| |
| |
| |
de stad argos en het zuidelijk gedeelte van de vlakte argolis.
| |
De opgravingen te Argos
door Dr. C.W. Vollgraff.
De vlakte van Argolis, in de dagen van Homerus zoo rijk aan koren en paarden, levert thans voor wie haar uit het Noorden met den spoorweg bereikt een schouwspel op van verlatenheid en verwaarloozing. Ten gevolge van gebrek aan water blijven uitgestrekte velden onontgonnen, terwijl van andere de jaarlijksche opbrengst uitermate gering is. Het is het dorstige, door de felle zon verschroeide land, zooals het in d'Annunzio's Doode Stad geschilderd is. In een uithoek verscholen ligt de grijze burchtheuvel van Mykene, doodsch en indrukwekkend gelijk het omringende landschap. Meer zuidelijk gekomen ziet men echter dat de omtrek van Argos en de streek tusschen deze plaats en Nauplia een uitzondering maken op de algemeene onvruchtbaarheid. Dáár is water voorhanden. Op twee plaatsen, te Kephalari en te Myli, komen aan den voet van het westelijk gebergte krachtige beken, in de oudheid de Erasinus en de Waterslang van Lerna, te voorschijn. Elders is de grond zelfs moerassig. Niet het minst dienstig voor de besproeiing van velden en tuinen zijn verder de diepe putten, waardoor het onder den grond van de bergen naar zee stroomend water aan de oppervlakte wordt gebracht; immers Argolis is als het ware een diepe kom, aan alle kanten behalve aan de zeezijde omsloten door hooge bergketens Waar slechts water is, daar vertoont zich onmiddellijk de oude vruchtbaarheid van den bodem. Gebrek aan kennis, aan nauwlettende zorg, aan
| |
| |
de larissa.
gemeen overleg voor de onmisbare besproeiing en welke andere gebreken bovendien de ijverige landbouwende bevolking nog mogen aankleven, verhinderen niet dat hier jaarlijks een ruime oogst van graan, wijndruiven, tabak, olijven, ooft en tafelgroenten wordt binnengehaald. Van de opbrengst van dit steeds beter bebouwd wordend gedeelte der vlakte leeft de bevolking van Argos, thans een kleine stad van tien tot twaalfduizend zielen, en van het naburige Nauplia, dat zes duizend zielen telt. Nauplia heeft buitendien nog andere bronnen van inkomsten: het is zeehaven en zetel van het provinciaal bestuur, en door dit alles te zamen een van de meest welvarende en vooruitstrevende kleine steden in Griekenland; Argos daarentegen draagt met zijn schamele huizen en ongeplaveide straten geheel het karakter van een stad met plattelandsbevolking. Wijd uiteen gebouwd, aan den westelijken rand van de vlakte, beslaat het ongeveer juist de plek, waarop ook de antieke stad Argos gebouwd was. In zekeren zin kan men zeggen, dat het nog het oude Argos is, want naar alle waarschijnlijkheid heeft de plaats nooit opgehouden bewoond te zijn. Na in de derde en vierde eeuw na Chr. de verwoestingen der Gothen te hebben doorstaan, is de stad in het byzantijnsche tijdperk weder opgebloeid en ook onder de heerschappij van Franken, Venetianen en Turken steeds een plaats van eenige beteekenis gebleven. Zichtbare sporen van gebouwen uit de oudheid zijn er, allicht juist ten gevolge van die voortdurende bewoning, slechts weinig overgebleven. De zware muren van de burcht op den top van de Larissa en het in de rots gehouwen theater aan den voet daarvan waren langen tijd nagenoeg de eenige bezienswaardigheden, die vreemdelingen hierheen trokken.
Wel mag het bevreemding wekken, dat nog nooit iemand het besluit genomen had den bodem van de stad Argos te doorvorschen
| |
| |
de apsis.
om weder aan het licht te brengen wat daarin bedolven moest liggen, te meer, omdat in haar nabijheid Mykene en Tiryns nu sedert dertig jaren weder bekend zijn en den ijver der onderzoekers met zulke schitterende vondsten beloond hebben. Over het algemeen schijnt men huiverig te zijn geweest om opgravingen van groote grieksche steden te ondernemen, waarschijnlijk uit hoofde van het niet te vermijden gevaar van aanvankelijk mis te tasten en den licht verklaarbaren schroom aan de geleerde wereld geen onmiddellijk zichtbare resultaten te kunnen toonen. Terwijl aan de kust van Klein-Azië de opgraving van Pergamon, Priene, Milete begonnen werd, waren het in Griekenland steeds vooral de groote heiligdommen, die men wenschte te ontdekken: na Olympia Delphi, na Delphi Delos. Een uitzondering maken Athene natuurlijk, omdat het de hoofdstad is en de zetel van alle archaeologische instituten, en Corinthe, waarvan de Amerikaansche School de ontgraving met prijzenswaardige volharding, maar helaas tot nog toe slechts gedeeltelijk goeden uitslag ondernomen heeft en voortzet. Maar Sparta, Thebe, Megara, Chalchis en zoovele andere kleinere steden wachten nog steeds op de spade van den archaeoloog. Ook toen nog niet lang geleden de Amerikanen in de vlakte van Argolis een opgraving ondernamen, gold deze niet het eigenlijke Argos, maar den op zich zelf ver buiten de stad gelegen tempel der Argivische Hera. Hetgeen bij dat al Argos tot een uitermate geschikt punt voor onderzoekingen maakte, was de rol, die deze overoude en wijdvermaarde stad in de grieksche geschiedenis heeft gespeeld; archaeologische vondsten toch plegen een groot deel van haar belangrijkheid te ontleenen aan de plaats waar zij gedaan zijn.
Op het toppunt van zijn macht schijnt Argos te hebben gestaan in de eerste eeuwen der grieksche geschiedenis, waarover bij ge- | |
| |
brek aan authentieke geschiedbronnen nog een duistere sluier hangt. Homerus althans gebruikt het woord Argos veelal in uitgestrekte
vóórmykeensche vaas van de aspis.
beteekenis, somtijds overeenkomend met het rijk van Agamemnon in den Peloponnesus, somtijds met geheel Griekenland, gelijk hij ook alle Grieken wel Argiven noemt. Een onwedersprekelijk bewijs van Argos' oppermacht!
Tegen het einde van de zesde eeuw vóór Chr. moest de trotsche stad echter na lange, verbitterde oorlogen bukken voor Sparta, en bleef van dat tijdstip af slechts een mogendheid van den tweeden rang, begeerd als bondgenoot en gevreesd als vijand, maar zonder de kracht om gelijk Athene en Sparta andere staten voor te gaan en op hun vereenigde macht te steunen. Gedurende den tijd van zijn hoogsten bloei had Argos echter zeker op de grieksche cultuur een diepgaanden invloed uitgeoefend. Ten bewijze daarvan strekken de argivische legenden, die overal ingang gevonden en b.v. aan de attische dichters stof tot zoo menig drama hebben opgeleverd. De beeldhouwkunst bereikte te Argos in de vijfde eeuw vóór Chr. met Polycletus een hoogte, welke misschien alleen voor die der attische school onder moet doen. Dit zijn in het kort de historische redenen, die de ontgraving van Argos wenschelijk maakten.
Dat de gesteldheid van den bodem er
vóórmykeensche vaas van de aspis.
zoodanig is dat de sporen der geschiedenis er niet zijn uitgewischt - iets waarvoor wel eens gevreesd was - dat is door de werkzaamheden der drie afgeloopen jaren reeds voldoende bewezen.
mykeensche vaas.
Een opgraving behoort te worden op touw gezet volgens een vooraf wèloverwogen vast plan. Maar de geregelde uitvoering van zulk een plan kan door allerlei hinderpalen worden belemmerd; om tijd- en geldverlies te voorkomen moet men dan niet aarzelen er van af te wijken en b.v. nu reeds iets te doen waarmede men onder andere omstandigheden eerst veel later zou zijn begonnen. In Griekenland bestaan er wettelijke bepalingen, volgens welke landeigenaars zoo noodig gedwongen kunnen worden op hun grond tegen eenvoudige vergoeding der eventueel aan te richten schade proefgravingen te laten plaats hebben. Maar de toepassing der dwangmaatregelen vereischt in geval van verzet van de zijde der eigenaars zeer veel tijd. Ook onteigening van land, waar men weet of vermoedt, dat oudheden aanwezig zijn, staat de grieksche wet toe; maar bij
| |
| |
de bestaande toestanden in het koninkrijk kan een onteigening, waartoe van hooger hand besloten is, toch nog jaren lang onuitgevoerd blijven. Alleen op terreinen, die aan het rijk behooren, kan men met de vereischte volmacht gewapend vrijelijk graven; en bovendien zullen overal wel sommige particulieren de vergunning tot proefgravingen op hun terrein gereedelijk verleenen. Te Argos was de toestand in zooverre gunstig als de heuvel, waar de opgraving redelijkerwijze moest beginnen, geheel rijksgrond was. De moeilijkheden konden echter niet uitblijven toen de werkzaamheden later overgebracht moesten worden naar de vlakte, op het erf van particulieren.
ivoren mykeensche sphinx.
De ligging van Argos is met weinig woorden te omschrijven. Ten Westen wordt de stad beheerscht door de bijkans 300 M. hooge Larissa, ten Noorden door een lageren, rotsachtigen heuvel, die zijn naam Aspis, d.w.z. Schild, aan zijn ronde, bolle gedaante te danken heeft. Tusschen beide heuvels dóór loopt de weg, die Argos met Mantinea in Arcadië verbindt. Aan de Oost- en Zuidzijde heeft de stad geen natuurlijke verdedigingsmiddelen. Het is dus duidelijk hoe Argos in het klassieke tijdperk versterkt moet zijn geweest: de stadsmuur verbond de vestingen op de twee burchtheuvels met elkander en omsloot voorts in de vlakte de zoo dicht mogelijk aan den voet daarvan gebouwde stad. Hetgeen er van de stadsmuren hier en daar nog zichtbaar was of bij de opgravingen voor den dag gekomen is, bevestigt deze voorstelling ten volle.
Het gaat echter niet wel aan zich Argos reeds vóór de vijfde eeuw vóór Chr. als een geheel ommuurde stad voor te stellen. Daarvóór moet er een tijd geweest zijn, waarin de bewoners zich tevreden stelden met de vesting, waar zij in geval van nood het lijf konden bergen. Sedert de komst der Doriërs zal de Larissa wel de burcht van Argos geweest zijn. Maar wat vroegere tijdperken aangaat, spreken alle analogieën er voor, dat de bevolking aan de lagere Aspis de voorkeur moet hebben gegeven. Hier moest dus de spade het eerst in den grond worden gestoken. De uitkomst leerde aldra, dat de gekoesterde verwachting niet ijdel was.
Op den top van de Aspis werden de overblijfselen eener versterkte praehistorische nederzetting ontdekt, niet jonger dan het jaar 2000 vóór Chr. Betrekkelijk klein natuurlijk, hoewel niet kleiner dan de burcht van Troje of de Acropolis van Athene, was zij beschermd door een 2.60 M. dikken cyclopischen ringmuur, waarvan de grondslagen hier en daar goed bewaard zijn gebleven. Daar binnen liggen de fundamenten van de huizen. Behalve een bronzen mes en andere werktuigen is vooral het hier gevonden aardewerk van belang, hetwelk te vergelijken is met het gelijktijdige vaatwerk, dat bij de jongste opgravingen te
mykeensche vaas.
| |
| |
Orchomenos, op Melos en op Creta te voorschijn is gekomen. Het vertoont reeds duidelijk den invloed van de techniek der metalen vazen.
mykeensche vaas.
Was hiermede dus bewezen dat Argos reeds in het vóór-mykeensche tijdperk bestond, zoo was het zeer waarschijnlijk dat er ook sporen van de zoogenaamde mykeensche beschaving (ongeveer 15 eeuwen vóór Chr.) aanwezig zouden zijn. Inderdaad werd er kort daarop aan den voet van de Aspis een reeks mykeensche rotsgraven ontdekt, die gedeeltelijk nog ongeschonden waren. Het zijn ruime, in de rots uitgehouwen grafkamers, waartoe een lange, smalle gang toegang verleent. Bij het grootste is de gang 19 M. lang. terwijl de grafkamer er 5 × 5 × 5 M. is. De deurposten waren ter weerszijden versierd met kleurige fresco's. De graven bevatten o.a. vele voorwerpen van goud en ivoor en een menigte kostbare vazen. De gouden sieraden, waarvan hier een gedeelte is afgebeeld, behooren hoofdzakelijk tot twee categorieën. Het zijn òf dunne plaatjes bladgoud met eenig ornament in relief, waarschijnlijk bestemd tot versiering van kleederen of andere voorwerpen, òf schakels van armbanden of halsketens. De decoratieve motieven, die het meest voorkomen, zijn de roset en de argonaut, een klein zeedier met drie gekromde polypenarmen. Iets zeldzamer zijn de met gekorrelde spiralen versierde nabootsingen van kegelvormige zeeschelpen. Waartoe de ivoren plaatjes gediend hebben, die men in de mykeensche graven vindt, is nog een raadsel. Werden zij eenvoudig op den bodem van het graf en over het lijk heen uitgestrooid, dan moet men aan de er op gegraveerde voorstellingen, dus b.v. aan den argonaut en aan den palmboom wel een zinnebeeldige beteekenis hebben toegekend. Mogelijk zijn zij echter eenvoudig als ornamenten in voorwerpen van hout ingelegd geweest. Van grooter belang is nog een langwerpigivoren plaatje, waarop in relief een sphinx afgebeeld is, neergehurkt voor een heiligen palmboom. De rechtervoorpoot van het dier rustte op den wortel van den boom ten teeken dat het dezen te bewaken had. Onder het beschilderde aardewerk munten
door haar schoonheid uit twee 50 cM. hooge vazen met smal toeloopenden voet, breeden romp, breeden horizontalen rand en drie kleine verticaal geplaatste ooren. Een daarvan is versierd om den hals met lineaire motieven, in het midden met een rij groote spiralen, die aan drijfwerk doen denken en om den voet met een krans van uitgetande bladeren. De versiering van de andere vaas bestaat in
| |
| |
watervogels, ganzen of eenden, met bont gevederte, waaromheen zich een prachtige gestiliseerde bloemrank slingert. Beide vazen zijn eenig in haar soort. Zij zijn beschilderd met zwartbruine, matglanzende verf op den natuurlijken zandkleurigen achtergrond. De vaas met de vogels vooral is een uitstekend voorbeeld van den lossen mykeenschen schildertrant, die haar geniale beoefenaars tot decorateurs van den eersten rang maakte.
Zijn aldus de mykeensche graven te Argos reeds ten deele opgedolven en voor het overige nu verder gemakkelijk te vinden, zoo is het aan den anderen kant nog niet gelukt ook de daarbij behoorende nederzetting te ontdekken. De rijke inhoud der graven wettigt het vermoeden, dat het mykeensche Argos niet onbelangrijk is geweest, al deed het in macht en luister onder voor het goudrijke Mykene.
gouden mykeensche sieraden.
Ten slotte kon er worden overgegaan tot het topographische onderzoek van de eigenlijke grieksche stad. Bijna alle tempels en openbare gebouwen van Argos lagen in de vlakte en zijn dus nu vrij diep bedolven, zoodat de ontgraving daarvan zeker veel tijd zal eischen. Voorloopig zal men zich dus moeten tevreden stellen met er door middel van proefgravingen de ligging van te bepalen; dit zal op zich zelf reeds een langdurige arbeid zijn. Een uitzondering maakte de tempel van den Pythischen Apollo, die halverwegen op de helling van de Aspis gelegen was. Nadat de juiste ligging ervan bepaald was, is de opgraving van dit heiligdom onmiddelijk begonnen en in Augustus 1904 voltooid.
De tempel van den Pythischen Apollo was misschien het oudste en in ieder geval een der meest eerbiedwaardige heiligdommen van Argos. Aan den tempel was ook een orakel verbonden, waar een priesteres eens in de maand na van het bloed van een geofferd schaap te hebben gedronken de aan den god gestelde vragen beantwoordde. In de vijfde of zesde eeuw van onze jaartelling is er echter op de puinhoopen van het oude heiligdom een groote christelijke kerk verrezen, naar alle waarschijnlijkheid toen de bisschoppelijke kerk van Argos. Bij die gelegenheid zijn zelfs de fundamenten der oude gebouwen, voor zoover deze niet in de rots uitgehouwen waren, grootendeels verwoest, omdat men de steenen bij den bouw opnieuw wilde gebruiken of er kalk van branden. Het een en ander is natuurlijk aan de verwoesting ontgaan, o.a. eenig beeldhouwwerk en een groot gedeelte van de terracotta-versieringen van het tempeldak; van het steenen bouwmateriaal van den tempel daarentegen nage- | |
| |
noeg alleen wat in een paar naburige groote regenputten was neergestort.
oostelijk stylobaat van de zuilenhal op het marktplein.
Maar in een ander opzicht hebben de werkzaamheden hier, gelijk bijna altijd wanneer een opgraving ondernomen wordt op een historische plek, de moeite ruimschoots beloond, nl. door de ontdekking van in steen gehouwen inscripties, die licht verspreiden over de inrichting van den tempel en het orakel, over de geschiedenis van de oprichting van den tempel van Leto in de stad en eindelijk ook over de aloude indeeling der burgerij van Argos in stammen en onderdeelen van stammen.
weg van argos naar mantinea.
Op den top van de Larissa stonden ook twee bekende tempels, een van Zeus en een van Athena. Hoewel bij den bouw van het venetiaansche kasteel, dat hier later verrees, veel verwoest is, is het toch stellig te verwachten, dat althans de fundamenten der twee tempels en een aantal er bij behoorende opschriften terug te vinden zullen zijn. De overige tempels lagen in het hart van de stad, voor het meerendeel om het marktplein geschaard. Pausanias, de Klein-Aziatische geleerde, die Griekenland in de tweede helft der tweede eeuw na Chr. bereisde, heeft ons o.a. een beschrijving van Argos en zijn marktplein nagelaten, die nu de hoofdbron is van onze topographische kennis. Het is waar, Pausanias schreef niet voor ons maar voor tijdgenooten. Zijn doel was ook niet een handboek voor reizigers te schrijven, dat tevens als wegwijzer dienst kon doen, gelijk onze Baedekers; hij wilde alleen op iedere plaats al het zienswaardige vermelden en er over mededeelen wat hij als wetenswaardig beschouwde, d.w.z. voornamelijk de werkelijke en legendarische geschiedenis van de monumenten der oudheid. Ons echter, die geen anderen practischen gids hebben, moet hij nu toch ook als zoodanig diensten bewijzen, een rol, die hij niet zelden in staat is vrij goed te vervullen; immers, wat ook zijn eigenlijk oogmerk was, bij de beschrijving der zienswaardigheden was hij onwillekeurig, al ware het slechts alleen door de noodzakelijkheid om geschikte zinsovergangen te vinden, telkens gedwongen de ligging van het eene gebouw ten opzichte van het andere aan te geven. In het algemeen kan men dus ook veilig aannemen, dat de gebouwen werkelijk lagen in de volgorde, waarin zij bij Pausanias voorkomen. Rondom het marktplein te Argos stonden volgens Pausanias zeventien tempels, die hij alle met name noemt, daaronder het voornaamste en grootste heiligdom van de
| |
| |
stad, dat van Apollo Lyceus. Uit zijn beschrijving blijkt verder, dat de markt lag in de nabijheid van het nog bewaard gebleven theater; want hij breekt de beschrijving van de markt af om tot het theater over te gaan en keert dan weder tot de markt terug. Gegevens genoeg om er met vrucht een topographische onderzoeking op te bouwen! Maar ongelukkig ligt een aanzienlijk deel van het antieke marktplein onder de huizen en tuinen van de moderne stad. Het overige gedeelte is bedekt door vrij vruchtbaar akkerland. Nadat hier de noodige vergunning van de eigenaars verkregen was, werden loopgraven gemaakt en aldra een zuilenhal gevonden, 105 M. lang bij 24 M. breed. De daarbinnen gevonden opschriften noemen o.a. de marktopzichters; één heeft er betrekking op den verkoop van de olie, en ook de stedelijke standaardmaten voor vloeistoffen zijn daar ontdekt. Het lijdt dus geen twijfel of wij bevinden ons hier inderdaad op de markt van de stad. Verdere onderzoekingen van beteekenis waren er nu op dit terrein niet wel mogelijk zonder voorafgaande onteigening; deze is aangevraagd en zal ongetwijfeld mettertijd worden vergund. Het blijkt, dat op het marktplein de bodem sedert de oudheid 2 à 3 M. opgehoogd is, waartoe in tijden van gedeeltelijke verlatenheid en slecht bestuur overstroomingen krachtig moeten hebben medegewerkt. Aan de beschuttende aardlaag heeft de nu wederontdekte zuilenhal haar buitengewoon goede conservatie te danken. Op het noordelijk stylobaat staan de zuilenstompen voor het grootste gedeelte nog overeind; sommige zijn zelfs nog 2 M. hoog. Het is slechts te hopen, dat het blijken zal, dat de tempels even goed bewaard zijn gebleven, en men ziet ook de reden niet, waarom dit niet het geval zou zijn. Eveneens is te verwachten, dat het geheele benedenste gedeelte van het theater, dat nu ook nog onder het puin bedolven ligt, in goeden staat zal worden aangetroffen.
marmeren beeldje voorstellende de drielijvige godin hekate.
* * *
Uit het bovenstaande blijkt genoegzaam, dat Argos een voorloopig onuitputtelijk veld voor archaeologische onderzoekingen is. Hetgeen tot nog toe is gevonden, beteekent in verhouding tot hetgeen te vinden is, weinig of niets. Wordt onze onderneming gestadig voortgezet, dan kan zij voor de wetenschap tot de schoonste uitkomsten leiden; iedere nieuwe vondst zal de waarde der vroegere verhoogen en zoodoende zal langzamerhand steeds vollediger en duidelijker ons het beeld der aloude stad Argos voor oogen rijzen.
ivoren mykeensche palmboom.
|
|