- ‘Zoo, zoo, voel je dat. Nou, dan geloof ik, dat je 't danig te pakken hebt, mon cher.’
- ‘Ja,’ kwam de ander openhartig, driftig door den vagen spot met wat hem zeer lief was geworden. Nu werd zeer ernstig 't gelaat van den ander en zijn oogen rustten met zachte genegenheid op 't steeds nog naar zee gewende jong-opgewonden gelaat van zijn vriend.
- ‘Hoe bedoel je dat, Henk, dat ‘ja’? Is 't ‘maar gecharmeerdheid of komt er werkelijk....’
- ...Dieper gevoel bij in 't spel, bedoel je? - vervolgde Henk, blij-voelend, dat nu weer naast hem zat de goede vriend, dien hij altijd in volkomen begrijpen en meevoelen wist.
- ‘Ja, is dat zoo?’
- ‘Man, ik vertrouw mezelve niet als ik haar weer ontmoet. Ik geloof zeker, dat ik haar vraag.’
- ‘Dat kind?’ had de ander op de lippen, denkend aan Willy's pas zeventien jaar zijn. Hij zeide 't echter niet, voelend, hoe dat pijn zou doen, daarom zei hij kalm, zacht:
- ‘Dat moet je toch niet doen!’
En er was bijna vaderlijkheid in zijn stem, en dat was niet vreemd, ondanks hun maar-één-jaar-verschillen, want van Hoogwoude was vroeg-oud en bezadigd, terwijl de ander op vier-en-twintigjarigen leeftijd steeds iets jongens-achtig spontaans had, dat dikwijls overneigde tot onbezonnenheid.
Er kwam zelfs eenige bezorgdheid in Hoogwoude, want 't flitste door zijn denken, dat Rincourt niets dan zijn zeeofficiers-tractementje had en dat Willy de dochter was van een ongefortuneerd reeds oud kapitein van 't landleger, die misschien wel heel spoedig met pensioen aan kant gezet zou worden. Daarom herhaalde hij:
- ‘Dat moet je niet doen, Henk!’
- ‘En waarom niet?’
- ‘Och, om zoovéél redenen niet! ontweek Hoogwoude, die een moment zwaar voelde de verantwoording van dit ingrijpen en daardoor ineens even twijfelde.
- ‘Je vindt er nog te jong? Maar dat is een kwaal die met den dag betert en’ - aanhalend 't argument, dat hij zoo dikwijls in zich zelf tegenover zijn eigen twijfelingen plaatste - ‘als zij dertig is, ben ik ongeveer veertig, beiden juist in de kracht van ons leven.’
- ‘Jawel, jawel, maar dat is trouwens 't voornaamste niet,’ kwam Hoogwoude nu besloten.
- ‘Wat dan?’
- ‘Och moet ik 't oude bekende deuntje weer eens zeggen?: Waar de armoede de deur intreedt, zweeft de liefde al heel gauw 't raam uit.’
- ‘O, natuurlijk, jij maakt er weer een geldkwestie van’ - en driftig wordende, omdat hij voelde 't zeer ware en gewichtige van deze woorden en niet wilde bekennen, hoe dit dikwijls als een donkere schaduw stond tusschen al zijn lichtgedachten over Willy - ‘jij bent ook niet voor niks de zoon van een handelsman, alles wordt maar geld en koele berekening.’
't Gezegd hebbende voelde hij hem pijn gedaan te hebben, en Hoogwoude verontschuldigend aanziende, die nog steeds had den goedmoedigen glimlach van een liefhebbend vader, wien door zijn kind onbewust hatelijke dingen gezegd worden, kwam hij zacht met balsemende, bijna-teederheid:
- ‘Neem me niet kwalijk, Karel, ik weet wel beter hoor, maar ik liet me meesleepen door drift omdat... omdat....’
- ...‘Je voelde, dat ik 't toch wel een beetje bij 't rechte end had, hè.’
- ‘Ja,’ kwam 't berustend.
- ‘Laten we er nu eens ernstig over praten, Henk. Ik geef je toe, dat 't een lief kind is en mooi, zeer mooi....’
- ...O je wilt zeker beweren, dat ik alleen op haar mooi gezichtje verliefd ben.
- Volstrekt niet, zeker niet, maar toch....
- ...Nou dat 't dan toch de groote oorzaak is en dat is zeer....
- ‘Juist,’ viel Hoogwoude in, en daar behoef je je heelemaal niet nijdig om te maken, want dit is een feit, dat de liefde van den man voor de vrouw zeer zeker altijd begint met verliefdheid op 't uiterlijk. 't Begint altijd met zinnelijke liefde....’
‘ ...Zinnelijk!...’
‘Ja zeker, niet in die ongure, exclusief-