| |
Boekbespreking
door H.R.
Marcellus Emants, Waan, Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, 1905.
Marcellus Emants is voor mij in de eerste plaats de zeer knappe psycholoog, de fijnste dien wij hebben misschien. Ik laat nu in 't midden de vraag hoe hij tot zijn menschenkennis is gekomen, of 't bij hem - behalve dan ondervinding en waarneming natuurlijk - hoofdzakelijk intuïtie van gevoel dan wel verstandelijke meditatie geweest is, ik wil alleen wijzen op het onmiskenbare feit van de kennis, die hij standvastig voortgaat op zoo aboluut eerlijke, scherpe, koelbloedige - soms misschien wat wreede, schijnbaar impassibele - wijze te uiten. Emants kent den modernen stadsmensch door-en-door, hij kent in de eerste plaats zichzelf; hij weet precies wat hij kan; 't is waarlijk niet gering; en nooit geeft hij indrukken van onmacht, ja zelfs maar van moeite, van reiken naar iets wat te hoog voor hem hangt.
En of hij nu, zooals in dat prachtige boek, ‘Inwijding’ - zijn allermooiste roman volgens mij - vertelt van een ordinair-schijnende vrouw, die toch tot zóó krachtige liefde, zóó diepe innigheid in staat was, of, gelijk in ‘Waan’, van zoogenaamd gedistingeerden, die ‘ordinair’, in den zin van gewoon, niet-bizonder, banaal, blijken te zijn, dan mag hij ons in het ééne geval meer ontroeren dan in het andere, in beide overtuigt hij, in beide gelóóven wij aan zijn menschen en aan zijn gevallen. Een uitzondering zou ik mogelijk moeten maken voor het laatste hoofdstuk van het hier besproken boek. Dat lezende kreeg ik eenige malen de sensatie dat de gedachten des schrijvers, niet meer die van zijn boek-personen weergegeven werden. Maar... 't bewijs moet ik schuldig blijven. Het is immers niet onmogelijk, dat een Versluissen den man, dien hij tot een kamercandidatuur wil overhalen, toevoegt (bl. 184): ‘Over Indië wil je en kan je spreken met kennis van zaken. Best... da's immers al wat we noodig hebbe. Voor de rest kan je 'n beetje schettere en praat je eenvoudig andere na. Of 't al's gezeid is... wat doet het toe? Je zegt 't nog's; da's 't voornaamste’.... Het is niet onmogelijk, maar ik twijfel, en ook de meditatie van Henk, waarmee het boek sluit, lijkt mij wat al te wijsgeerig-pessimistisch en fijn psychologisch voor iemand, die genoemde candidatuur met veel animo denkt te aanvaarden....
Edoch - absolute objectiviteit is bij mijn weten noch door niemand in een kunstwerk bereikt, en 't werk zou misschien ook ál te knap, vervelend van perfectie worden.
‘Waan’ is een interessant, een knap, uitstekend geschreven boek, werk van een man, die heusch... lang niet ordinair is! Het karakter ‘Maggie’, wat een waardevolle aanwinst weer, voor de ‘Vrouwenkarakters in Emants' werken’, waaraan wellicht eens een ijverig letterminnaar een interessante studie zal wijden.
| |
Top Naeff, De Dochter, Utrecht, A.W. Bruna & Zoon, 1905.
In een kleinere Hollandsche havenstad woont de rijke Veemer, een weduwnaar, met zijn eenig kind, zijn dochter Julie. Vader en dochter verkeeren er in de zoogenoemd allerbeste kringen. De Veemers zijn een geziene familie. Mijnheer houdt rijtuig, en ook... een kantoor, maar daar merkt men niet veel
| |
| |
van; 't is ook waarschijnlijk niet bijster belangrijk wat daar gebeurt. Wie 't leven van menschen als deze wil geven, moet feesten beschrijven, diners vooral... en begrafenissen. Dat zijn de ‘hoogtepunten’ er van...
Van 't stoflijke dus, wat geluk geven kan, ontbreekt er in 't groote huis aan de haven wel ongeveer niets. Alleen, Julie vindt er háár geluk niet. Een zwaarmoedig meisje. Ze voelt zich eenzaam, en onvoldaan. Een werkelijk leed helpt haar leven versomberen: papa Veemer ‘drinkt.’ Als een vreeslijke schande, voor hem en voor haar, een smet op het huis, zoo beseft Julie dat gebrek van haar vader. Zij lijdt er onder; wordt oud voor haar tijd; haar onbevredigde liefde-verlangens, haar zenuwzwakke zwaarmoedige buien, ze zoeken een uitweg in smartlijk getob over 't drinken van vader. 't Wordt bijna iets ziekelijks, monomanie, zoo verbeeldt ze zich dat er haar iedereen, altijd, op aankijkt, dat niemand haar anders ooit ziet of kent dan als: de dochter van Veemer den dronkaard.
Ziedaar van dit boek het eenvoudig gegeven.
Wat is er nu mee? Wat gebeurt met die menschen?
Och, niet veel meer dan men veilig verwachten kon. Deze roman mist ten eenenmale alle intrige, alle bedachte verwikkelingen. Van heel alledaagsche, gewone gevallen vertelt ons de schrijfster. Haar boek is er waarlijk niet minder om, niet minder aandoenlijk, niet minder, goed.’
Ondanks zijn herhaalde, gemeende beloften, ondanks een aanvankelijke beterschap zelfs, valt Veemer telkens noodlottig terug in zijn kwade gewoonte, zijn passie voor drinken. Een nichtje trouwt; op de bruiloftspartij wekt zijn houding schandaal, hij slaat dronken een toast, ploft neer in de balzaal. Kort daarna zouden ze samen op reis gaan, naar de Riviera, Julie en hij, maar hij wil nu niet, laat hem alleen vertrekken, blijft zielig alleen in het groote huis. Een huwelijksaanzoek van Mr. Greve, een weduwnaar, ernstigen nobelen man, heeft ze afgeslagen... En de vader sterft in een fransche politiepost. Dronken is hij op straat gevonden. Die roes was de laatste...
Brengt nu zijn dood het geluk aan de dochter? 't Heeft er niets van. Zij treurt om haar vader. Hij was zoo goedhartig, zoo gul en gezellig, zoo vlug met vergeven, zoo hartelijk dikwijls. Meer eenzaam dan ooit zoekt Julie ten slotte een veilige haven, schuilplaats en troost, bij ‘Mademoiselle’, in Zwitserland; ze was huishoudster na mama's dood, is al jaren weg, moeilijk loopend en doof.., een oud menschje...
Deze dingen nu zijn geheel subjectief, van de dochter uit, gezien en beschreven. Al de andere menschen, de vroolijke vader, de tantes, Adèle en Fenna, de ooms, de nichtjes en neven, Nans de naaister, ze stelde ze zich objectief voor oogen de knappe schrijfster, beschreef ze zuiver, en min of meer ‘af’. Papa en de tantes wel 't allerbest. Ook Nans is uitstekend. De nichtjes, Freddy en Marian.
Alleen van haar hoofdpersoon heeft ze zich zelden, of nooit, geheel en al los kunnen maken. Vandaar dat de lezer aanvankelijk méé gevoelt, alsof werkelijk het drinken des vaders zoo vreeslijk, zoo'n ramp en zoo'n schande is, 't noodlot der dochter. Pas langzamerhand, en vooral als men 't boek voor de tweede maal leest - wat het waard is! - komt men tot de ontdekking: het meisje zou toch niet gelukkig geweest zijn, al had ook haar vader volstrekt niet gedronken. Het zit in haar zelve... De schrijfster zal dat waarschijnlijk niet ééns zijn...
De kleine foutjes?... Er zijn er wel. Maar ik heb geen lust ze hier op te gaan sommen. Top Naeff is sinds haar ‘beroemde’ boeken verbazend vooruit gegaan. Ze zal zelf wel in staat zijn haar foutjes te vinden. Dan zal ze wel minder ‘gerenommeerde’ maar stellig àl betere boeken gaan schrijven. Want ze is een werkster, ernstig, eenvoudig, zeer bescheiden tegenover haar kunst. ‘De Dochter’ is al een ‘goede roman.’ Ik houd van dit boek. Het heeft mij, bij 't lezen en overlezen, nooit heftig, maar ernstig en zacht ontroerd, en mij aldoor bekoord door het schijnbaar leuk-luchtige, toch conscientieuse, het eerlijke, echte, het nergens eenigszins sentimenteele of vrouwelijk weeke, 't wél vrouwelijk teere, gedistingeerde, het ‘lady-like’ van geest en gevoel, en van schrijftrant en taal ook. Als de veerende tred van een slanke vrouw is haar stijl in ‘De Dochter.’
| |
| |
| |
M. Scharten-Antink, Sprotje, Amsterdam, G. Schreuders, 1905.
‘Ze had bijna gehuild, maar dáár moest ze nu weer pret om hebben, en ze lachte met het plotseling-evene, geluidlooze, zenuwachtige mond-sperrinkje, dat altijd haar lachen was, en waarom de jongens op straat haar scholden voor ‘sprot’ (blz. 16).
Dit schijnt niet geheel voldoende, het is mij niet heelemaal duidelijk, maar dat kon het misschien ook niet zijn. Volkshumor is dikwijls niet te begrijpen, met ons redeneerend verstand zoo min als met het ‘verfijnde’ gevoel, van ons ‘beschaafden’! 't Berust op instincten, soms ook op half- of on-bewuste gevoelens of waarnemingen. Eén vind een bijnaam, anderen praten dien na, zonder zich rekenschap geven, proevend als 't ware, onmiddellijk, de toepasselijkheid. Maar tóch..., had mevrouw Scharten niet hier, zoowel als op andere plaatsen, van haar verdienstlijk, in veel opzichten mooi, hier en daar werklijk voortreflijk boekje, beter gedaan nóg wat langer te kijken naar 't meisje - werklijkheid of verbeelding - dat officieel Marie Plas, in de wandeling Sprotje genoemd werd?....
Het ‘plotseling-evene’..... ‘mondsperrinkje’ - 'k Begrijp dat wel, maar.... is het Hollandsch? Is 't wel geoorloofd zoo'n woordje ‘even’ als adjectief te gebruiken? Of liever is het wel mooi? Want alles wat mooi is, is stellig geoorloofd. Maar moet men niet net zoo lang zoeken en proeven, tasten en toetsen, tot men ook zonder zijn taal te forceeren zuiver kan weergeven wat men gezien, gevoeld of bedoeld heeft?
‘Mondsperrinkje’ is heel goed. En Marietje ‘sperde’ haar mondje zoo plotseling soms, en 't duurde maar even. Heel goed. Maar is het noodzakelijk zoo iets zoo haastig, in twee aan elkaar gekoppelde woorden te zeggen? 't Gold hier toch de eigenaardigheid waaraan Sprotje haar bijnaam te wijten had. En was 't ook niet doenlijk geweest 't bewuste ‘sperrinkje’ althans eenigszins te beschrijven? 'k Vermoed, dat de reeds wat vooruitstaande lippen bij 't plotseling opengaan nóg iets méér zich naar voren tuitten, omkrulden even misschien... Welnu...
Zoo zijn er meer, o! wel kleine hiaatjes in 't innig contact, maar waardoor toch wel wezenlijk wordt gehinderd wie al die fijne, preciese notities met aandacht volgt, juist omdat in werk als dit alles innigheid zijn moet, en juist omdat in M. Antink's ‘Sprotje’ bijna alles innigheid is.
Ik weet wel, werk van dit soort ('t schijnt de vloek er van!) 't kán nooit volmaakt zijn. De natuur, het leven, ze dulden dat niet, dat overal, altijd, precies betrappen. Meer misschien dan van andere kunst geldt van dit fijne gevoels-realisme: 't is maar benaderen.
Ik wil dan ook enkel maar zeggen, dat, naar mijn meening, de schrijfster M. Antink iets nóg mooiers zou kunnen maken dan ‘Sprotje’ al is, wanneer ze nóg maar meer tijd en geduld had, meer rust, nóg diepere, vollere aandacht. Vooral 't laatste gedeelte, van bladzijde 90 af tot het slot, schijnt mij ietwat te haastig, heet-hoofdig gemaakt, niet met de rustig-opene aandacht, de koel-vaste hand van de vorige pagina's.
Dat is al het slechts - als men 't zóó wil noemen! - wat ik te zeggen had over dit boekje. Ik vind het een zeer merkwaardig geschriftje. De meerendeels louter instinctieve gedragingen van een kind uit ‘het volk’ kan men op twee wijzen trachten te vatten en weer te geven. Ten eerste door ze zich zelf te herinneren, wanneer men een ‘kind uit het volk’ is geweest (dus dat kan niet wie wil) ten tweede door ze met zulk een liefde, gevoeligheid en intelligentie, na te gaan als mevrouw Scharten gedaan heeft, vroeger in ‘Catharine’, nu weer in ‘Sprotje’.
Voor wie 't nog niet weet uit de vele recensies: dit boekje vertelt hoe een arm, zwak meisje, dat erg graag een ‘dienstje’, een knussig dienstje gehad zou hebben, door moeder en oudere zusters bedild wordt en naar een fabriek gestuurd, tot haar verdriet.
De uitgaaf, die ik hier in mijn handen heb, is de zoogenaamde ‘luxe-editie’. Ze ziet er ook keurig uit, niet overdadig, ook niet bepaald luxueus, zou ik zeggen. Maar later zal 't boekje worden opgenomen in Simons' Wereld-Bibliotheek, zoodat men 't zal kunnen verwerven à 30 cts. in een linnen bandje, à 20 cts. in omslag. Al wie daar niet op hoeft te wachten, koope het nu reeds.
| |
| |
vivarini.
| |
Meesterwerken der Schilderkunst (1400-1800), photogravures naar de mooiste werken in openbare en particuliere verzamelingen, met beschrijvenden tekst door Sir Martin Conway en Dr. Wilhelm Boode, voor Nederland bewerkt onder toezicht van Dr. A. Bredius, tweede serie no. 1, Amsterdam, Uitgevers-Maatschappy Elsevier, 1905.
In het prospectus dezer tweede serie - waarbij zij gracieuselijk een mooie reproductie naar Del Sarto's edelen ‘Johannes de Dooper’ aanbieden - constateeren de uitgevers met begrijpelijke voldoening, dat de eerste reeks van 24 afleveringen in en buiten de pers évenzéér geroemd is. Het is of zij eenigszins verrast zijn door het feit: ditmaal heeft die pedante pers 't publiek dan toch eens gelijk gegeven! En inderdaad, het omgekeerde is lang niet zeldzaam. Populariteit en de lof der critiek gaan niet geregeld broederlijk te zamen. Maar - men ziet liet dan toch! - er zijn gevallen waarin ook de vitlustigste of lastigste criticus zich gewonnen geeft en instemt met het koor der lofzangers. Bij het verschijnen der ‘Meesterwerken’ deed zulk een geval zich voor.
En ik wil het waarlijk wel gelooven! De tijd der oleografieën in vergulde lijsten, der ‘Peinture Bogaerts’ en der premieplaten van Engelsche Kerst-uitgaven schijnt nu wel voor goed achter ons te liggen. Voor twee gulden verschaft men zich een aflevering ‘Meesterwerken’, bestaande uit drie voortreffelijke photogravures, met blijkbaar pieuse zorg gemaakt naar schilderijen van waarlijk ‘voorname’ schilders. De eerste aflevering dezer nieuwe serie bevat een reproductie naar Rembrandt, een naar Del Sarto, een naar Adriaen van Ostade. Van den Del Sarto hebben wij een - natuurlijk veel verkleinde - autotypie laten maken, die hiernaast staat afgedrukt; de andere bij dit stukje gevoegde illustratie is genomen naar een Vivarini, die men in een volgende aflevering der Meesterwerken aantreffen zal.
Er zullen zonder twijfel kunstminnaars zijn die liever een mooie ets of origineele litho aan hun kamermuur zien hangen. Maar drie mooie etsen of origineele litho's kosten minstens vijftig gulden. Er zullen er wellicht óók zijn, onder de jongste, allermodernste Nederlanders, die heelemaal geen schilderij, ets of gravure aan hun kamerwanden dulden, daar immers - gelijk wij onlangs lazen - een landschap aan den muur een gat
| |
| |
gelijken zou in den muur, een gat waardoor men een landschap ziet.... Laat ons thans niet ingaan op deze o.i. wel zéér bestrijdbare opvatting. Die zeer modernen en hervormers zullen dan toch zeker voor de groote kunstenaars, wier werken zelve zij verbannen naar musea, genoeg gevoelen om gesteld te zijn op het bezit van werkelijk mooie reproducties naar hun werk. Zij mogen dan hun muren effen houden of versieren met louter ornament, dat zij een portefeuille aanleggen, een prenten-collectie, en er den tijd eens voor nemen te bekijken wat zij hebben. De strengste kunstrechter zal hun dat veroorloven, en zij zullen er van genieten.
del sarto.
Ziehier weer het groote voordeel dat de beeldende kunst heeft boven de litteraire: haar taal, internationaal, wordt overal verstaan. Wanneer van een uitgave als deze geen duizenden, ja tienduizenden exemplaren konden worden vervaardigd en, met bijschriften in verschillende talen, verspreid over de geheele wereld, wanneer men b.v. beperkt was tot een terrein als 't Hollandsche alleen, geen sprake zou er zijn van een prijs als die waarvoor deze albums worden verkrijgbaar gesteld, met minstens het tienvoudige zouden zij betaald moeten worden. Hoe hulpeloos staat daartegenover de litteratuur! Gesteld eens, men verstond onze taal over de geheele wereld! Boeken van vier of vijf gulden zouden voor evenveel kwartjes, dubbeltjes misschien te krijgen zijn. En iedereen zou zijn bibliotheek kunnen hebben.
Doch bewonderen wij, zonder te benijden....
De eerste aflevering van deze nieuwe serie ‘Meesterwerken’ bevat, zooals ik reeds zeide, o.a. een magnifique photogravure naar Rembrandt's bekend schilderij, dat in het museum te Dresden hangt en den kunstenaar voorstelt, zijn jonge vrouw op de knie, een roemer wijn in de hoogte heffend, een beeld van levensvreugde, rijkdom en overmoed, zooals er maar weinige zijn in de wereld. De lach des schilders - zoo lezen wij in het bijschrift - is door velen ‘niet van harte’ genoemd. Welk een oppervlakkig oordeel! Is er dan geen andere lach dan de zich geheelgevende van zorgelooze jeugd of gedachteloozen ouderdom? Men beschouwe den prachtigen kop toch wat langer. Aldoor inniger wordt dan dat lachen. Maar de vroolijkheid is 't van een diep intelligent en gevoelvol man. De lachende oogen zijn één en al ziel, de mond is die van een denker. Verwonder u
| |
| |
dan niet zoo ge er eenigen weemoed en... ondoorgrondelijkheid in vindt.
Verder ontvingen wij sinds onze vorige opgave tot 15 Nov.:
P. v. Assche, In 't Veen- en Polderland, Antwerpen, G.J. en E. Janssens, 1905. |
P.J. v. Baarda, Eerste Verzen, Amsterdam, H. Meulenhoff. |
Henri Borel, Wijsheid en Schoonheid uit Indië, Amsterdam, Van Kampen en Zoon. |
F.A. Buis, Anna Pauw, 2 dln., Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon. |
Cyriel Buysse, Het Leven van Rozeke van Dalen, 2 dln, Bussum, v. Dishoeck 1905. |
H. Th. Chappuis, Napoleon de Groote, met 66 ill., Alkmaar, P. Kluitman. |
L. v. Deyssel, Achtste Bundel Verzamelde Opstellen, Amsterdam, Scheltema & Holkema's Boekhandel, 1905. |
J. Eigenhuis, Ergernissen, Amsterdam, van Holkema en Warendorf. |
Guido Gezelle, Proza-Werken, II, III en IV, Amsterdam, L.J. Veen. |
J. Faber, Groote-stadsjeugd, geïll. door T. van Dijk, Almelo, W. Hilarius Wzn. |
J. Hartog, Grootmeesters der Toonkunst, III, Joseph Haydn, zijn broeder Michaël, en hun werken, Amsterdam, Scheltens en Giltay. |
Mil van Hoorn, Stadsbloed, Amersfoort, Valkhoff en Co. |
Anna de Savornin Lohman, Liefde, Amsterdam, L.J. Veen. |
Jos. M. van Mens, Johan, Een Eerste Liefde, 's Gravenhage, Mart. Nijhoff, 1905. |
Marie Metz-Koning, Verzen, Tweede Bundel, Bussum, C.A.J. v. Dishoeck, 1905. |
J. van Overloop, Wintertijd, Rotterdam, Meindert Boogaerdt Jun., 1905. |
Jeanne Reyneke van Stuwe, Huize ter Aar, 2 dln., Amsterdam, L.J. Veen. |
A.W.G. van Riemsdijk en Cyriel Buysse, Se non è vero, tooneelspel, Haarlem, De Erven F. Bohn, 1905. |
Herman Robbers, Van Stilte en Stemming Amsterdam, Jacs. G. Robbers, 1905. |
J.B. Ruzius, ‘Heilig Indië, 2 dln., Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1905. |
E.S., Gebroken Licht, Haarlem, de Erven F. Bohn, 1905. |
Annie Salomons, Verzen, Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1905. |
Anton Smit, Alice van Westerhove, Amersfoort, Valkhoff en Co. |
A.J. van Stockum, Een Ontdekkingstocht in de Binnenlanden van Suriname, Dagboek v.d. Saramacca-Expeditie, met afb. en kaarten, Amsterdam, G.P. Tierie, 1905. |
Bé Stolk, Avonden, Almelo, Hilarius. |
J.H. de Veer, ‘De Stilte’, gedicht, Beek bij Nijmegen, Uitgevers Mij D'Wilde Horzel, 1905. |
Gustaaf Vermeersch, Mannenwetten, 2 dln, Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1905. |
Albert Verwey, Inleiding tot de Nieuwe Nederlandsche Dichtkunst, Amsterdam, G. Schreuders. |
Benno Vos, Carla, Drukkerij en Uitgevers-Maatschappij ‘Voorburg’, 1905. |
Maurits Wagenvoort, De Voorbijganger, 2 dln., Amsterd., H.J.W. Becht, 1905. |
Jan Walch, Holland, Eerste Gedichten, Kampen, Stads Boek- en Courantdrukkerij. |
C.A. Wienecke, ‘Boort’, eenvoudige gedichten, Amsterdam, W. Kirchner, 1905. |
|
Het Beroemde Prentenboek, naar Struwelpeter, door Oom Gus, geïll. door C. Spoor, Amsterdam, H. Meulenhoff. |
L.C.T Bigot, Van Tommy en Pommy, teekeningen van Jan Rinke. Baarn, Hollandia-Drukkerij. |
Fabies, Voor Broer en Zus, met ill. van A.J. Bosscha. Haarlem, A.E. van der Heide. |
Minet van Hasselt, Kijkjes in de Kinderwereld, met teeken. van W. Pothast, I en II. Amsterdam, H. Meulenhoff. |
Kabouterboek. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1905. |
Louis Raemaekers, Guitenstreken van Pim, Piet en Puckie. Baarn, Hollandia-Drukkerij. |
J. Stamperius, De Klompenmaker en de Prinses. Amsterdam, Höveker & Wormser. |
J. Stamperius, Van de Oude Juffrouw, Het Kleine Meisje en Het Hondje Flaks, met illustr. van Jan Sluyters. Amsterdam, Höveker & Wormser. |
A.C.C. de Vletter, Zeven Jongens en 'n Ouwe Schuit. Utrecht, A.W. Bruna & Zn. |
|
|