Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 16
(1906)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
De herleving der kleinkunsten
| |
[pagina 163]
| |
wenden we ons dus van papierkatoen en kunstzijde naar de afbeelding van een lap, geheel uit de hand geweven uit vezels van den kofoboom (Musa Mindanensis), en afkomstig van de Sangir-eilanden. Eenzelfde zuiverheid en natuurlijkheid, als we waarnamen in de stroovlecht-mat, besproken in het vorige artikel, vinden we hier terug. En het is wel aardig, dat het geheele weefgetouw, waarmee deze lap gemaakt is, er nog aan zit. Wij kunnen nu zien, hoe verbazend eenvoudig die menschen toch werken.
afb. ii. weefsel vervaardigd in een italiaansch nonnenklooster.
Het geheele weefgetouw zeg ik? Dat is niet ten volle waar. De staken, waaraan het dwarshout, dat in de figuur van boven zit, wordt vastgemaakt, en de weefster zelf, die in letterlijken, en daardoor tevens in idealen zin, ‘een stuk machine’ is, ontbreken. Een stuk machine, want als ze werkt heeft ze door middel van een leeren riem, die achter om haar middel loopt, het weefsel met zichzelve verbonden. Ze kan nu met haar lichaam de scheringdraden, (die in de afbeelding van boven naar beneden loopen) al naar behoefte meer of minder spannen. Een bepaalde werkplaats heeft ze niet noodig, overal waar een paal of boom is kan zij haar werk beginnen of voortzetten. Het wekt onze verwondering, en tot op zekere hoogte ook onze bewondering, als we zien hoe eenvoudig en zelfs gebrekkig, dit werktuig in elkaar zit, en daarbij bedenken, hoeveel toewijding, moeite en geduld er noodig zijn, om hiermede iets goeds te maken. Verschillende omstandigheden werken echter samen om het primitieve dezer techniek te bestendigen. De eigen behoefte aan kleeding, (waarvoor de weefsels door hun aard in de eerste plaats zijn aangewezen), is niet bijzonder groot. Mannen zoowel als vrouwen gaan grootendeels naakt, en bij ruwen arbeid in de open lucht is een enkel kleedingstuk uit boomschors hun voldoende. Geweven kleedij is daardoor tot op zekere hoogte een luxe, waaraan alleen bij feestelijke gelegenheid geofferd wordt. Bovendien heeft het streven naar tijdbesparing, dat van de ontwikkeling onzer Europeesche industrieën zoo'n belangrijke faktor is, voor hen geen zin; zij hebben tijd in overvloed, en een snel afwerken wordt dus door niets geeischt. En ten slotte is in de halfnomadische levenswijs, mede een oorzaak te vinden voor het behoud van een werktuig, dat door zijn gemakkelijke verplaatsbaarheid de weefster in staat stelt, bij overval of cata- | |
[pagina 164]
| |
strofe den arbeid van weken of maanden te redden; - zij kan altijd onmiddellijk ophouden, en behoeft verder slechts haar werk tot een bundeltje om een der stokken te rollen, waardoor in weinige oogenblikken weefster en weefstoel kunnen verdwenen zijn. In een opstel over het weven in Indië, waaraan ik enkele opmerkingen ontleen, deelt de heer J.A. Loebèr Jr. mede, dat deze meest primitieve werkwijze o.a. gevolgd wordt op Borneo, de Sangir- en Talaoet-eilanden, en op de Timorgroep.
afb. iii. keukendweil.
Bij aandachtiger beschouwing van de hier afgebeelde lap merken we op dat deze reeds bijna voltooid is. Onder den voorkant zien we n.l. tusschen de scheringdraden door het ornament van den achterkant heenschemeren. Hieruit blijkt duidelijk, dat de schering niet aan twee kanten bevestigd is, maar rondloopt, zoodat bij afwerking een ‘lap zonder eind’ ontstaan zal. Er blijft daarbij echter altijd een gedeelte over, dat niet voor verdere afwerking vatbaar is, omdat de instrumenten, (spoel, kam, sabel, ophalers enz.) ten slotte tusschen de elkaar naderende gereedgekomen gedeelten geen plaats meer kunnen vinden. De enkele schering wordt dan op die plaats doorgesneden, waardoor een lange strook ontstaat met franje aan begin en eind.
afb. iv. weefstaaltje van de weverij ‘rolandshof’ te blaricum.
In de ornamentatie herkennen we ook hier het méander-motief, thans echter niet als rand, maar als versiering van de donkerkleurige ruiten. De overige siervormen, alsook de indeeling van het geheel in ruitvormige vakken, treffen ons weer door hun stijlvol karakter, en de strak verloopende zij- of zelfkanten getuigen door hun zuiverheid van de fijngevoeligheid, waarmee de inslagdraad telkens weer op de juiste maat werd aangetrokken, zonder eenig ander hulpmiddel dan gevoel en gezicht. Afb. II is de reproductie van een ander weefsel van de Sangir-eilanden? Toch niet! Het lapje is kort geleden door nonnetjes in een Italiaansch klooster geweven. Het materiaal is hier niet de kofovezel, maar katoen en wol. De kleuren zijn wit en oranje. (Het laatste in de repr. zwart). Dit ornament is even stijlvol, en, door de meer egale verdeeling, nog iets mooier dan het vorige. Ik zou haast zeggen, weefwerk kàn niet mooier worden versierd, zie de strengheid van vorm der afzonderlijke motiefjes, den eenvoud van werkwijze en bewonder de rustige schittering, de nobele pracht, die met deze allereenvoudigste, en daardoor ook allerzuiverste middelen is bereikt. Wie nog meenen, dat voor ‘beschaafd ornament’ een zwierige lijn en ingewikkelde techniek onmisbaar zijn, die mogen hierdoor worden bekeerd. | |
[pagina 165]
| |
Bekijken we het ornament nauwkeurig, dan zien we dat niet alleen de hoofd-indeeling, maar ook de motieven van beide weefsels een zeer sterke overeenkomst vertoonen; het grootste verschil is, dat het méander-motief in het Italiaansche weefsel niet voorkomt. We denken daardoor eerder aan een vrije kopie, dan aan een ontstaan geheel onafhankelijk van elkander. Bestaat hier wezenlijk een verklarende oorzaak, of is de overeenkomst geheel toevallig? Dit is moeilijk, misschien zelfs in het geheel niet, na te gaan. Uit de sterke overeenkomst op-zich-zelf kunnen we volstrekt niets afleiden; de reeds zeer dikwijls opgedane ervaring, dat door personen van geheel verschillenden aanleg, en onder totaal verschillende omstandigheden, toch somtijds versieringsvormen worden gemaakt, die als het ware ‘den stempel van een zelfde persoonlijkheid dragen,’ maakt mij op dit gevaarlijk terrein voorzichtig.
* * *
afb. vi. handwerktasch van de weverij ‘rolandshof’ blaricum.
Onder de goede voorbeelden van zuivere weefkunst in ons eigen land en van onzen eigen tijd zijn er nog wel te vinden op plaatsen waar ge ze niet zoo licht zoeken zoudt. Ik beeld er hier een af, dat ik ontdekt heb in.... een keukenemmer. Afb. III is de reproductie van een gewone dweil. Gij ziet waar de schoonheid al niet te vluchten weet, als het haar al te benauwd wordt gemaakt. Dit ding is goed en mooi, en het moet voor een aesthetisch voelende werkmeid een genot zijn, er mee te dweilen! De duivel der ploertigheidGa naar voetnoot*), die ons haast alles heeft bedorven, heeft blijkbaar dien dweil over het hoofd gezien; zoo zijn er wel enkele dingen meer, die hij geen attentie heeft waard geacht. Maar er zijn ook plaatsen, waar men willens en wetens het schoone zoekt, o.a. de weverij Rolandshof te Blaricum. De dames Van de Maarel en Van der Weyde beoefenen daar geheel op eigen gelegenheid, door niets gebonden dan door eigen smaak en eigen inzicht, haar eenvoudig bedrijf. Afb. IV is een staaltje van de meest eenvoudige en tegelijk meest zuivere versieringswijze, waarover de weefkunst beschikt. - Hier is het wezen van het weefsel, de haaksche vlechting der kruisende draden, als het ware geaccentueerd. ‘En er is dan ook niets moois meer aan, een beddetijk heeft hetzelfde patroon’. Daargelaten of dit laatste geheel waar is, ontken ik het eerste. Het is wel mooi! Het is mooier dan uw gebloemde tapijt, en het is veel mooier dan een gobelin, waar een landschap, jachtpartij of historische voorstelling in geweven is. Ik spreek geheel in den geest van Morris, als ik zeg: een weefsel moet zoo weefselachtig mogelijk zijn. En als daar nu een bouquet, een pic-nic of een veldslag in moet worden afgebeeld, dan heb ik voor de uitvoering van dezen nonsens een hoogst bekwaam vakman noodig. Een man die zijn leven gewijd heeft aan een zeer grondige studie van den aard van het weefsel, en aan de combinaties van kleur en lijnenspel die daarin mogelijk zijn. En wat moet bij dezen zwaren en aanhoudenden arbeid zijn hoofddoel geweest zijn? Dat hij voor oogen had van uur | |
[pagina 166]
| |
tot uur en dat hem steunde en sterkte bij al zijn gezwoeg en hem ook de grootste teleurstellingen en tegenslagen deed te boven komen? Dit, dat ten slotte zijn weefwerk mocht ophouden weefwerk te zijn. - Zijn ideaal moet wezen, z'n arbeid zóódanig te verbasteren en de ware natuur daarvan zóó door en door te verloochenen, dat gij, bij het zien daarvan, voor een schilderij meent te staan, en een volmaakt ongeloovig gezicht zet, als men u zegt dat dit schoons geweven is. Dat is onzinnig, niet waar? Een kunst, die den leugen tot bestaans-voorwaarde heeft, kan alléén bekoring hebben voor wie de waarheid niet kennen. Een ieder moet dit nu inzien. - Ik ben echter niet naïef genoeg om dit te verwachten.
afb. v. staaltjes van de weverij ‘rolandshof’ te blaricum.
Het weefstaaltje dat voor ons ligt, bestaat als alle weefsels, uit een schering en een inslag, de schering heeft om den anderen een dunnen witten en een blauwen draad, de inslag slingert zich daar doorheen in afwisselend blauw en wit. De witte draad van den inslag is alleen iets dikker. Het weefsel is nu zoo gemaakt dat in de donkere en lichte blokken schering en inslag om beurten het meest naar voren komen. Anders niet. Het is de vorm geworden rythmiek van het klimmen en duiken der draden bij 't op- en neergaan der ‘pedalen’ van den weefstoel, - het heen en weder schieten van de spoelen en het zich evenwijdig naast elkander voegen van de alles bij-een-houdende inslagdraden. - En hierdoor is een schoonheid ontstaan, gelijkwaardig met die van de visschehuid, van de pauwestaart of van de oesterschelp, en aan hen, wier smaak niet bedorven of overprikkeld, maar in zuivere richting ontwikkeld is, geeft deze schoonheid dan ook eenzelfde genot.
afb. vii. tapijt door m.c.t. vermeulen.
Afb. V is een staalkaartje van weefversieringen, ‘ontworpen’ door dezelfde dames, | |
[pagina 167]
| |
afb. viii. tapijt van m.c.t. vermeulen.
niet met potlood op papier, die door hunnen aard niets met weefwerk te maken hebben, maar met en aan het getouw zelf. Al deze figuurtjes zijn aardig, en ze zijn allen echt, d.w.z. hun vormkarakter strookt zuiver met de eigenaardigheid van het weefsel. - De handwerktasch, no. VI, is eveneens mooi versierd, ten minste uit een oogpunt van zuivere techniek. Minder gelukkig is de plaats van het versierde gedeelte gekozen, omdat bij het | |
[pagina 168]
| |
gebruik juist dit wordt samen gesnoerd en er van de heele versiering dan niet veel meer te zien komt. - Dat dezelfde dames ook dingen gemaakt hebben, die ik veel minder mooi vind, doet niets af aan de zuiverheid van haar streven. Als men een moeilijke en langdurige studie achter den rug heeft, en een middelbare akte teekenen ‘gehaald’ en men sluit zich dan op in een werkplaats met een weefgetouw, om te beginnen te leeren wat eerlijk werk en wat zuivere schoonheid is, met de voorwetenschap dat de resultaten, na jaren van ernstigen arbeid bereikt, slechts bij zeer enkelen waardeering zullen kunnen vinden, dan moet ons respekt voor haar streven even groot zijn als de zelfopoffering en liefde die dat streven mogelijk maken.
afb. x. stukje tapijt van m.t.c. vermeulen.
Tot hetzelfde genre behooren de tapijten van M.C.T. Vermeulen. Vermeulen weeft ze niet zelf, maar laat het doen, of liever gezegd, men laat hem ontwerpen maken, ‘omdat tegenwoordig dat moderne zoo'n beetje in de mode komt’. Niettemin, al weeft hij dan niet zelf, zoo behoort toch zijn werk tot het beste wat op dat gebied in ons land wordt gemaakt. Afb. VII laat u een tapijtje zien van 3 × 4 M2. De versiering beperkt zich haast uitsluitend tot den rand, (wat zeer aanbevelenswaardig is, en meestal een rustig en prettig effekt geeft). - Bezien we dit ‘karpet’ van het midden uit, dan onderscheiden we een omlijst middenvak, afgesloten door een sprekenden rand, die uitvloeit naar de zijden. - De motieven zijn eenvoudig, en geheel in overeenstemming met de techniek gekozen en ontwikkeld. Toch kan ons dit dessin niet ten volle bevredìgen. De driehoekige plekken in den rand zijn te massief, en geven daardoor een te sterk contrast met de meer naar binnen gelegen bloemfiguurtjes. - Het is waar, dat in het origineel door de kleurwerking dit gebrek minder in het oog valt, maar toch hadden wij gaarne deze plekken wat meer ingedeeld, wat minder grof gezien. De bloemen van den buitenrand zouden dan tevens een minder nuchter effekt maken, en de leegte der hoeken zou ons minder in 't oog vallen. - Gij vindt nu terecht dat het geheel iets ‘houterigs’ heeft. Dit wordt echter volstrekt niet veroorzaakt door de manier, waarop de bloemmotieven zijn gestyleerd, maar alleen door de wijze, waarop de groote plekken tegen de fijnere partijen contrasteeren. Als wij dit dessin nog even vergelijken met het Italiaansche weefsel, dat in zijn luchtige gratie de strenge, stijlvolle vormen der motieven geheel vergeten doet, en we zien dat daar, met nog veel eenvoudiger teekening een rustiger en tegelijk rijker effekt verkregen is, dan zijn we daarvan overtuigd. Afb. VIII geeft een ander uiterste. De ver- | |
[pagina 169]
| |
siering van het geheele oppervlak is hier zóó gelijkmatig van werking, dat we op het eerste gezicht rand en midden moeilijk van elkaar onderscheiden kunnen. Het geheel krijgt daardoor iets onrustigs. Het te veel aan vormen-mooi doet een eenigszins onaangenaam gevoel van oververzadiging ontstaan. Gij moet echter eens opletten hoe mooi het ding uit een oogpunt van ornament-compositie in elkaar zit. We onderscheiden in het middenvak drie indeelingsmotieven, of eigenlijk vier. Het vierkant, het kruis, den cirkel en, verholen, alleen aanwezig door aanduiding van zijne hoekpunten, den achthoek. - Als ornament-motieven fungeeren twee vormen: twee blaadjes aan één steel, en de ronde bloem. Zijn deze gegevens hier niet mooi en harmonisch, zelfs geestig verwerkt? En is de geheel ongezochte overgang naar den rand niet aardig? Die rand zelf is bijzonder mooi (dat wil nog niet zeggen bijzonder goed). Gij vindt daarin de motiefjes van het midden terug, aangevuld met andere, die door hun bescheidenheid eerder de rust verhoogen, dan verstoren. - Let ook eens op de vormen der fond-plekken in dien rand, dat zijn op zich zelf mooie figuurtjes geworden. Veel mooier dan de fondplekken in het middenvak. Maar al bewonderen wij de knapheid waarmee dit dessin gemaakt is, en al is dit tapijt inderdaad subliem vergeleken bij de wanprodukten, die we voornamelijk uit Duitschland ontvangen, toch hebben we het recht van een man als Vermeulen eerlijker werk te vergen. Dit is meer knap dan waar. Het vormkarakter der ornamentatie doet eerder aan decoratief schilderwerk, dan aan weefwerk denken. Vermeulen heeft hier zijn mooie ornament te lief gehad, te weinig heeft hem bij het maken der teekening de strenge, rechte weg van de spoel door de schering voor den geest gestaan. Afb. X is een klein stukje van een doorloopend patroon. Zooals gij ziet, bezit het de deugden en gebreken beide van het juistbesproken tapijt.
afb. xii. kinderstoel. atelier voor dec. kunst ‘het huis’ te amsterdam.
We moeten, bij de beoordeeling van het vormkarakter dezer versieringen wèl in aanmerking nemen, dat verschillende soorten van weefwerk ook verschillende versieringseischen met zich brengen; en dat vormen, die b.v. met het pluizige, gespikkelde aspekt van Smyrna-tapijt, of van ‘Deventers’ uitnemend zouden harmonieeren, dikwijls bij uitvoering in andere weeftechniek als stijlloos zullen moeten veroordeeld worden. Heb ik mij verplicht geacht, de gebreken zoowel als de deugden van dit in z'n soort nobele werk openhartig te bespreken, dit neemt niet weg dat ik onze tapijtindustrie van harte toewensch dat het publiek hoe langer hoe meer dergelijken arbeid van haar eischen zal. Want hoe meer men de goede teekenaars, liever de echte kunstenaars, wien het veel meer om het subtiele genot van het maken van mooie, echte dingen te doen is, dan om het schamele beetje geld, dat ze er in Holland voor krijgen kunnen, hoe meer, zeg ik men deze menschen daardoor aan het werk zet, des te zuiverder en waarder zal hun arbeid ten slotte worden. Tot slot van deze beschouwing over onze weefkunst nog een paar staaltjes van de eigenaardige bezwaren, waarmee een Hol- | |
[pagina 170]
| |
afb. xiv. meubelen uit het atelier voor dec. kunst ‘het huis’, amsterdam.
landsch teekenaar-tapijt-ontwerper te kampen heeft.
afb. xi. ontwerp a.p. smits. uitgevoerd door de firma w.f. van vliet, den haag.
Om te beginnen kennen wij geen bescherming van den artistieken eigendom. De roofriddernatuur van vele onzer firma-directeuren (wat 'n woord) kan daardoor ongedwongen gedijen. Als ik een tapijt ontwerp voor meneer A. en ik zie het uitgevoerde werk een paar weken later in den winkel uitgestald, dan heb ik alle kans, naar voortbrengselen te staan kijken van den fabrikant B. of C., die het een cent per M. goedkooper konden leveren, omdat ze het dessin hebben nagemaakt, en dus geen teekenaar te betalen hadden. Meneer A. zegt, zóó kan ik geen zaken doen, en laat wat stalen komen uit Duitschland ‘gesetzlich geschützt’, wel is waar, maar hij weet best dat Holland een roofstaat is, en dat ze hem ‘niets kunnen maken’, al maakt hij den heelen voorraad na. Dit doet hij evenwel niet, maar zoekt er de besten uit, d.w.z. die, waarvan zijn koopmanservaring hem zegt, ‘dat ze wel zullen gaan’. Is het geen wonder, dat er in Holland nog Hollandsche kunst bestaat? En is het geen gods-mirakel, dat die Hollandsche kunst tegenwoordig op velerlei gebied uit artistiek- en technisch oogpunt vóóraan staat? Niet volgens mij, maar volgens buitenlandsche bladen? | |
[pagina 171]
| |
Maar gij weet nog niet alles. De koopman-fabrikant betaalt een tapijt-ontwerp per vierkanten centimeter. In Duitschland zoowel als hier. Nu heeft een goed, stijlvol tapijt altijd een ‘repeteerend patroon’. Gij voelt dat dit de bestaansvoorwaarde voor een rustig effekt is. Maar meen nu niet, dat het ‘ontwerp’ dus eigenlijk bestaat in een stukje van den rand, een hoek en een stukje van het midden. Het lijkt er niet naar. Juist het totaal-effekt van dit voortdurend zich herhalen bepaalt de artistieke waarde. Dit totaal-effekt moet dan ook in de eerste plaats door den teekenaar worden vastgesteld en het moet hem voortdurend voor oogen staan bij het indeelen en uitwerken van zijn dessin. Deze waarheid lijkt u zóó voor de handliggend, dat gij niet begrijpt, hoe ik nog papier en inkt kan vermorsen door haar uit te spreken. Toch zegt de koopman-fabrikant: ‘Ah, aldoor hetzelfde figuurtje’, neemt z'n duimstok, meet het figuurtje, en betaalt het u per □ c.M. Hij heeft daarmee dat ontwerp gekocht. Een dergelijke behandeling is echter alleen onplezierig voor den conscientieuzen Hollandschen teekenaar. Zijn Duitsche kunstbroeder heeft er wat op gevonden. Diens praktische zakenblik en zijn ‘kaufmännìsche’ natuur doen hem het ‘angebrachteste Mittel’ vinden, een middel, dat aesthetisch even hoog staat als de term waarmee ik het aanduid. Hij teekent ‘famos Wirkungsvolle’ ontwerpen in ‘Neuzeitlicher Formensprache’, met vermicelli-zwaaien, die op elk plekje van het dessin weer een ander beloop hebben. Nu moet de fabrikant wel afdokken, ten minste, als hij het schoone ontwerp ‘des tüchtigen Meisters’ niet in handen van z'n concurrent wil zien, die het terstond door ‘gezetzlichen Schutz’ voor hem onbereikbaar maakt. Nu weet ge nog niet alles, maar ik zal het er bij laten. Ge weet nu genoeg om te beseffen dat de artistieke scheppingsdrang bij de Hollandsche kunstenaars wèl krachtig en puur moet zijn, om, ondanks al deze tegenheden, hùn land te maken tot het land van het zuivere stijlbegrip.
* * *
afb. xiii. bloemenstandaard. atelier voor dec. kunst ‘het huis’ amsterdam.
Aan de weefkunst zeer nauw verwant is de vlechtkunst, en deze laatste is volgens velen de oudste van alle ambachts- of nijverheids-kunsten. Het ligt ook voor de hand, dat de mensch bij z'n eerste pogingen om zich een beetje comfortabel in te richten, het goede voorbeeld door de vogels gegeven, zal hebben nagevold. Het materiaal, riet, dunne takjes (teenen) of taaie plantenstengels zal men wel nergens waar de natuur aan menschen het leven mogelijk maakt, te vergeefs behoeven te zoeken. We zullen er ons niet in gaan verdiepen, wàt de menschen wel het eerst gevlochten zullen hebben; zeker is het, dat de textiel-kunst een der eersten is, die stelselmatig werden beoefend. En nog veel zekerder staat mijn overtuiging, dat die eerste voortbrengselen het uit aesthetisch èn | |
[pagina 172]
| |
praktisch oogpunt glansrijk wonnen van de antipathiek-lievige wiegjes, de lorrebossige stoelen en quasi-chique prullemandjes die de West-Europeesche vlechterij tot een symptoom van chronische levensberoerdheid stempelen. Natuurlijk zou ik u niet met die narigheid aan boord komen, als ik niet in staat was, ook in dit soort werk wat beters te laten zien. Maar eerst een paar opmerkingen over het wezen der zaak, dat open en eerlijk moet worden uitgesproken door den stijl (het vormkarakter) van het ding. Dit hebben wij bij het bekijken van ieder ding telkens opnieuw noodig. Het zich rekenschap geven, het zoo'n beetje theoretiseeren, dat vele gevoelige (lees gevoelerige) menschen altijd weer kwaad maakt. Die willen passief tegenover een ding gaan staan en ‘het op zich laten inwerken’, zooals men doet tegenover, of liever zich laat bedoen door een schilderij of muziekstuk. En als we weer eenmaal zoover zijn, dat een zuivere kunstopvatting regel, en het banale gewurm tot hooge uitzondering geworden is, dan is daar ook geen bezwaar meer tegen. Maar dan zal dat malle menschensoort er ook wel niet meer zijn, want ook zij zijn een ziekteverschijnsel. ‘Sie leben nicht, sondern leiden am leben’ (Nietzsche). Ter zake. Het materiaal dat voor het vlechten gebruikt wordt, heeft geen eigen stevigte zooals hout of steen, maar taaiheid, souplesse en veerkracht zijn de eigenschappen, die het zijn bruikbaarheid geven. En het sterk zijn, het handhaven van den eens aangenomen vorm, kan hier alleen door eendrachtige samenwerking van veel kleine krachten verkregen worden. De gevlochten schutting, de mand en de strandstoel geven hiervan een zuivere toepassing te zien. Evenals bij de weefkunst, is ook hier de voortdurende herhaling van een opzichzelf zwak verband, de aangewezen manier om tot de vereischte stevigte en het noodige weerstandsvermogen te komen. Wil men nu aan serre- of tuinmeubelen het rustieke karakter geven, dat aan vlechtwerk eigen is, dan mag men ze ook het ‘mandachtige’, dat b.v. den strandstoel zijn eigenaardig karakter en groote duurzaamheid geeft, niet onthouden. Wij kennen allen het soort van rieten meubelen, waarbij vooral gestreefd is naar luchtige, speelsche effekten, en wij weten bij ervaring, tot welke onuitputtelijke ‘bronnen van ergernis’ zich deze meubelen bij dagelijks gebruik, al spoedig vervormen. Het doet daarom goed, de eenvoudige degelijkheid der meubeltjes van afb. XI te constateeren. Het stoeltje vooral trekt ons aan door z'n sierlijke soliditeit; het tafeltje is iets minder gelukkig, het heeft een klein beetje te veel van het soort ‘lievigheid’, waarvan we voorloopig genoeg hebben. Maar ze eens naar de meubeltjes van het ‘atelier voor decoratieve kunst ‘het Huis’ te Amsterdam. In de eerste plaats die kinderstoel, afb. XII. Is dàt geen mooi ding? Er is niets aan, dat leelijk of onzuiver is. Dat zelfde kan gezegd worden van de bloemenstandaard van afb. XIII, als ook van de drie meubeltjes van afb. XIV. De stoel wat ongracieus? Dat vind ik ook. Maar dat is dan ook alle kwaad dat gij er van zeggen kunt.
* * *
Gaarne had ik u nog wat meer van deze soort meubelen laten zien, maar ik moet mij beperken... Heeft echter deze betrekkelijke overvloed niet iets bemoedigends? En nu zijn er wel, zelfs onder de beoefenaren zelve van de herlevende zuivere kunst, die nog dikwijls door een zekeren angst worden bevangen, als zij, om het zoo eens te noemen, het volumen van hun pogen vergelijken met den ontzaglijken omvang der wanproduktie waartegen zij met hun werk aan het vechten zijn. En uit economisch en commercieel oogpunt beschouwd, hebben zij ook bijna alles tegen. Hun werk is duur, want handwerkers zijn het haast allen, en zoo zij al niet zelf de vervaardigers van hun produkten zijn, worden deze toch meest zonder hulp der machine gemaakt. Daarom is het zoo goed te begrijpen, dat zoovelen nog wel eens wat angstig worden als zij lusteren naar het gedreun van dat machtige wapen der ploertigheid, de machine, en den onophoudelijken stroom van haar honderdmillioenen helsche produkten zien, alle | |
[pagina 173]
| |
‘veel gevraagd’ en ‘naar den laatsten smaak’. Moeten wij daarom ‘de machine’ en het machinaal bedrijf verwenschen? Volstrekt niet, want de machine is niet anders dan geduldig werktuig, dat dient, in wiens macht ze staat. Ja toch, zij is nog meer. Zij is de uiting van een groote overwinning op de natuur, zij markeert een hooger stadium van ontwikkeling, dan vóór haar ontstaan bereikt was, en zij kan alleen reeds dáárom niet door de kunst gemist worden, omdat deze een groot-uiting van alles moet zijn, wat het goede leven ons geeft. Dat het juist door middel van de machine moest gebeuren, dat ons beschaafde milieu werd gemaakt tot de hel van leelijkheid die we niet kunnen ontvluchten, is niet haar schuld. En even zeker als de machine komen moest in de handen der schoonheid-verachtende commercialisten toen die de macht hadden, even zeker zal zij in de maatschappij der toekomst hen behooren, aan wie dan op grond van hun zuiver en aesthetisch begrip die macht zal worden gegeven. Gij moet mij, naar aanleiding van deze uitspraak, geen utopist noemen. Want even dwaas als het is dat in vroeger eeuwen de barbier voor dokter speelde en de een of andere mislukkeling nog altijd wel goed genoeg voor ‘schoolmeester’ geacht werd, even dwaas is het, dat iemand zonder eenig aesthetisch begrip of ontwikkeling zich door middel der massa-produktie kan meester maken van de ‘artistieke leiding’ en ‘aesthetische opvoeding’ van ons volk. En zoudt ge mij nu àl te optimistisch willen noemen, omdat ik verwacht, dat een der volgende generaties verstandig genoeg zal zijn om aan den thans bestaanden toestand een einde te maken? Ik ben daarom niet vervaard, ook niet, al zie ik den drang van schooner tijden nog haast uitsluitend door handwerkers geuit. Want er zijn twee dingen, die allereerst moeten geleerd worden. Het eerste is, aan zuiver inzicht een zuivere uiting te geven, het tweede dat inzicht zoodanig te verbreeden, dat het, zonder aan diepte te verliezen, den dienst der machine aanvaarden kan. En met dat eerste zijn wij nog ternauwernood begonnen, laat daarom het tweede nog maar wat wachten. Wij hebben geen haast. |
|