Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 16
(1906)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Het rijwiel bij de verdediging van Nederland.
| |
[pagina 19]
| |
men over oorlogen kan spreken als over de doodstraf of de inquisitoriale rechtspraak en dat men in de musea naar kanonnen en vischtorpedo's gaat zien, zooals men dit nu doet naar harnassen, ridder-zwaarden en stormhoeden. Voorloopig echter is ontwapening voor een natie nog te beschouwen als zelfmoord en in het bijzonder voor kleine landen blijft het oud-Nederlandsche woord ten volle van kracht: ‘houdt God voor oogen en uw kruit droog.’ Nu is het drooghouden van het kruit in onze moderne tijden van langdurigen vrede reeds letterlijk genomen niet gemakkelijk. Ook de moderne buskruit-soorten vereischen bijzondere zorg en zonder toepassing van de hulpmiddelen der wetenschap komt er niets van terecht. De bewaring van het modern kruit vraagt van onze militaire technici alle aandacht. Aan boord van de tegenwoordige oorlogschepen bouwt men er zelfs koelkamers voor. Deze beschouwing echter is eveneens in figuurlijken zin toepasselijk
kapitein van wagtendonk met zijn uitvinding.
Ook de moderne legerorganisator kan met de oude traditionneele vaatjes van hoepels en duigen niet meer volstaan om een moderne weermacht in goeden staat te houden. Om figuurlijk gesproken zijn kruit droog te houden, d.i. de weermacht aan de moderne eíschen van den oorlog te doen beantwoorden, moet hij, ter handhaving van een frisschen, opgewekten, flinken geest, alle middelen toepassen, waarover de met reuzenschreden vooruitgaande maatschappij hem de beschikking geeft. Dit nu is meer kostbaar dan moeilijk, zoodat hij, om met den Minister van Financiën op goeden voet te blijven, bij de organisatie der levende strijdkrachten een logische zuinigheid moet betrachten. Waarom hij zich zooveel mogelijk moet beperken in het vormen van een eigen militair maatschappijtje en er integendeel op uit moet zijn alle krachten te benutten, die hij telkens opnieuw in de samenleving zal aantreffen. De algemeene, de zoogenaamde maatschappelijke weerbaarheid, moet dus het element worden, waaruit hij in de eerste plaats het instituut der militaire weerbaarheid optrekt. Dit geldt zoowel personeel als materiëel. De militaire organisator moet dus, om het zoo eens uit te drukken, met het eene been in de burgermaatschappij blijven staan. Hij moet zijn aandacht blijven gevestigd houden op alles, wat in die groote samenleving voorvalt en bestudeeren welke krachten, in die maatschappij aanwezig, voor militaire doeleinden kunnen worden gebruikt, zonder hun ontwikkeling in die maatschappij in gewone tijden te schaden. Niet langer dus de weermacht naàst de samenleving, maar de weermacht uìt en doòr de samenleving. Alles, wat tot nu toe in die weermacht op eigen houtje geknutseld werd, niettegen- | |
[pagina 20]
| |
een afdeeling wielrijders der nederlandsche weerbaarheidsvereeniging.
staande de groote maatschappij het even goed, zoo niet beter verschaft, moet als overbodige weelde, als renteloos kapitaal aan personeel en materieel, daaruit worden verwijderd. Als afzonderlijk instituut in den Staat mag de weermacht in vredestijd slechts in wezen zijn, om de algemeene weerbare elementen der natie voor mogelijke militaire doeleinden te organiseeren, te oefenen of te voorzien. Omgekeerd echter rust op den Staat nadrukkelijk de verplichting, zijn voortdurende aandacht en zijn beste krachten te wijden aan alles wat voor de ontwikkeling van de algemeene weerbaarheid der natie noodig is en zijn waakzaamheid te toonen bij de beteugeling der invloeden, welke die algemeene weerbaarheid verzwakken. Hier raken wij de opvoeding. Nu vindt van militaire zijde het bovenstaande nog weinig instemming. Niet slechts blijkt hier, dat het nieuwe zich steeds ontpoppen moet uit de windselen van behoudendheid en vooroordeel, maar ook herhaalt zich het verschijnsel, dat het leger aanvankelijk geen sympathie heeft voor datgene, wat niet uit het leger zelf is voortgekomen. Toen Moltke nog jong staf-officier was, vestigde hij in een kortschrift de aandacht op het gebruik der zich ontwikkelende spoorwegen voor militaire doeleinden in oorlogstijd. Maar van verschillende zijden werd hij daarover heftig aangevallen: ‘Sie (die Eisenbahnen) sind einmal friedlicher Natur’, zoo klonk de conservatief-militaire dooddoener. Zelfs tot in Frankrijk verhieven mannen als Thiers hun stem daartegen. Toch zien wij reeds in de oorlogen van 1859 en 1866 de spoorwegen een belangrijke rol spelen en Frankrijk heeft in 1870 zijn nederlagen zelfs voor een deel te wijten aan het treffelijk gebruik, dat de Duitschers van de spoorwegen maakten. Sedert die jaren bereidt men in vredestijd stelselmatig het gebruik der spoorwegen in oorlogstijd voor. Spoorwegtroepen zijn een onontbeerlijk deel der moderne legers geworden. Nederland is, helaas, nooit tot een geheele | |
[pagina 21]
| |
een afdeeling wielrijders van het 7e regiment infanterie.
doorvoering van dit stelsel kunnen geraken Er is tegenwoordig een goed ingerichte militaire spoorweg-commissie, er zijn spoorweg-troepen, maar er zijn spoorwegen in ons vaderland aangelegd op een wijze, die haast de vraag doet opperen, of men dit in overleg met den vijand heeft gedaan. Strategische belangen hebben bij sommige in negatieven zin gegolden. Terwijl men, terecht op bijna alle spoorwagens in Europa duidelijk het aantal mannen en paarden vermeld heeft, dat daarin geladen kan worden, zoekt men die, voor een ordelijk en snel militair vervoer noodzakelijke, aanwijzing op Nederlandsche goederenwagens tevergeefs. Ook op ander gebied ziet men, zelfs in ‘militairistische’ rijken, het militair gebruik van verschillende hulpmiddelen van nijverheid en handel in vredestijd georganiseerd en voorbereid. Zeevarende mogendheden b.v. benutten de snelvarende booten der stoomvaartmaatschappijen bij hun militaire voorbereiding. Bij oorlogsgevaar komen deze met hun talrijk en goed geoefend personeel als hulp kruiserster beschikking. De kanonnen, waarmede die schepen bewapend zullen worden, liggen gereed en aan boord der betrokken vaartuigen zijn de noodige inrichtingen aangebracht, om ze dadelijk te kunnen opstellen. Omgekeerd, worden bijvoorbeeld in Frankrijk jonge zee-officieren aan boord der groote mailbooten werkzaam gesteld in het belang van hun practisch zeemanschap. Ook het zeevarende Nederland heeft dit stelsel op beperkte schaal toegepast, door officieren der handels-marine op te leiden en werkzaam te stellen als reserve-officier bij de oorlogsvloot. De talrijke krachten bij onze koopvaardij- en visschersvloot worden echter slechts ten deele gebruikt bij de zwakke zee-militie. Wat de landmacht aangaat, lijdt het reservekader een kwijnend bestaan. Over het jeugdig instituut der landweer-officieren en onderofficieren is nog geen oordeel te vellen. Overigens beschikt men in geval van oorlog | |
[pagina 22]
| |
over eenige burger-geneeskundigen als reserve-officieren van gezondheid, terwijl er ten slotte een verplichte keuring van paarden voor den krijgsdienst bestaat.
een sectie wielrijders uit het kamp bij laren voor leerlingen van hoogere burgerscholen en gymnasia.
Verder is men nog niet gegaan. Tallooze krachten, die met weinig moeite in oorlogstijd, vooral voor ons klein land, van onberekenbare waarde zouden zijn, blijven onbenut. Ons ditmaal beperkende tot het materiëel, wijzen wij op de stoombooten der buiten- en binnenvaarten en vooral op het vruchtbaar gebruik, dat in oorlogstijd in onze stellingen gemaakt zou kunnen worden van het ontzaglijk aantal motorvaartuigen als gewapende uitleggers of tot vervoer van troepen en materiëel, verder op de electrische opstellingen voor licht en kracht en ten slotte op de automobielen en rijwielen. Met voldoening kunnen wij echter vermelden, dat bij het legerbestuur een organisatie in overweging is, betreffende het gebruik van auto's en motor-rijwielen in bezit van militie- en landweerplichtigen. Moge dit het begin zijn van belangrijke maatregelen op dit gebied! Want al kennen wij niet het aantal automobielen en motor-rijwielen in Nederland, door onze stoffige buitenwegen weten wij bij ondervinding, dat dit levensgevaarlijk en genotvergallend groot is; zoo groot, dat deze knallende, sissende, bulderende en gillende gevaarten de aandacht getrokken hebben van de autoriteiten, die onze belastingwetten samenstellen. Bij de jongste spoorwegstaking werd met vrucht van automobielen, ook voor militaire doeleinden, gebruikt gemaakt. Op het laatste Natuur- en Geneeskundig Congres was een veertigtal automobielen te Arnhem beschikbaar voor een bezoek aan een herstellingsoord op de Veluwe. Het Duitsche legerbestuur heeft zich een groot aantal auto's aangeschaft en heeft de beschikking over een vrijwillig automobielkorps, dat reeds door belangwekkende oefeningen zijn practische bruikbaarheid bewezen heeft. Frankrijk en nagenoeg alle legers hebben dit voorbeeld gevolgd. Ook bij de Nederlandsche militaire manoeuvres hebben ter beschikking gestelde automobielen, naar wij vernamen, goed voldaan.
het rijwiel van wagtendonk gevouwen.
De qualiteit van ons wegenstelsel leent zich voor automobielvoertuigen bijzonder. Voor de verdediging van ons klein wegenrijk land is de beschikking over middelen tot snel troepen-transport een levens-quaestie. Zoo kan in Nederland een bestudeering van het vraagstuk van den dienstplicht van automobielen en motor-fietsen, haar organisatie en gebruik in oorlogstijd, geacht worden een eisch des tijds te zijn. Doch wij zullen ons ditmaal beperken tot een meer uitvoerige bespreking van een ander- | |
[pagina 23]
| |
kind der industrie, het rijwiel, omdat we ook daarin een element der algemeene weerbaarheid begroeten, waarvan een gebruik voor oorlogsdoeleinden vooral in Nederland van nog grooter gewicht moet worden geacht dan dat der automobielvoertuigen. Van een partijtrekken van het groot aantal rijwielen en geoefende wielrijders hier te lande is geen sprake. Wel is het rijwiel bij het leger in gebruik. Elk korps heeft zijn militaire wielrijders, maar dit alles beteekent nog in de verte niet een logisch gebruik maken van de groote militaire kracht, welke het wielrijdende Nederland, in het bijzonder voor ons land, zou kunnen beschikbaar stellen.
een sectie wielrijders uit het kamp bij laren in rij en gelid.
Ook deze quaestie is niet nieuw. Reeds tijdens het beleg van Parijs stelde een inwoner van deze stad voor om in de provincie een wielrijders-korps van 10.000 man te vormen en daarmede naar Berlijn op te rukken, aldus den ‘Prussiens’ noodzakende het beleg op te breken. Dit plan, vrij kinderlijk, bleef gelukkig plan.
het rijwiel van wagtendonk tot gebruik gereed.
Voor militaire doeleinden werd voor het eerst van het rijwiel gebruik gemaakt gedurende het ook in andere opzichten merkwaardig en voor Nederlandsche militairen zoo leerzaam beleg van Belfort in dien zelfden oorlog. Het heeft echter ook in Nederland nog lang geduurd eer men aan het rijwiel waarde toekende voor militaire doeleinden. Nu waren de eerste proeven op dit gebied alles behalve geschikt om deze meening te ontzenuwen. Voornamelijk werd zij teweeg gebracht door de dwaling, dat van iemand die wielrijden kan, maar één, twee, drie een militair wielrijder te maken is. Of, dat zelfs persoonlijk voortreffelijk geoefende militaire wielrijders eenvoudig door hen bijeen te voegen een goede afdeeling wielrijdende infanterie vormen. Goede voorschriften, goede voorbereiding, langdurige samenwerking zijn hier, evenmin als bij elk ander onderdeel van militaire organisatie, overbodige weelde. Op deze dwaling, die nog bij velen bestaat, dient hier met nadruk te worden gewezen. Een goed militair-wielrijder moet niet slechts uitstekend rijden, maar daarin ook grondig geoefend zijn in afdeelingen. Hij moet zijn rijwiel kennen als de infanterist zijn geweer en de kanonnier zijn kanon en ten slotte zal hij, behalve zijn persoonlijk grondige militaire geoefendheid, aan hooge lichamelijke en geestelijke eischen moeten voldoen. Het eerste gebruik van rijwielen in het Nederlandsche leger dagteekent van een 15 jaar geleden. Eenige jongelieden, leden van den Algemeenen Nederlandschen Wielrijders-Bond, boden hunne diensten aan om bij manoeuvres op te treden als militaire wielrijders en spoedig kregen de namen der toenmalige luitenants Sommer, van Wagten- | |
[pagina 24]
| |
donk en Bakker door de verdienstelijke, oorspronkelijke wijze, waarop zij deze nieuwe vrijwilligers oefenden, een welverdiende vermaardheid. Die diensten der militaire wielrijders bepaalden zich tot het overbrengen van mondelinge en schriftelijke berichten. Hun standpunt dat aanvankelijk niet zeer aangenaam was, werd behoorlijk geregeld bij Koninklijk Besluit. Een aantal van ten hoogste 75 leden van den Algemeenen Nederlandschen Wielrijdersbond werd tot eene vrijwillige verbintenis als militair wielrijder toegelaten, wanneer aan eenige voorwaarden betreffende geschiktheid enz. werd voldaan. De adspiranten werden in de verschillende garnizoenen vooral door de genoemde officieren opgeleid en later bij de oefeningen ingedeeld. Terecht verklaarde de kapitein-ingenieur Scheffer later van hen, in een lezing voor de leden der Vereeniging tot Beoefening der Krijgswetenschap, dat deze burger-militaire wielrijders met boven allen lof verheven ijver hun diensten aan het legerbestuur hebben bewezen, dat zij met stalen volharding de hun gegeven opdrachten hebben vervuld; nooit was hun iets te veel, zij vroegen steeds om meer werk. Hun moet de groote verdienste worden toegekend, dat zij onder ongunstige omstandigheden op schitterende wijze hebben getoond, dat de wielrijdende rapport-rijder voor het leger van onschatbare waarde is. Gaarne zouden zij ook bewezen hebben, dat hij voor andere oorlogsdiensten geschikt is, zij werden daartoe, helaas, niet in de gelegenheid gesteld. Hun ijver en hun geestelijke ontwikkeling hadden ook in deze richting ontwijfelbaar succes verzekerd. Wij moeten hier ook noemen de oefeningen van de wielrijders der Nederlandsche Weerbaarheids-Vereeniging, eerst onder leiding van den heer Jan de Flines later onder die van den heer Geert de Jonge. Wat door die afdeelingen bereikt is, was van groote beteekenis. Het aanvoeren en leiden van sterke afdeelingen wielrijdende infanterie toch is zeer moeilijk. Maar beiden slaagden er in, na voldoende voorbereiding, met afdeelingen ter sterkte van zeventig rijwielen niet gemakkelijke opdrachten op voortreffelijke wijze uit te voeren, zelfs gedurende zeer donkere nachten. Schrijver dezes heeft daarvan sterke staaltjes bijgewoond in het Gooi. Nu beschikken beide heeren over een eigenschap, die vele Nederlanders hebben en die wij in het belang van het brandend kadervraagstuk in Nederland zoo gaarne algemeen en practisch benut zouden zien: de aangeboren geschiktheid tot het voeren van een militair commando. Eerst later, onder geheel andere omstandigheden werd de groote waarde van wielrijdende infanterie als vecht-afdeeling in het leger practisch aangetoond. Dit geschiedde bij de groote manvoeuvres op de Veluwe onder leiding van den Generaal Snijders. Deze opper-officier, voorstander van het gebruik van vechtende wielrijders-afdeelingen, stelde een compagnie wielrijders samen, onder bevel van den bekenden luitenant Van Wagtendonk. Bij de voorhoede ingedeeld had deze o.a. bij Terlet goede resultaten. Deze proef werd herhaald bij de groote manoeuvres van verleden jaar in het Zuiden van Limburg, waaraan door een compagnie wielrijders onder commando van den kapitein Bakker werd deelgenomen. Als een heuglijk feit kunnen wij vermelden, dat op last van den Minister van Oorlog een compagnie militaire wielrijders onder bevel van dien kapitein van 16-23 Augustus a.s. zal deelnemen aan de cavalerie-manoeuvres. Helaas werd niet tevens de proef met de vrijwillige militaire wielrijders voortgezet. Het korps, samengesteld uit Bondsleden, is sedert zelfs verdwenen. Het zooeven genoemde optreden bij de manoeuvres van vechtende wielrijders, had nl. plaats met de miliciens-wielrijders der verschillende regimenten, die daartoe tijdelijk waren bijeengevoegd. Dit zijn gewone dienstplichtigen, die tot de compagnie behooren, maar een bijzondere opleiding ontvangen. Zij komen dus niet boven de sterkte van het eigenlijke legeren hun diensten zijn niet vrijwillig. Met dit stelsel is dus de aanvankelijk ingeslagen weg verlaten, wat te betreuren is. Het was een logisch stelsel: aanwenden van de krachten, die op dit gebied buiten het leger aanwezig zijn: nl. geoefende, geestelijk en lichamelijk ontwikkelde jongelieden-wiel- | |
[pagina 25]
| |
rijders met ijver, goeden wil, en een eigen rijwiel. Breidt men nu volgens het bestaand stelsel het aantal wielrijders uit, dan wordt de sterkte der troepenafdeelingen minder, wat bij de minimum-sterkte, die het Nederlandsche leger reeds heeft, niet wenschelijk is. Bovendien berijden de milicien-wielrijders 's rijks rijwielen. Van de rijwielen, die in grooten getale in de burgermaatschappij aanwezig zijn, wordt dus geen partij getrokken. Wil men de op dit gebied aanwezige krachten op logische en doeltreffende wijze aanwenden, dan moet een afzonderlijk korps militaire wielrijders in het leven geroepen worden, boven de sterkte en buiten het organiek verband van het eigenlijk leger. Onder aannemelijke voorwaarden moeten, op den grondslag van algemeenen dienstplicht, de dienstplichtigen daarbij met hun rijwiel vrijwillig worden ingedeeld en in de eerste plaats geoefend worden als wielrijdende vecht-infanterie en, voor zooveel noodig, als rapportrijders. Aan een dergelijk korps worden zulke hooge en bijzondere eischen gesteld, ook wat de wijze van oefenen betreft, dat de wielrijders-afdeeling onder afzonderlijke, vast daarbij ingedeelde, officieren en onderofficieren zou behooren te worden georganiseerd. Zij zou dus los moeten zijn van de korpsen en een afzonderlijk wapen vormen. Bovendien worden nu de militaire wielrijders, uit meerdere regimenten afkomstig, kort voor de manoeuvres vereenigd. Zij zijn elkaar en hun commandant vreemd, niet geoefend bij optreden in groot verband. Men kan op die manier geen juist beeld krijgen van hetgeen waartoe die afdeelingen in staat zijn. De Generale Staf zou de sterkte van een dergelijk korps gemakkelijk kunnen bepalen op grond van de strategische eischen daaraan te stellen met het oog op de verdediging van Nederland. Voor de methode van oefening, alsmede voor de tactische organisatie, bezit het Nederlandsche leger in de bovengenoemde officieren, mannen, die op dit gebied hun sporen hebben verdiend. Het dienstplichtig maken der rijwielen (en automobielen) is een beginsel van gezond verstand. Er zijn weliswaar bezwaren, maar die zijn niet onoverkomelijk als wij eenerzijds een beetje durven aanpakken en goeden wil toonen, anderszijds wat behoudendheid en vooroordeel af weten te schudden. Het medebrengen van halfsleetsche rijwielen en het doen herstellen van deze in dienst, op kosten van het Rijk, zou te voorkomen zijn door een stelsel van geregelde inspectie. De bezwaren voortvloeiende uit een herstellen te velde van zoo uiteenloopende fabrikaten, alsmede een beschikking over de vele verschillende verwissel- en reserve-stukken, zouden op te heffen zijn door van de wielrijders, die als zoodanig hun dienstplicht wenschen te vervullen, een rijwiel te eischen van Nederlandsch fabrikaat of, althans wat onderdeelen betreft, aan zekere eischen voldoende. In navolging van Engelsche Yeomanry brengen ten onzent de vrijwilligers bij het reservekader der cavalerie wel een paard mede, dat aan zekere eischen moet voldoen, waarom zou dit niet mogelijk zijn bij het zooveel goedkooper en meer algemeen in gebruik zijnde rijwiel? Men zal hier tegen aanvoeren: men heeft Rijks-geweren, Rijks-kanonnen, waarom geen Rijks-rijwielen? Maar deze vergelijking gaat niet op, daar, naar ik zeker meen te weten, de eerzame Nederlander voor zijn genoegen of dagelijksch gebruik zelden kanonnen en militaire geweren in huis heeft, zooals dit met de rijwielen wèl het geval is. Neen, in het buitengewoon groot aantal rijwielen in ons land aanwezig schuilt een kracht, die niet ongebruikt mag blijven. Dit geldt ook het toenemend aantal automobielen; motor-fietsen te gebruiken komt ons niet gewenscht voor zoolang deze zooveel lawaai maken als dit tegenwoordig nog veelal het geval is. Niet slechts onzichtbaarheid, ook onhoorbaarheid is eisch in den modernen oorlog. De automobiel stelt ons in staat het aanvallend en verdedigend vermogen van wielrijders-afdeelingen aanzienlijk te verhoogen. Toevoeging van artillerie aan dergelijke afdeelingen toch is daarvoor noodzakelijk. Gebruikt men echter paarden als trekkracht, dan is de snelheid onvoldoende. Slechts automobielen kunnen wielrijders-afdeelingen onder alle omstandigheden bijhouden. Wat de rijdende artillerie is voor de cavalerie, moet de automobiel-artillerie dus worden voor de wielrijdende | |
[pagina 26]
| |
infanterie. De automobiel dient hier natuurlijk uitsluitend als transportmiddel voor licht snelvuur-geschut met bediening en munitie. Een gepantserd fortje op wielen staat ons hier allerminst voor den geest.
gereed om te vuren in knielende houding met het gevouwen rijwiel op den rug.
De tactische eenheid der wielrijdende infanterie zou de compagnie moeten zijn ter sterkte van niet meer dan ± 100 man. Voor de automobiel-artillerie wordt dit de batterij van vier vuurmonden. Men zou dan, per batterij, met zes automobielen kunnen volstaan. Ook in verband met de oprichting van deze eenheden is afschaffing van de onzedelijke loting voor de nationale militie noodzakelijk. Wat het aantal dienstplichtigen betreft, dat jaarlijks wordt ingelijfd, daarvoor dienen andere bepalingen gemaakt te worden om over de in de natie aan wezige krachten ook hier steeds op logische wijze te kunnen beschikken. Een vijf of zesmaandsche eerste oefeningstijd met groote jaarlijksche of halfjaarlijksche lichtingen is, wat ons, ook in dit verband, als mogelijk, noodzakelijk en derhalve als wenschelijk voor oogen zweeft. Zèker, mèt vooroefening doch uitgezonderd rijden en schieten, zònder militaire excercitie. Voor den wielrijder en den automobilist bestaat deze, behalve natuurlijk uit de meesterschap over hun vehikel, bovendien uit terrein-kennis (practisch en van de kaart). Wielrijders- en automobiel-korpsen moeten, wat het personeel betreft, geestelijk en lichamelijk keurkorpsen zijn. Geestelijk, van wege de moeilijke opdrachten, welke hun te beurt vallen, lichamelijk, van wege de groote krachtsinspanning, die onmiddellijk bij het uitbreken van vijandelijkheden reeds van hen gevergd wordt. Er komen dus slechts voor in aanmerking: 1o. zij, die met goeden uitslag de vooroefeningen voor dat wapen hebben bijgewoond; 2o. zij, die aan een strenge keuring voldoen; 3o. zij, die genegen zijn hun automobiel of rijwiel onder zekere voorwaarden mede te brengen en onder behoorlijke vergoeding en toezicht van Rijkswege na hun vertrek met groot verlof ter beschikking te houden. Wat het rijwiel betreft, moesten hieraan geleidelijk twee eischen worden toegevoegd. In de eerste plaats, zooals reeds werd aangestipt, eenvormigheid, wat de versnelling en eenige onderdeelen betreft. De ondervinding leert toch, dat in een afdeeling wielrijders met verschillende versnellingen geen voldoende innige samenhang mogelijk is. Evenzoo is bij het gebruik van militair materieël te velde steeds de beschikking over een zeker aantal verwissel-stukken noodzakelijk. Dit geldt zeker in hooge mate ook het rijwiel in militair gebruik. Ieder wielrijder voor zijn merk de noodige verwisselstukken te doen medevoeren is practisch onuitvoerbaar. Verschillende modellen verwisselstukken bijeen mede te voeren van het reusachtig aantal fabrikaten, is dit eveneens. Zoo komen we tot den noodzakelijken eisch, dat elk wielrijder in dienst een rijwiel medebrengt, dat, wat de verwisselstukken betreft, aan een zeker model moet voldoen, opdat de verwisselstukken, waarvan elk korps bij zijn gevechts- of bagagetrein organiek te velde voorzien is, steeds zullen passen op de bij dat korps ingedeelde rijwielen. Een tweede eisch is de opvouwbaarheid. Zoodra men toch de zekerheid wil hebben | |
[pagina 27]
| |
onder alle omstandigheden over het aanvallend en verdedigend vermogen der wielrijderskorpsen te kunnen beschikken, mag het vervoermiddel nimmer daarvoor een beletsel kunnen worden. Dit nu zijn bij gevechten te voet - en deze zijn regel - zoowel het paard als het onvouwbaar rijwiel. Zij dienen zoodra het tot vechten komt achtergelaten te kunnen worden. Er moeten bewakers bij blijven, die in mindering komen der gevechts-sterkte, en toch is de kans groot, dat de berijder er op een gewenscht oogenblik niet de beschikking over heeft. Dit geeft allicht aanleiding tot een min of meer blijven hangen aan of nabij de plek, waar de rijwielen of paarden zich bevinden. Nu echter is geen krachtig aanvallend of verdedigend optreden in het modern gevecht denkbaar zonder groote mate van plooi- en beweegbaarheid in terrein of stelling: vooral wat betreft infanterie.
rustende engelsche militaire wielrijders in hydepark.
Hier is derhalve het woord toepasselijk van den schepper der Fransche wielrijdende infanterie, den majoor Gérard: ‘Faisons porter le cycle par le cycliste, là où le cycliste ne peut être porté par le cycle, et le problème de l'infanterie montée sera résolu.’ Het vouwbaar rijwiel neemt inderdaad die bezwaren weg. Het kan door den als tirailleur optredenden wielrijder op den rug medegevoerd worden, zoodat beide handen vrij blijven, en de persoonlijke gevechtswaarde of die van de afdeeling, waartoe hij behoort, niet in het minst geschaad wordt.Ga naar voetnoot*) Waar men met het gebruik van vechtende-wielrijders wat minder lang gewacht heeft dan in Nederland, wordt dit beginsel erkend en toegepast. In Frankrijk heeft het vouwbaar rijwiel Gérard zich, ondanks de ongunstige beoordeelingen daarvan, vooral buiten Frankrijk, in het Fransche leger gehandhaafd. Ook in België is voor de wielrijder-compagnie het vouwbaar systeem Belgica aangenomen. In Italië zijn op uitgebreide schaal vergelijkende proeven genomen, welke tot aanneming van het vouwbaar type Roselli hebben gevoerd. Het leger der Vereenigde-Staten heeft model Cleveland, Zwitserland de Costa, Oostenrijk het Styria-Klapprad en de Waffen-Räder uit de bekende wapenfabriek te Steyr, Duitschland het Adler-Klaprad, alle vouwbaar èn, wat van evenveel gewicht is, nationaal fabrikaat. Ook Nederland kent zijn vouwbaar rijwiel, dat tot een van de beste stelsels moet worden geacht. Maar.... wij zijn in Nederland, hoe weinigen weten dus, dat dit stelsel door een Nederlandsch officier is uitgevonden en door een bekende Nederlandsche fabriek van rijwielen is vervaardigd? De toenmalige luitenant der Nederlandsche infanterie, Van Wagtendonk, deed de uitvinding en bood haar het Nederlandsch gouvernement aan, maar men oordeelde het niet noodzakelijk op eenigszins uitgebreide schaal proeven te nemen en er daartoe bijvoorbeeld eens een twintigtal door een Nederlandsche fabriek te laten maken. Toch slaagden de aanvankelijke proeven volkomen. De luitenant van Wagtendonk toonde zijn systeem met goeden uitslag aan het ministerie van oorlog in den Haag, in de Vereeniging ter beoefening van Krijgswetenschap, verder te Parijs, te Kopenhagen, te Berlijn, aan de Ecole Militaire d'Alexandre te Moscou en in meerdere groote garnizoensplaatsen van het binnen- en buitenland. | |
[pagina 28]
| |
De vorige Inspecteur der Infanterie, luitenant-generaal Snijders, was van het stelsel Van Wagtendonk een bekend voorstander. De goede Nederlandsche rijwielfabriek van Burgers heeft de rijwielen van dat stelsel samengesteld, beproefd en deugdelijk bevonden. Men zou dus zeggen... Maar neen. In Nederland is nog steeds geen proef van eenige beteekenis daarmede genomen. Dat het buitenland zijn eigen stelsels de voorkeur geeft is natuurlijk. Maar Nederland! Het groote voordeel van het rijwiel Van Wagtendonk, in òns kader van rijwiel-dienstplicht is, dat bestaande gewone rijwielen er gemakkelijk door in sterke vouwbare te te wijzigen zijn. Dit toch zou noodzakelijk zijn om het stelsel, dat den militairen wielrijder zijn wiel in dienst laat medebrengen, logisch door te voeren. Het vouwbaar rijwiel Van Wagtendonk is vervaardigd volgens het zoogenaamd scharnierstelsel. Men heeft het voordeel hier twee sterke ramen te hebben en niet de gebogen lijn met het zwak manchet-stelsel, dat b.v. het stelsel Gérard te zien geeft. Maar aangenomen, dat ook het stelsel van Wagtendonk voor verbeteringen vatbaar is, dan verdient een vergelijkende proef bijv.: met de ‘Gérard’, eerst recht aanbeveling.
aantreden der engelsche wielrijders.
Daar de firma Burgers de vouwbare rijwielen uitsluitend maakte voor militaire doeleinden, werden ze bijzonder stevig, waardoor ze zwaarder uitvielen dan de gewone rijwielen. Doch wat maakt dit kleine verschil uit, tegenover het loodzwaar gewicht van meer dan 25 K.g. modelbepakking, dat de infanterist op zijn eindelooze marschen te torschen heeft? De handgrepen voor het opvouwen en dragen zijn hoogst eenvoudig. Men maakt het riempje bij de voorbuis los, haakt met de ‘mousqueton’-haak den rechter- of linkerriem (al naar gemak) in het oog, stelt de rem, opent het scharnierstelsel, vouwt het wiel op, steekt den arm door den draagriem en bevestigt den anderen. In boschachtig terrein kan ook de stuurstang gedraaid worden na het stellen van de rem. Dit alles gaat zeer gemakkelijk en vereischt minder tijd dan noodig is om deze beschrijving te lezen, enkele seconden zijn voldoende.Ga naar voetnoot*) Waarom wielrijdende infanterie voor ons land zoo bijzonder noodzakelijk is? Omdat wij een klein land vormen en omdat ons stelsel van verdediging, terecht gegrondvest op de groote sterkte der polderterreinen, voor een goed deel neerkomt op het ‘actief’ verdedigen van langgerekte stellingen. Wij zullen bij een oorlog vooral geoefend moeten zijn in het polderland en de Hemel geve, dat dan elk Nederlandsch officier en onderofficier daar den weg weet als in de plaats zijner inwoning, dat hij er dikwijls en op alle punten manoeuvres zal hebben medegemaakt en op dit gebied niet alleen bekend is in Gelderland, Brabant of Limburg, deelen van Nederland, waar hij in 99 van de 100 gevallen niet zal moeten | |
[pagina 29]
| |
vechten. Komt de Nederlandsche aanvoerder echter, onverwachts, voor het feit dat hij den steeds overmachtigen vijand zal hebben te staan in onze polderterreinen, weet hij er dan niet beter den weg dan zijn vijand, die ook daar nimmer geoefend heeft, dan.... Dus veelvuldig oefenen elk jaar opnieuw in verschillende deelen van ons polderterrein, manoeuvres vooral ook bij Amsterdam en Utrecht of Gorcum en niet alleen bij Maasticht of Arnhem! Ook wat de wielrijdende infanterie betreft. De talrijke, goede wegen en dwarswegen toch in onze polderterreinen werken een verassend optreden van wielrijders-korpsen buitengewoon in de hand. Met afdeelingen van eenige sterkte, (een honderd geweren en eenige vuurmonden) die in staat zijn zich snel naar een bedreigd punt te verplaatsen of over een goeden afstand een omtrekkende beweging kunnen uitvoeren, zal men hier zeer groote uitkomsten kunnen verkrijgen. Dit zal zoowel het geval zijn tegen een aanvallend optreden van overmachtige afdeelingen als om de gevolgen te voorkomen van een plaatselijke verrassing bij nacht of mistig weer. Zelfs een reeds aldus binnengedrongen vijandelijke afdeeling zal dan, dank zij onze talrijke wegen en dwarswegen op dijken en kaden, door wielrijdende infanterie ‘geïsoleerd’ kunnen worden. Een dergelijk verrassend optreden is bij de verdediging van langgerekte liniën een blijvend gevaar en dit gevaar is slechts voldoende te keeren, indien de linie-commandant een korps wielrijdende infanterie en automobiel-artillerie steeds tot zijn beschikking heeft. De noodzakelijkheid daarvan is in beginsel reeds ingezien door Prins Willem III bij de verdediging van ons Vaderland in 1672/73. Hij richtte een afzonderlijk korps op dat achter het midden der Hollandsche Waterlinie was opgesteld, om bij een onverwacht optreden van de Franschen zich snel naar het bedreigde punt te kunnen verplaatsen. Gedurende den winter deden afdeelingen op schaatsen met sleden, waarop licht geschut, daarvoor dienst. De langzame ‘methodieke’ oorlogvoering dier dagen deed het gebrek aan voldoende snelle middelen van vervoer tot snel samentrekken op een bedreigd punt minder gevoelen. Nu echter mag men op de gunstige omstandigheden van 1672/73 niet meer rekenen. Snelheid en verrassing zijn elementen van den hedendaagschen oorlog, onze spooren tramwegen zijn voor het doel onvoldoende en het zou onverantwoordelijk zijn de krachten, die de samenleving biedt: het rijwiel en de automobiel, onbenut te laten. Alle veldheeren van beteekenis hebben steeds getracht de snelheid van beweging van afdeelingen infanterie onder bepaalde omstandigheden te vergrooten. Men kent het voorstel van Luxembourg om in 1672 door een deel zijner infanterie, opgezeten achter cavaleristen, spoorslags Amsterdam te vermeesteren. Indien het plan uitgevoerd ware, zou het bij den heerschenden toestand waarschijnlijk gelukt zijn. De Groote Keurvorst voerde zijn troepen op sleden snel over het Koersche Haff. In 1830 is hier te lande van wagens gebruik gemaakt om een deel der Nederlandsche infanterie snel op de Zuid-grens samen te trekken. In 1870 plaatsten de Duitschers daartoe infanteristen op hun kanonnen en voorwagens. De practische bezwaren zijn echter steeds groot. Zelfs bij de algemeene beschikking over spoor- en tramwegen blijft het zeldzaam, dat men de troepen zal kunnen vervoeren tot op het gevechtsveld. Het vraagstuk der bereden infanterie is nog altijd niet opgelost. Zelfs na de ruime toepassing daarvan in den Zuid-Afrikaanschen oorlog blijft de bewering nog altijd van kracht, dat bereden infanterie gewoonlijk spoedig slechte cavalerie en nog slechter infanterie wordt. De cavalerie is voor het gevecht te voet door allerlei onvermijdelijke bijkomende omstandigheden minder geschikt; een deel der manschappen moet bij de paarden blijven als de overigen voor het gevecht zijn afgestegen; vooral in ons vlak land zijn die paarden moeilijk voldoende gedekt op te stellen en blijven zij een zeer kwetsbare plek van aldus strijdende ruiterij. De wielrijdende infanterie maakt de oplossing van dit voor Nederland uiterst gewichtig vraagstuk mogelijk. |
|