| |
'n Verloving
door H.E.H. van Loon.
't Heele huis was feestelijk verlicht, ongewoon weelderig, of er 'n bruid verwacht werd. Alle lampen brandden, in de vestibule, in de gang, en alle ballons in de kamers, voor en achter. 't Warme, gouden licht doorstookte het trapportaal met de geheimzinnigheid van 'n blijde boodschap. En alle marmerblanke holten van de gangen stonden verwonderd, en tot in de duisterste hoeken vol zachten, koelen schijn. De nieuwe looper, voor dezen avond 't eerst gelegd, fonkelde kersversch, als 't voorteeken van de verrassing. En van buiten, uit den regenavond gezien, leek 't huis 'n bijenkorf met allemaal intiem-lichte kamertjes.
Om acht uur zou de trein aankomen. En al 'n uur tevoren was ma begonnen, de lamp in de salon, in de huiskamer, aan te steken. Maar pa knorde van te vroeg, doofde alle ballons op één na. Dat gaf even oploopende ruzie. Mama was prikkelbaar in 'r angst, niet op tijd klaar te zijn. Na 't eten, 'n half uur vervroegd vandaag, werd ieder kind op 't hart gedrukt, elk voor zich z'n rommel op te bergen. Kareltje, de jongste, van drie, z'n houten paard, z'n bromtol, Annetje, van zeven, 'r lei, 'r teekenlap, 'r naaidoos, dan Bram, van negen, z'n tram, z'n bouwgerei, en al z'n knutselwerk, en Willem, van veertien, z'n Latijnsche themaboeken, want die had 'n herexamen Latijn. Alles, wat maar, voor even zie je - als er plotseling bezoek kwam, of zoo, - onder 't buffet of in den hoek was geschopt, werd saamgerakeld, geschift, en in de kasten gepakt. Moeder had 'r naaimand opgeruimd, zorgvuldig de half gestopte kousen verborgen, 't karpet laten opnemen, wat luie stoelen van den zolder besteld. Vader was al dagen vervuld met 't overwegen, of nu alles wel was als 't behoorde, liep met half dichtgeknepen schildersoogen in z'n schuin overgeknakt hoofd te schatten, of de platen niet scheef hingen aan den wand, was 't intusschen niet met zich zelf eens, hoe-ie z'n spiksplinter-nieuwen schoonzoon aan zou spreken, met jij zoo maar dadelijk, of dezen avond nog u.
Want van avond werd de aanstaande van
| |
| |
't oudste meisje, van Jeanne, verwacht, om 'r hand te vragen. En toen de kamers heelemaal aan kant waren, en de spiegels glansden van verwachting, deelde papa ieder kind z'n instructie uit. Ze mochten opblijven, als ze stil als muizen bleven op de kinderkamer, tot ze beneden geroepen werden. De meid zou ze helpen met 'r Zondagsche kielen en jurken. Dol van de onverwachte pret, robbedoesden de kinderen de kamer uit, de trap op, en de kroon rinkelde van hun gestoei boven. Toen begon 't wachten. Papa zette de pas gekomen boeket, 'n enorm ding met leliën als bruin bespikkelde trompetten, die heel de kamer parfumeerden, midden op tafel. Mama veegde hier en daar met 'r mouw wat stof weg, ademde tegen den spiegel, om 'n vlekje af te wrijven, haastte zich toen naar boven, naar de slaapkamer. De paasch-beste japon, de groen fluweelen, hing al klaar. Ze dook erin. De wijzer liep al dicht na achten, en er was nog zoo'n massa te ordenen, allemaal dingen, die ze vergeten had. Of er wel champagne in huis was, of er plaats genoeg was, om meneer z'n jas te hangen. Ze dribbelde bedrijvig heen en weer, vergat telkens de helft. Dat irriteerde 'r: als ze 'es niet klaar was met 't bellen! 'r Hoofd liep òm van al 't zorgen, 't gloeide en bonsde, alsof er 'n wekker in afliep. Die verantwoordelijkheid knelde 'r: als nu alles maar goed van stapel liep, ze zag 't heele gedoe als 'n rol, die ze moest spelen, en die ze nooit gerepeteerd had. Daarachter, achter de schermen, - als iets voor zich zelf, dat er eigenlijk niet bijhoorde, - 't verdriet, 'n kind te verliezen. En ze begon zich allerlei muizenissen in 't hoofd te halen, dat-ie wel den trein gemist kon hebben, en zoo meer.
Er was nerveus geloop van gejaagde stappen in huis. Beneden pa, al stijf in 't zwart, zwarte jas, zwarte das, en hoog-nauw boord, dat z'n gezicht nog eens zoo gewichtig maakte. Hij was 't niet gewend, droeg gewoonlijk Engelsche fantasie-pakken, meest grijs, chic en kostbaar, maar niet opzichtig of overcorrect. 't Stond 'm altijd gekleed, alsof 't zòò om 'm heen was gegoten, en zwierig-jong. Hij verzorgde z'n toilet als 'n ding van gewicht, niet minder dan z'n kamer, z'n crediet, droeg 't toch met voorname nonchalance. Nu keek-ie maar recht voor zich uit, niet opzij, niet naar beneden, mokkend, dat de conventie je 't zóó lastig maakte. Hij had 'n rooie, energieke businesskop, met groene, loerende oogjes, die nu nog kleiner dan anders en heel nietig stonden, 'n grijze, afgeknauwde, borstelige snor, als 'n ijzervreter, en wild, dik gegroeid, peper-en-zouthaar, dat aan de slapen al wit werd. 'n Streng, scherp gegroefd gezicht, van enkel wil, en kracht, en zelfvertrouwen. Maar z'n handen waren zorgzaam gesoigneerd, als van 'n heuschen gentleman: de spitse, blanke vingers met de bolle, glanzende nagels; handen, die al lang geen ruw werk meer gewoon waren. Fiksch recht-op stond z'n kop op z'n vierkante schouders, op z'n forschen romp. Er zat iets trotsch, iets tyrannieks in z'n gestalte, zooals ook z'n oogen de wereld inkeken. Z'n leven was doortrokken met de avontuurlijkheid van den blufhans Tartarin, van Cyrano z'n breed en heroïek gebaar vervuld. Want 't scherpe opmerken had z'n parvenuïgheid geslepen, en vergeestelijkt in den omgang met menschen van ontwikkeling.
Z'n oogen angstigden van de boeket naar de klok, en van de klok naar de boeket. De kamer stond ruim en hol, zoo opgeruimd. Papa wijsneusde de kamer door, de kast in, inspecteerde de boel. Hij wist geen raad met z'n handen, tuurde naar buiten, waar de regen op de blaren tikkelde. Lekker die vochtige koelte tegen je verhitte voorhoofd. Hij kon niet stil blijven staan, stapte de gang heen en weer als 'n haan in de ren, keek in de brievenbus, hoewel-ie drommels goed wist, dat er geen bestelling geweest was. Dan maar de plaatsen verdeelen:... daar 't paar, dan de ouders,... de kinderen. De champagne was nog vergeten. Z'n zware stem galmde als 'n verschrikking door 't nu verstomde huis om Willem, den oudsten jongen. Uit alle kamers gonsde nerveus stemmenrumoer, van Jeanne, van mevrouw, van de kinderkamer. Willem holde de trap af, dat 't dreunde, kwam terug met de boodschap, dat er geen champagne meer in den kelder was. Papa smoorde 'n vloek, bromde, dat vrouwen ook alles vergaten: dan moesten de lage, wijde glazen maar blijven staan als bewijs van de goeie bedoeling. En
| |
| |
hij begon weer te loopen met zware, lange passen, verzon van alles, om iets onder handen te hebben, om z'n gedachten afleiding te geven: wond langzaam de klok op, plooide jan-hennig de zware gordijnen.
Mama statigde naar beneden in de praal van de kostelijke japon, met wangen als appels. Kort, dik vrouwtje, dat zich nog niet thuis voelde in àl die weelde, schuw voor 'r man, dien ze vereerde om z'n energie, z'n beschaafde manieren, haast vreesde om 't gezag van z'n kort afgebroken beveeltoon. Ze huppelde weer terug naar boven, naar Jeanne, om 'r nog voor 't laatst als jong meisje alleen te zien. Jeanne was op 'r kamertje bezig met 'r lichte japon. Juf hielp 'r, kamde 'r haar, babbelde met 'r pretentieuse conversatie-stem van 'r vroegere betrekkingen als kamenier, bij gravin die-en-die, en freule zoo-en-zoo, allemaal boven 'r hoofd. Jeanne luisterde niet, kòn niet luisteren, zat maar met moeie, bijna dichte oogen te soezen, deed nu en dan belangstellend. Er kwam geen eind aan, ze werd ongeduldig, na de spanning van de laatste dagen. 't Beredderen van al die kleine, huishoudelijke dingen had 'r hoofd vervuld, dàt hield 'r overeind. Nu voelde ze, hoe de vermoeienis 'r verslapt had. Vijf weken lang had ze naar dezen avond verlangd, en nu overrompelde-ie 'r nog. Ze stond er plotseling voor, als voor 'n uit de lucht gevallen wonder, ze wreef 'r oogen uit, en kon maar niet vatten, dat dit alles met hààr gebeurde, dit ding, waarvan je in de boeken las, waarover de menschen nieuwsgierig of spottend of verwijtend praatten, maar altijd met iets in 'r stem, in 'r oogen, van ernst en gewichtigheid: 'n engagement! Nu begint 't eigenlijk pas. Die vorige weken van stilletjes samen loopen en kussen, van angstige, onbegrepen heerlijkheid en verborgen dwepen, had 'r onrustig gemaakt. Nu overvleugelde haar 't geluk. 't Verholene ging open als 'n bloem. Wat ze in zich zelf als 'n schat had vertroeteld, werd nu 'n gewoon, dor ding voor iedereen. Daar was ze bang voor. Daarom zag ze tegen dezen avond op. Ook om 't vreemde, zoo maar met 'n man, dien ze pas kort kende, in die vertrouwde kamer te zitten, bij 'r ouders. 't Leek wel heiligschennis. Toen
dacht ze weer aan 'r toilet, wilde hèm laten zien, hoè mooi ze kon zijn. En al die ernstige gedachten lachte ze uit 'r hoofd.
In 't huis hing 'n loome, doffe stilte te wachten, zoo'n stilte, die je stem onwillekeurig dempt, alsof er 'n lijk staat. Uit de kinderkamer joelde wat onderdrukt geraas. Alle geluiden van buiten, - 't was stil op 'n regenenden Zondagavond, - klonken drooghard door. Zoo sterk hing de stilte gespannen in 't holle huis, dat 't minste breken schokte in je keel, zoo, als 'n stormklok in den nacht uitbangt. Pa schoof in 't salon de stoelen om de tafel, voor zich zelf, voor z'n vrouw, den schoonzoon, keek met genoegelijke tevredenheid de kamer rond, hoe 'n indruk die wel zou maken. Hij verkneuterde zich stilletjes van enkel trots en behagelijkheid. De ouderwetsche, bronzen klok, met de topzware godin, zong z'n acht, langzame slagen. Hun harten popelden. Mama zat onoplettend 'n briefkaart tusschen 'r nerveuse vingers te verfrommelen, om zich 'n houding te geven. 't IJsberen van den man irriteerde 'r: ‘Ga toch zitten, Karel,’ ongeduldigde 'r stem, en zòò gebiedend, dat-ie dadelijk, als 'n reflex, gehoorzaamde. Zwijgend zaten ze over elkander. Allebei met hoofden als boeien. Hij deed z'n uiterste best, z'n onrust voor mama te verbergen. Dat lukte niet, maar zij zei niets, om 'm niet te prikkelen. Dat maakte 'n drukkende stilte tusschen hen. Mama streek met schuwe gebaren over 'r fluweelen knieën, verschikte tersluiks 'r kraagje met trillende vingers. Ze voelden zich allebei als logés, die elkaar niet kenden, in 'n vreemde kamer, en die niets weten te zeggen. Mama piekerde, dat ze 'r dochter verliezen ging, wie weet aan wien. Nu ja, de informaties waren gunstig: ijverig, huiselijk, goeie vooruitzichten, kapitaal. En ze was ook wel trotsch op 'r aanstaanden schoonzoon: zij, 't simpel burgervrouwtje, op 'n commies van Binnenlandsche Zaken. Daar kon-je voor uitkomen. Maar ze was 't hier zoo goed gewend. En ze was jaloersch op Oldenhoven, Jeanne 'r aanstaande. 'r Oogen werden vochtig. Ze droogde ze beschaamd, snoot gauw 'r neus, alsof
er niets aan de hand was, probeerde, wat luchtig te praten. Maar hij zat met norsche oogen te kijken, snauwde z'n antwoord af.
| |
| |
Ze monsterde 'm voor de laatste maal, peuterde wat aan z'n das, streek zorgvuldig z'n haar over de kale kruin, maar hij stribbelde tegen: al die oplettendheid verveelde 'm.
De trap kraakte onder 'n lichten, voorzichtigen stap. Mama vloog op, Jeanne kwam binnen in 'n witte wolk van kant, met zalmkleur erdoorheen, en 'n langen, ruischenden sleep. 't Blonde, poppige haar weeld'rig opgekuifd, zòò vol, dat donze vlokken wuifden langs 'r ooren. Ze stond in de open deur tegen den koelen, blanken gangschijn als 'n prinses, vertooverd in 'n vluchtige blijdschap van witte kant. In-eens was ze bedremmeld voor de vier, verwonderde oogen, alsof ze niet bìnnen durfde, zoo beschroomd en haast overstelpt door 'r eigen pracht. Ze was 't niet gewend, 't leek 'r of ze in de japon van 'n ander was gestoken, die veel te mooi was voor haar. 'r Oogen stonden groot en verheerlijkt en glansden van geluk, ze waren nu hellicht blauw en vochtig. 'r Wangen gloeiden, net als vroeger, als ze naar 'n kinderpartij ging, en de meid 'r de stugge, pas gesteven, wijd uitstaande jurk aantrok en 'r haar uitkamde, zooals dàn 'r oogen al schitterden en 't helpen veel te lang duurde, en ze driftig werd, ook de bewondering van zich zelf in den spiegel en hoe ze dan niet beneden dorst te komen, zoo mooi als ze was, en eindelijk 't zenuwachtig wachten op 't rijtuig, dat altijd te laat kwam. Zoo bonsde 'r hart nu ook; ze slikte 'r verlegenheid weg; lachte, om 'r schuchterheid te verbergen. Gek, dat ze op dit oogenblik 'r ouders niet aan durfde zien. Moeder kon zich niet goed houden, 't snikken schokte op naar 'r keel. Ze sloeg 'r armen om Jeanne 'r hals, en zoende 'r zoo aanhankelijk, alsof ze bang was, 'r dadelijk te verliezen, en toen vulden Jeanne 'r oogen zich ook met tranen, en allebei schreiden ze in elkander's armen. Vader keerde zich gemelijk om, keek op z'n nagels. Moeder suste 't meisje, dat al maar door schreide, tusschen 'r tranen door, was zelf te veel overstuur, om 'n ander rustig te maken, bette met 'r kanten zakdoekje Jeanne 'r rooie, behuilde oogen. 't Leek, of ze bitter geleden had. Juf kwam kijken naar de juffrouw, de keukenmeid
sloop aan, bleef in de deur, ze bewonderden met groote, verbaasde oogen, zeiden van: beeldig en zeker erg kostbaar en dat 't heel besmettelijk was, schudden 'r hoofd van medelijden en bewondering. Juf streek schuw met 'r kameniershand langs de japon, verzekerde, dat 't beste kwaliteit was. Jeanne hikte nog van 't hartstochtelijk snikken, droogde 'r oogen, lachte telkens door 'r tranen heen.
Papa liep naar boven, vond de kinderen voor 't open raam, met nat beregende bollen; op 'r teenen stonden ze te loeren naar elken voorbijganger, of dàt niet de zwager kon zijn, of diè niet net liep of-ie hierheen kwam. Ze maakten opmerkingen over de neuzen, den loop van de menschen, duwden elkaar weg, schopten en stompten en huilden en schaterden in den overmoed van 'n heuschelijken zwager te krijgen. Papa siste van stil zijn, probeerde te vermanen, maar z'n stem trilde. En twee minuten zwegen ze, totdat er een op z'n teenen getrapt werd, en au! riep, en dadelijk daverde de pret weer uit. Maar de kleinste, Kareltje, die door juf werd verwend, omdat-ie nooit vocht op straat of van de trapleuning gleed als de andere, hield al maar krampachtig de bloemen, bloedroode dahlia's met tuberozen, in z'n knuistjes geklemd. Die zou-ie straks aan zus geven, aan de gròòte zus. Daar was-ie wat trotsch op. En telkens rustigde de beveelstem van juf tusschen 't gejoel door, als ze kibbelden en er een verongelijkte begon te huilen.
Kort nijdigde de buitenbel, flitste als 'n electrische schok door alle hoofden. Mama springveerde op, gilde naar boven, naar de meid. Maar die was zich aan 't kleeden. Toen naar Willem. Die mopperde uit plotselinge verlegenheid. Straks was-ie nog 'n held, zou-ie dit en dat tegen den schoonbroer zeggen. Nu was-ie niets waard, en schuw. Maar 't moest, en hij rende de trappen af, plakte onderweg met 'n natte hand z'n borstelige haar, bedacht hòe straks te kijken. Papa stopte intusschen z'n dochter achter de porte-brisée, en sloot 'm stevig. Man en vrouw zaten weer over elkaar. Hij trommelde met z'n nagels op de tafel, neuriede wat door z'n tanden. Zij luisterde naar 't nerveus geloop van Jeanne in de kamer er naast, verwenschte dezen
| |
| |
avond, die eigenlijk 'n feestavond heette. Beneden aan de voordeur 'n stem, even dof gepraat, 't duurde lang, 't zou 'm niet wezen, 't moèst toch haast wel. Langzaam klommen weer stappen, Willem was alleen... vreemd, misschien deed de schoonzoon z'n overschoenen uit. Ze spitste 'r ooren, alsof de kettingen van sinterklaas in den schoorsteen rammelden. De deur piepte open. Willem alleen met 'n boeket van enkel witte rozen. Beide herademden. Mama knipte zenuwachtig met 'r oogen, rommelde wat in de kast om 'n vaas. Toen omving hen weer de kamer, die vol van luxe dingen stond: 't Japansche tochtscherm, 'n open piano, rijk bestikte stoelovertreksels en tegen 't behang in gouden lijsten, rijk, maar niet overdadig, de zwierige ijdelheid getemperd door 'n tikje distinctie. Nu ja: meneer was rijk geworden in de koffie door z'n durf, z'n taaien wil, z'n speculeeren, en mevrouw was de dochter van 'n man, die in papieren bloemen deed. Toch hing er in 't ruime, statig gebouwde huis 'n geur van beschaving en onafhankelijkheid. Je zag 't aan de schilderijen, aan de kamerschikking. Dat was allemaal 't werk van meneer. Mevrouw bemoeide zich daar niet mee, liet 't 'r man over in 't volle besef, dat hij 't beter wist. Want zij erkende eerlijk weg z'n superioriteit, voelde bij instinct, dat hij door z'n volharding en geestkracht zich 'n ander, voornamer leven had ingeleefd. Zij zag tegen hem op, met 'n schuwe veneratie, schoof liefst alle verantwoordelijkheid van zich af. Hij bemerkte 't wel, 't verwonderde 'm niet meer. Er blèèf 'n vriendschappelijke verhouding tusschen hen.
Nu was-ie schaakmat gezet door 'n aanstaanden schoonzoon, zoo'n melkmuil, hij, die met kapitalen speelde of 't dominosteenen waren. Hij zat geducht verlegen met dat karweitje; zoo iets had-ie nooit bij de hand gehad. Allebei, vader en moeder, zaten weer op de punten van hun schoenen te turen. Mama voelde de zenuwachtigheid in 'r maag. Wèèr de venijnige belschok door 't huis. 't Klonk gejaagd, alsof er 'n ramp was gebeurd. Papa schraapte drie maal de keel, en 't gas suisde onrustig. Hij was nu heelemaal in de war. Tegen de deur bibberde 't kloppen. Binnen, stentorde papa, veel te luidruchtig voor de kamer. 'n Lange, magere jongen met 'n gezicht als 'n beschuitbol, schutterde binnen, boog onderdanig, stotterde wat. Papa joviaalde met den arm als begroeting, wees 'n stoel. Hij plompte er afgetobd in neer, huishoudelijkte onhandig z'n jaspanden weg, stotterde weer. Papa begon dadelijk, om 'm op z'n gemak te zetten, te rumoeren van 't weer, vermeed angstvallig 't belangrijke ding. De schoonzoon werd hoe langer hoe benauwder, begon te schuiven, beaamde alles kort-af met 'n zuur-zoet lachje. Mama zat met 'n glunder gezicht toe te kijken, onderstreepte 'n enkele zin met 'n ‘natuurlijk’, als papa 'r aankeek. Eindelijk schuchterde de ander: ‘Ja, meneer, maar....’
Toen was de zaak in vijf minuten beklonken.
|
|