Rembrandt van Ryn
1606 - 15 juli - 1906
door dr. A. Bredius.
Waarom maakt zich de geheele wereld op om eerstdaags - den 15en Juli 1906 - den dag te herdenken, waarop de zoon van een molenaar te Leiden geboren werd?
Waarom wordt die zoon van Harmen Gerritsz gevierd, geëerd, als geen vorst ooit te voren; waarom is zijn naam de meest bekende geworden van ons land, zóó, dat het voor een schande zou gelden hem niet te kennen?
Niet, omdat Rembrandt een groot schilder, een beroemd kunstenaar is alleen; want zoo zijn er meerderen gevierd, gehuldigd. Ik herinner aan de feesten ter eere van Rafaël, Rubens, Van Dyck.
Maar Rembrandts kunst staat daarom boven die van al die beroemde meesters, omdat zij tegelijk zoo bovenmenschelijk en toch zoo innig menschelijk is!
Bovenmenschelijk, want wie onder onze kunstenaars, die niet zijn onmacht gevoelt bij de meesterstukken van dit genie; die niet vraagt door wat wonder Rembrandt het licht kon mengen onder de verwen op zijn palet, zóó dat zijne schilderijen nu nog, na bijkans driehonderd jaren, een gloed uitstralen waarbij alle andere kunst dood, dof, kleurloos wordt!
Maar innig menschelijk tevens. Wie heeft als Rembrandt de diepste roerselen van het menschelijk gemoed bespied, en wie wist ze weêr te geven als hij? Hij, de man vol passie en kracht, die zelf het leven geleefd heeft, lief had, en leed, hij had ook de éénige gave al wat een menschenhart gevoelde met penseel, etsnaald of pen uit te drukken, zóó, dat wij het mee kunnen voelen. En dat brengt ons dezen kunstenaar zooveel nader dan alle anderen: zijn innig-menschelijke kunst.
De Bijbel was het boek waaruit hij bij voorkeur, bijna altoos, de onderwerpen koos, die hij, hetzij in doorwrochte schilderijen of etsen, nog veel meer in vluchtig op het papier geworpen teekeningen, schijnbaar slechts krabbels, altijd tot grootsche kunstuitingen verwerkte.
Reeds aan de knieën zijner eerbiedwaardige moeder, die hij meer dan eens afbeeldde met het Boek der Boeken op den schoot, leerde hij dien Bijbel kennen. Geen geschiedverhaal haast, of hij gaf er ons een visie van, zóó als hij het opvatte: altijd innigmenschelijk. Hij kleedde zijne bijbelsche figuren niet in historisch-getrouwe gewaden; hij laat den Zaligmaker zijn Evangelie verkondigen aan zijn, Rembrandts volk, aan de armen en ellendigen van zijn tijd. Als hij de ‘geboorte’ schildert, zien wij in Jozef een timmerman van zijne omgeving, eene gewone moeder, met een niet geïdealiseerd kind aan de borst. Niemand heeft wellicht den Bijbel aan het volk nader gebracht dan Rembrandt in zijne dagen. Maar door zijn tooveren met het licht en donker, door zijn heerlijke kleurenharmonieën gaf hij wijding aan zijne schijnbaar zoo alledaagsche voorstellingen van de bijbelsche verhalen. Slechts nu en dan grijpt hij naar een voorwerp uit zijn rijke verzamelingen; wordt er een Oostersch vorst aangeduid, dan is het een veelkleurige turban, die dienen moet hem aan te duiden, een kostbare stof, die in een vorstelijken mantel herschapen wordt.
Naast zijn bijbelsche onderwerpen, was de mensch, het menschelijk gelaat, voor Rembrandt een onuitputtelijke bron van studie. Wat heeft hij in den blik van een oog, in de rimpels van een voorhoofd gelezen, en hoe doet hij ons de ziel van zijne modellen ontdekken in de beeltenissen die wij vol stille bewondering beschouwen! Er is maar één schilder geweest, dien wij op dit gebied Rembrandts evenknie kunnen noemen: Velazquez! Maar Rembrandt gaf nog meer dan hij. Door het meesterlijk spel met licht en schaduw wist hij zijn portretten zóó te belichten, dat zij als levend voor ons staan; daar is lucht, ruimte om hen heen, de gedachte aan doek en verf verdwijnt, het leven spreekt tot ons.
Maar alles is bij hem de uitdrukking van het zieleleven. Geen heerlijker voorbeeld dan die kostbare ets, bekend onder den naam