Ja, die meeldradenbuis, die is voor wie de composieten goed bekijkt, ook een altijd weer opnieuw verrukkend wonderding, die een mensch verrassing na verrassing kan bereiden. Saâmhelmigen noemt men de groep der composieten wel, saâmhelmigen of Synanthereeén; ze hebben namelijk alle helmknopjes, die dicht tegen elkaâr aan zijn gelegen en als een lange buis vormen, waaronder de helmdraden meestal nog als vrij te herkennen zijn. En nu is het aardige, dat die helmknopjes, als ze rijp zijn en opengaan, het stuifmeel naar binnen uitlaten en dat de stamper, tusschen de meeldraden door zijn stempel omhoog schuift, zoodat hij bepoederd daarboven uit te voorschijn komt, om boven eerst den tweedeeligen stempel uiteen te doen gaan, opdat de gevoelige oppervlakte stuifmeel zou ontvangen.
Hoe verheugend is het dan verder, bij deze soort van bloemen de lotgevallen van de vruchtjes te volgen. Eerst, als de bloempjes verschrompelen, de lintjes van de paardebloem, zoowel als de buisbloempjes van 't kruiskruid, gaan de omwindselbladeren weer tot elkander, om de vruchtjes te beschutten, en uit het bekertje of kokertje, veel grooter bij paardebloem dan bij kruiskruid, komt dan al gauw de pluisvoorraad uitkijken, als wit schuin bij een glas, met bier gevuld.
Dat duurt, tot het pluis nog verder zich wil uitbreiden, omdat de vruchtjes rijp zijn; dan wijken de omwindsels weer bescheiden terug en laten de mooie donsparapluietjes vrij. Maar intusschen heeft de bloemsteel, nu vruchtsteel geworden, een merkwaardige beweging uitgevoerd. Toen de omwindsels nog den knop moesten beschermen en nok toen de bloemen in volle fleur waren, stonden de stelen rechtop; bij 't trijpen van de vruchtjes bogen ze zich ter aarde, en toen eindelijk de vruchtjes rijp waren, verhieven de stelen zich weer, en recht overeind staan de donsballonnetjes.
Die met de loupe te bekijken, geeft ook weer tot allerlei uitroepen van bewonderende verrassing aanleiding, Het vruchtpluis, zoo'n mooi kransje van witte haren, dat de plaats van den kelk inneemt, heeft bij de paardebloem een steeltje tusschen zich en 't langwerpige vruchtje, bij kruiskruid ontbreekt het steeltje, zoodat daar 't vruchtje zelf voor steel van de parapluie fungeert; maar zie, bij beide zijn de fijne haren niet van zijharen voorzien, ze lijken dus niet op veêrtjes en nu weten we, waarom het heet, dat deze composieten ongevederd vruchtpluis hebben.
En dan 't verrassende bekijken van de bruine vruchtjes zelf, die zoo aardig fijn wit doorschijnend waren, toen ze nog als vruchtbeginseltjes onder in de bloempjes moesten worden gezocht! Zie nu, hoe die dopvruchtjes bij Taraxacum van boven stekelige knobbeltjes hebben, en hoe ze bij Senecio geribd zijn met fijne kantjes, o zoo mooi en geacheveerd.
Eén verrassinkje moet hier nog bijgevoegd, namelijk dat, wat het omwindsel van 't kruiskruid u kan bezorgen. Het cylindervormige bekertje is zoo gracieus en bestaat uit heel smalle, dicht tegen elkander aangedrukte blaadjes, die allersierlijkst boven in een zwart puntje uitloopen. De beker lijkt beneden wat verbreed door een paar rijen zeer korte omwindselblaadjes, scherp en puntig en voor de helft zwart, een sieraad aan den groen geribden beker met zijn gelen of witten inhoud, bruisend over den rand.
En nu nog één woordje over de groene bladeren, waarlijk geen onbeduidend deel van een plant. Hoe aardig omvatten ze bij 't kruiskruid den stengel en wat is er een regelmatigheid te bespeuren bij de schijnbare onregelmatigheid van de insnijdingen. De slipjes worden al kleiner naar den voet van het blad, anders dan bij de paardebloem, waar de slippen van de wortelrozetbladeren kris kras door elkander staan, groote en kleine, nu eens achterwaarts gericht, dan vlak uitgespreid, een wonderlijk onsystematisch geheel.
Zoo doodgewone, alledaagsche bloemen! Wél zijn ze een beeld van den rijken overvloed van indrukken, die de nadere kennismaking met ieder klein stukje natuur ons geven kan!