooral van Keetje Dabbelman, die 't telkens uitgierde, in kinderlijke pret, waarbij ze dan vriendelijk werd toe-ge-oogd en geknikt door Emma, de bruid, haar vriendin. De zware lach van tante Co-Bet klonk als het blaffen van een hond. Albertien, door het lachen in 't luisteren verhinderd, was ondanks het langzaam tempo der moppen, voortdurend 'n woord-of-wat ten achter. Ze moest dan vragen, wat Gerrit gezegd had, aan dikken Baatz, haar linker buurman, die schuddend en deinend als een pop van gutta-percha, bijna onhoorbaar te lachen zat.
De heeren Knegt en van Keibergen, de oude Piet Smit, en hunne dames, ofschoon met beminnelijken eenvoud en oprechtheid telkens weer zich richtend tot de meisjes Croes, Jan's zusters, of tot andere leden van de familie, die in hun nabijheid zaten, onderhielden zich toch, met verholen voorkeur, en niet zonder zekere verstandhouding in den regel onder elkaar....
Dominee Deuring, een vijftiger, ongetrouwd, dezelfde die 't huwelijk van Jan en Emma, nu vijf-en-twintig jaar geleden, met zooveel jeugdige geestdrift, hartelijkheid en wijding had ingezegend - hij was een vrij kleine, gezette man met een ruw-rood, raspig-geschoren gezicht - zat veelal te praten met Van Oosthoff, den uitgever. Ook een lange, gebaarde. Hij leek wel wat op Jan Croes. Ze waren oude vrienden; ofschoon er altijd een zekere jaloezie tusschen hen bestaan had en geen van beiden zich bizonder hartelijk over den ander placht uit te laten. Het was vreemd, want zij geleken elkander uiterlijk en innerlijk. Ook van Oosthoff was het fortuinlijk gegaan in de wereld, ook hij had een vrouw, die van hem hield, een gezin van zes kinderen, en ook deze zes waren niet allen gelijkelijk bedeeld met schoonheid, en schranderheid van geest; maar het scheen soms wel of juist die overeenkomsten niet gunstig op hun vriendschap ingewerkt hadden... Toch konden ze elkander niet goed missen, en het was
| |
| |
naar van Oosthoff vooral dat Jan nu en dan, uit de verte, zijn woorden mikte, wanneer hij zijn grooten, ros-rooden kop over tafel stak, in het vurige licht, tusschen bloemen-gloeiing, kristalgeflonker, in geuren van rozen, sauzen en wijn...
Voor dat men aan het dessert begon werd pauze gehouden. Mr. Olivier kondigde 't aan; hij stond op, lang en mager, staaf-recht, glimlachte tinteloogend naar weerskanten over de tafel, en stelde dan voor, dat men zich nu wat zou gaan vertreden, een dansje wagen; hij deelde mee, dat straks een beroemd tooneelgezelschap een kleine voorstelling dacht te geven. En er was een algemeene, vroolijke instemming, een drukke verlevendiging. Want als soldaten naar 't gevecht hunkerden nu de jongelui, die op moesten treden, naar die angst-volle oogenblikken; anderen - meisjes vooral - naar den dans; er waren er die hoopten op verliefde apartjes in hoekjes van de balzaal... Maar ook de ouderen vonden het niet onaangenaam de beenen eens te kunnen strekken, en daarna op gemakkelijker stoelen wat te gaan zitten babbelen, koffiedrinken, en kijken, naar wat er te kijk zou zijn.
Eenige heeren bleven in de eetkamer om er te rooken...
Maar de overigen stroomden, in een ongeregelden stoet, de danszaal binnen, de nu schitterend electrisch verlichte balzaal - er waren veel spiegels, veel rood, veel verguld -, waar, half achter palmengroen verborgen, een paar muzikanten, een blonde pianist met een gelaat als een wassen beeld en een kleine, zwart-joodsche vioolman, dadelijk inzetten, een wals. Piet Baatz, in z'n kwaliteit van hulpceremoniemeester, riep het, galmend luid, door de zaal: ‘Wals!... Wals!... Dames en heeren! Wals!...’ Maar er was niet zoo onmiddellijk veel animo; den meesten scheen het toch wat kras te zijn zoo dadelijk na 't vele eten; de allerjongsten alleen: meisjes in roze, wit en lichtblauw, jonge heeren in hun zondagsche jacquet-jasjes, een paar studenten ook, in rok, zwierden en draaiden zonder dralen, in golvende walsmaat, over de glanzend-gladde parketvloer, waar 't scherpe licht zich zoo fel in kaatste... Eerst langzamerhand kwamen er wat meer, ook volwassen figuren, en eindelijk waagden zich, met verlegen lachjes, eenige dames en heeren, wier lichamen 't dansen ontwend, door zittende bezigheden vergroeid, niet meer in staat waren zich met gracie en gemak te bewegen.
Maar de oudste dames groepten bijeen, in een hoek van de zaal, op crapauds en sofa's; ze staken er de grijzende hoofden samen, keuvelend, genoeglijk, over huislijke zaken en kennissen, over de ‘mooie gelegenheid’ hier, en over 't eten dat ze genoten hadden - ze beloofden elkander recepten -, terwijl de heeren, voor zoover ze niet meer in de eetzaal te rooken zaten, met de handen op de ruggen of over de buiken samen gestrengeld, in deurposten leunden, lachten en praatten.
De dikke Baatz stond met Gerrit Telders dicht bij de muzikanten en vertelde een mop, die op de laatste vergadering der commissie van drukkerspatroons en werklui was gemaakt. ‘Een goeie, zeg!... Je moet weten, de machinezetters beweren altijd dat ze zoo jong dood gaan, ze worden allemaal zenuwziek, zeggen ze, of ze krijgen 't aan de nieren. Toen zeit Smits,... je weet wel, die van de Voorburgwal.... En de pianisten dan? Die doen toch precies hetzelfde werk!... Hèhèhè!... Hoe was t-ie?... Goed, hè?...’
Gerrit lachte mee, maar hij antwoordde, langzaam, een beetje dreinerig-sekurig-langzaam: ‘Nou mot je wel zeggen, zie je, pianisten werken gewoonlijk geen tien of twaalf uur per dag!... Gelukkig maar hè?... Dat zouden ze misschien zelf niet uit kunnen houden... Mijn buurjuffrouw speelt gewoonlijk maar een uurtje, 's morgens tusschen negen en tien, maar daar heb je voor den heelen dag nèt genoeg 'an, wi-je gelooven?...’ Baatz grinnikte, en hoestte wat; malle kwibus toch die Telders!...
De pianist, die 't gesprek gehoord had, behield z'n strak gelaat, sloeg een polka aan.
‘Polka, polka’ galmde Pietje.
En óp huppelden de jongelui door de zaal, nu met bokkige sprongetjes. Ze werden al warm...
(Wordt vervolgd).
|
|