| |
Nederlandsche kerken,
door A.W. Weissman.
III. De St. Janskerk in den Bosch.
De St. Janskerk in Den Bosch is een schepping der 15de eeuw. Terwijl de Domkerk te Utrecht, ofschoon als kathedraal gebouwd, voor dit doel niet meer gebruikt wordt en de St. Bavokerk te Haarlem, die oorspronkelijk een parochiekerk was, nauwelijks achttien jaar lang een bisschopszetel binnen haar muren had, heeft de kerk in
| |
| |
Den Bosch, nadat zij in 1560 tot kathedraal was verheven, tot 1629 als zoodanig dienst gedaan, en is zij, toen in het midden der 19de eeuw de bisdommen in Nederland hersteld werden, andermaal als kathedraal ingericht.
Dat de tegenwoordige kerk een voorgangster gehad moet hebben is nog te zien aan den toren met de beide er aan gebouwde kapellen, die geheel andere vormen vertoonen dan het overige van het gebouw. Het benedendeel van den toren is het oudste en werd opgetrokken omstreeks 1200, toen overal de Romaansche stijl nog in zwang was. Aan dien toren moet natuurlijk een kerk verbonden zijn geweest, die, gelijk overal in ons land, geen groote afmetingen zal hebben gehad. Immers 's Hertogenbosch bestond toen nog niet lang, en de betrekkelijk weinige bewoners hadden geen weidsch bedehuis noodig.
de st. janskerk van het zuiden.
In het begin der 14de eeuw werd de toren verhoogd. Daarmede ging een verbouwing der kerk gepaard, die de beide kapellen aan den voet des torens deed ontstaan. De Gothische stijl had toen hier te lande reeds zijn intrede gedaan en is dan ook aan deze bouwdeelen toegepast.
De aanleiding tot de stichting van het tegenwoordige gebouw was, dat Jan van Arkel, eerst bisschop van Utrecht, doch toen bisschop van Luik, den 20sten Januari 1366 de St. Janskerk tot een collegiale kerk verhief, waaraan een kapittel van dertig kanunniken verbonden werd. Dit kapittel, zoo talrijk, behoefde een ruimer koor, dan de toen bestaande St. Janskerk bezat, en daarom werd dit begonnen oostelijk van het oude. De aanleg van dit nieuwe koor was grootsch en werd gevolgd naar dien van de kathedralen in Frankrijk. Het eigenlijke koor werd van dubbele zijbeuken voorzien en kreeg een trans, waarbij zich straalsgewijze uitgebouwde kapellen aansloten.
Men heeft lang over dit koor, dat van buiten geheel met gehouwen steen bekleed werd, gewerkt. In 1458 waren de zijbeuken en de kapellen voltooid, doch het duurde tot 1478 eer ook de koorlantaarn gereed was, en tot 1496 moet er nog aan de luchtbogen en fialen zijn gearbeid.
Wanneer wij het koor van buiten beschouwen, dan merken wij op, dat het van twee rijen luchtbogen boven elkander voor- | |
| |
zien is. De bovenste, die met eigenaardige figuurtjes bezet zijn, hebben voor het steunen van het gewelf geen beteekenis. Waarschijnlijk werden zij pas in het laatst der vijftiende eeuw gemaakt, en is het hieraan, dat tot 1496 werd gewerkt.
Met den noorderkruisbeuk werd in 1458 een begin gemaakt, en in 1478 was hij voltrokken. De zuiderkruisbeuk werd toen onderhanden genomen en in 1492 voltooid. Om deze werken tot stand te kunnen brengen was het noodig geweest, het koor der oude kerk te sloopen. Doch men liet haar schip staan, en brak het pas af in 1496, toen het bouwen van het nieuwe schip werd begonnen, dat in 1520 volbracht was.
de st. janskerk van het zuidoosten.
Ongetwijfeld heeft het voornemen bestaan, de kerk van een nieuwen toren aan de westzijde te voorzien. Maar in het begin der 16de eeuw vloeiden de middelen zoo ruim niet meer, dat aan een zóó grootsch werk gedacht kon worden. Daarom werd besloten, een toren op het kruis te plaatsen, van steen, doch met een spits van hout. In 1520 nam dit werk een aanvang en negen jaar later was het volvoerd. Op de spits, die wel eenige overeenkomst had met den toren der St. Bavokerk te Haarlem, werd het beeld van St. Jan, den patroon der kerk, geplaatst.
Reeds in de 15de eeuw konden de kerkmeesters aan de versiering van het gebouw gaan denken. Hieronimus Bosch, gezegd van Aken, kreeg omstreeks 1500 opdracht het hoofdaltaar van een schilderij te voorzien, waaraan hij voldeed door het schilderen van tafereelen uit de schepping, die zoowel de eigenlijke altaarkas als de daarbij behoorende luiken schijnen te hebben versierd. Hieronimus Bosch, die omstreeks 1460 werd geboren en in 1516 stierf, muntte vooral in het landschap uit. Zijn beste werken vindt men te Madrid, waar een aanbidding der H. Drie Koningen en een Zegepraal des Doods berusten. Hieronimus was een Bosschenaar; hij had voor de kerk zijner vaderstad nog verscheidene andere schilderijen gemaakt, tafereelen uit het Oude en Nieuwe Testament.
Ook aan geschilderde vensters ontbrak het niet. Dat in den noorderkruisbeuk was door Philips van Bourgondië geschonken, terwijl ook
| |
| |
de Graat van Buren, Deken Willem van Entevoort en Jan van der Stegen glazen vereerden.
Meester Hendrik van Munster voorzag de St. Janskerk in 1440 van een orgel. In 1505 werd het hersteld, en in 1520 door een nieuw vervangen, dat tegen den toren zijn plaats kreeg.
Dicht bij dit orgel werd in 1513 een kunstig uurwerk opgesteld, niet ongelijk aan dat, hetwelk men nog tegenwoordig in de kathedraal te Straatsburg ziet staan. Beneden vertoonde het een planetarium, dan kwam de wijzerplaat en bovenaan werd door poppen, die zich bewogen, ieder uur een voorstelling van het Laatste Oordeel gegeven. Pieter Woutersz. had dit kunstwerk gemaakt, dat in de 16de eeuw zeer vermaard was.
de doopvont in de st. janskerk.
Dit uurwerk is reeds lang verdwenen, gelijk ook het oude hoofdaltaar, de geschilderde glazen en het oude orgel. Maar de prachtige doopvont, die in 1492 door Arent van Maastricht gegoten werd, maakt nog heden een sieraad der kerk uit. Het voetstuk prijkt, als toespeling op Bethsaida, met beelden van kreupelen, die meesterlijk gemodelleerd zijn. Het deksel, dat door een ijzeren kraan van de vont kan worden gelicht, wordt bekroond door een rijkbewerkte overhuiving, die den Doop van Christus, den Evangelist Johannes, een heilige, de Hemelsche Vader en den Pelikaan, die zijn jongen met zijn bloed voedt, vertoont. Het beeld van Christus is verdwenen; ook een beeld van Maria, dat vroeger aanwezig geweest moet zijn, bestaat niet meer.
Vier en vijftig altaren waren, vóór de Hervorming, in de kerk geplaatst. Van die altaren en hun versiering zijn echter geen bijzonderheden bekend. Wel daarentegen van de kapellen, die tegen het gebouw werden geplaatst. De grootste en meest vermaarde is die aan de noordzijde van het koor. Zij werd gesticht door de Illustre Vrouwen Broederschap, in 1317 opgericht door Heer Gerard van Uden. De leden dezer broederschap waren verplicht, bepaalde kerkdiensten in de kapel bij te wonen, de uitvaart der overleden broeders te houden
| |
| |
en het lijk ten grave te dragen. Aan hun hoofd stonden twee proosten.
Deze broederschap had haar kapel oorspronkelijk aan de Noordzijde van het oude koor gebouwd. In 1478, toen dit deel der kerk zou worden afgebroken, was het noodig, een nieuwe kapel te stichten, waarvoor weder de noordzijde van het nieuwe koor werd aangewezen. De broederschap was nu zeer aanzienlijk en vermogend geworden; haar leden bestonden uit hooge geestelijken en leeken, meest vorstelijke personen, die men ‘zwanebroeders’ noemde. Een dezer ‘zwanebroeders’ was de bekende hertog Arnoud van Gelder.
Gelijk men begrijpen kan moest de nieuwe kapel zeer luisterrijk worden. Toen zij in 1490 voltooid was begon men haar te versieren. Van die versieringen is niet veel meer over. Alleen de koperen hekken, die de kapel van de kerk scheiden en de rijke steenhouwwerken, waarmede de steunbeeren van het koor bekleed werden, geven nog eenig denkbeeld van de vroegere pracht.
In het laatst der 15de eeuw werd oostelijk van de kapel de sacristie der kerk gebouwd. Reeds vroeger, in 1458, had de kanunnik Back een kapel aan de zuidzijde der kerk doen verrijzen, waaraan naar het oosten, zich eenige andere kapellen aansloten.
koorbanken in de st. janskerk.
Men was in de middeleeuwen gewoon, het koor van het overige der kerk af te scheiden; vooral in een kapittelkerk kon zulk een afscheiding niet worden gemist, zouden de kanunniken ongestoord hunne bedieningen kunnen verrichten. Zoo werden dan ook tusschen de koorpijlers der St. Janskerk muren gemaakt, en aan de westzijde een houten oxaal geplaatst, dat rijk van snijwerk voorzien was. Op dit oxaal bevond zich een altaar, aan St. Pieter gewijd, dat een groot kruis droeg. Links daarvan, uit het koor gezien, was een orgel opgesteld, rechts een beeld van Maria, welks overhuiving, een meesterstuk van steenhouwerskunst, nog den noordoostelijken kruispijler siert. Het oxaal was beschilderd en verguld. Op dit oxaal werd de mis voor het volk door den plebaan van het kapittel gevierd; hier nam ook de geestelijke plaats die het sermoen moest houden.
Omstreeks 1480 werden de koorbanken gemaakt, die met uitmuntend snijwerk aan de hoeken en een reeks van beeldgroepen versierd zijn. In 1481 namen in deze banken de ridders van het Gulden Vlies plaats, toen zij het kapittel, door Maximiliaan van Oostenrijk gehouden, bijwoonden. Hun wapens werden toen boven de ruggen aangebracht.
Aan de noordzijde van het koor stond de
| |
| |
het hooge koor der st. janskerk, naar het noordoosten.
tabernakel, een steenen, doorluchtige piramide, die met beelden van apostelen en heiligen bezet was; een koperen hekwerk sloot het geheel van de kerk af.
Tegen de twaalf pijlers van het koor werden de beelden der apostelen geplaatst, die na de Hervorming zijn weggenomen, en pas in de 19de eeuw door de tegenwoordige vervangen werden.
In het midden der 16de eeuw moet de kerk dus een prachtigen aanblik hebben opgeleverd. Zoowel het gebouw zelf als zijn meubelen en versieringen vertoonden de rijke vormen der Gothiek in haar laatste tijdperk. Omstreeks dien tijd deed echter ook de Renaissance haar intrede in de kerk, daar de predikstoel, tusschen 1550 en 1560 gemaakt, in dien trant werd ontworpen. Wel is bij dit gestoelte, dat door een hooge doorluchtige spits wordt bekroond, den invloed der middeleeuwen nog duidelijk waar te nemen. Maar de meesterlijke reliëfs en beelden, gelijk ook het ornament, zijn toch geheel en al onder den invloed der kunst van Italië ontstaan.
De middelen, om een zoo prachtige kerk te kunnen maken, vloeiden uit verschillende bronnen. Vooreerst stijfden de talrijke bedevaartgangers, die het miraculeuze beeld van Maria bezochten, dat nog in de noordwestelijke kapel bewaard wordt, de kerkekas. Dan werd de kerk meestal ook in de testamenten der gegoede Bosschenaren niet vergeten. Eindelijk nam ook het kapittel vele werken voor zijn rekening. Zelfs in de 16de eeuw, toen elders de offervaardigheid begon te verflauwen, bleven deze bronnen nog vloeien. Daardoor kon de kerk voltooid worden en bleef zij niet een fragment, gelijk zooveel andere. Wel is de toren aan de westzijde, tot welks bouw de bisschop van Luik in 1485 machtiging gaf, nooit verrezen en kwam die op het kruis daarvoor in de plaats, doch daar de toren der vroegere kerk in wezen bleef, wordt dit gemis weinig gevoeld.
In 1552 goot Jan Moer de 19 klokken
noordoostelijke pijler van het kruis der st. janskerk.
| |
| |
van het carillon, dat in den middentoren geplaatst was. Matthijs Maris maakte het mechaniek, dat dit carillon deed spelen.
Het bisdom 's Hertogenbosch werd in 1559 opgericht. Toen werd de St. Janskerk eene kathedraal en haar kapittel werd een kathedraal-kapittel.
Filips II benoemde in 1560 Franciscus Sonnius tot bisschop van 's Hertogenbosch. Daar echter de bisschop van Luik, tot wiens gebied de stad tot dusver behoord had, Sonnius niet wilde erkennen, en ook de gilden zich tegen hem verzetten, kon de nieuwe bisschop pas 16 November 1562 zijn intrede doen, alleen door de geestelijken en de stadsregeering ingehaald, daar de gilden weigerden, aan de plechtigheid deel te nemen.
Sonnius trad met gestrengheid tegen de Hervorming op. De aanhangers der nieuwe leer waren te 's Hertogenbosch zeer talrijk en dit verklaart, waarom de beeldenstorm daar zoo hevig gewoed heeft. Eerst drongen de beeldenstormers 23 Augustus 1566 het gebouw binnen. In de van hare sieraden
de toren boven het kruis der st. janskerk.
de noordelijke zijbeuk der st. janskerk, naar het westen.
beroofde kerk hield Jan Cornelisz. den 24 sten Augustus daarna de eerste predikatie. Een nieuwe verwoesting had plaats den 9 den October 1566, toen het gerucht verspreid werd, dat de oude godsdienst met geweld zou worden hersteld. Sonnius vond het geraden, de stad te verlaten.
Pas 2 Mei 1567 maakte de koning van Spanje zich weêr meester van 's Hertogenbosch. De kerk werd opnieuw gewijd en reeds 5 Mei kon het kapittel zijn godsdienstoefeningen in het koor hervatten. Dit kapittel had tot dusverre voortdurend met den bisschop overhoop gelegen, omdat het, gelijk dat te Haarlem, zich in zijn rechten verkort achtte. Daar ook de gilden zich tegen den bisschop bleven verzetten, had deze bezwaar, wéer naar den bosch terug te keeren. De Landvoogdes moest tusschenbeiden komen, en 8 Juni verscheen de bisschop. Den volgenden dag verrichtte hij de plechtigheid der reconciliatie.
| |
| |
Het herstel van wat vernield was, vereischte verscheidene jaren. Onder de meesters, die daaraan werkten behoorden Cornelis Bloemaert, de vader van den schilder Abraham Bloemaert, en Anthony van Helmont uit Antwerpen. Het meubilair der Illustre Vrouwen Broederschap was bijtijds in veiligheid gebracht en behoefde slechts herplaatst te worden. De beelden, schilderijen en meubelen der kerk waren echter zóó gehavend, dat het herstellen dikwijls onmogelijk bleek.
Een nieuwe ramp trof de kerk den 25sten Juli 1584, toen de bliksem in den middentoren sloeg; de brand die daarvan het gevolg was, vernielde niet slechts het houtwerk van dien toren, maar ook het oxaal, het houtwerk van het schip en van den westelijken toren. Ook een deel der gewelven van den zuider kruisbeuk stortte in.
's-Hertogenbosch had geen middelen, om de schade behoorlijk te herstellen. De middentoren is nimmer herbouwd; men moest er zich toe bepalen, een laag koepelvormig dak boven het kruis te maken en den westelijken toren van een houten spits in Renaissance stijl te voorzien.
Het Twaalf-jarig Bestand deed de stad weêr herleven. Toen kon men er althans aan gaan denken, het inwendige in zijn vroegeren staat terug te brengen. In 1610 begonnen de onderhandelingen overeen nieuw oxaal. Kerkmeesteren hadden daarvoor twee ontwerpen laten maken, waarvan het eenvoudigste door de stadsregeering, die een deel van de kosten zou dragen, gekozen werd voor de uitvoering, die aan Coenraad van Norenborgh uit Namen werd opgedragen. Dit oxaal was een fraai werk in den Renaissancestijl van dien tijd; het had eenvoudige lijnen, was goed samengesteld en wel rijk, doch zonder overmatige weelde. Het bestond uit drie overwelfde vakken, die door Jonische zuilen van rood marmer gedragen werden. Boven de bogen stonden albasten beelden, gelijk er ook boven de zuilen geplaatst waren. De friezen en kroonlijsten waren met beitelwerk versierd en het geheel werd gedekt door een balustrade, die van rood marmer was, waartusschen zich paneelen van wit marmer, in reliëf behakt, bevonden. Het geheel was even rijk van bewerking als fraai van verhouding. In 1612 was het oxaal gereed.
In 1614 werd Jacob Mathijsen belast met het vervaardigen van een nieuwen tabernakel, ter vervanging van den ouden, die door de beeldenstormers vernield was. Ook dit was een sierlijk werk, van marmer en albast, met tal van beelden bezet. Ofschoon het in zijn hoofdvormen aan het vroegere herinnerde, waren toch de details in den trant der Renaissance gehouden.
Bij de verwoesting van 1566 had het hoofdaltaar zeer veel geleden. Daarom liet men een nieuw maken, dat Hans van Mildert uit Antwerpen in 1617 begon en in 1620 voltooide.
Ook dit altaar was in Renaissancestijl ontworpen. De kroonlijst, die door vier Korinthische zuilen werd ondersteund, droeg een nis met het beeld van den Evangelist Johannes, waarboven een beeld van Maria geplaatst was. Deze nis werd door twee andere beelden geflankeerd. Boven de eigenlijke altaartafel bevonden zich twee reliefs. Het altaarstuk was van Abraham Bloemaert.
Het vroegere orgel was in 1584 verbrand. Daarom werd ook dit door een nieuw vervangen dat, even als het oude, tegen den westelijken muur der kerk zijn plaats kreeg. In 1617 was de orgelgalerij, een werk van Franciscus Simons, gereed. Het snijwerk harer borstwering kan, wat rijkdom en kunstvaardigheid betreft, met het beste wedijveren, wat in dien tijd vervaardigd is. De eigenlijke orgelkas is gesneden door Georg Schysler uit Keulen, en ofschoon ook zij, wat haar hoofd-ordonnantie betreft, zeer gelukkig geslaagd mag heeten, is haar beeldwerk van een minder fijnen smaak.
Dit orgel, welks pijpen en inwendige inrichting door Florentius Hocque te Keulen gemaakt zijn, is het laatste kunstwerk geweest dat aan de kerk, zoolang zij nog kathedraal was, is toegevoegd. In 1617 was ook op het nieuwe oxaal een orgel geplaatst, dat door Nicolaas Conté werd vervaardigd.
Toen Frederik Hendrik in 1629 het beleg voor de stad sloeg vormde dus het inwendige der kerk een zeer luisterrijk geheel. Want in 1620 waren ook de beelden der apostelen, die men uit Antwerpen had ontboden, weêr
| |
| |
DE NOORDERKRUISBEUK DEK ST. JANSKERK.
| |
| |
in het koor geplaatst, Abraham Janson had een groot stuk voor de St. Janskerk geschilderd, talrijke zilveren kerksieraden waren door de geloovigen geschonken, terwijl andere, die vóór de beeldenstorm begon in veiligheid waren gebracht, weder hun oude plaatsen innamen.
Bij het beleg had de kerk veel van het geschut des vijands te lijden. Toen de stad zich 17 September 1629 had moeten overgeven, werd de kathedraal voor den Hervormden eeredienst ingericht.
Aan den bisschop, toen Ophovius, werd vergund, met zijn geestelijken Den Bosch te verlaten en alle meubelen, beelden, schilderijen en kerkornamenten mede te nemen. Zoo werden de meeste kunstschatten der St. Janskerk verspreid in Zuid-Nederlandsche kerken.
het orgel der st. janskerk.
Na de overgave der stad werd er aanvankelijk geen verandering in de inrichting der St. Janskerk gebracht. In 1639 beproefde de Hervormde regeering van Den Bosch wel, het oxaal, den tabernakel en de graftombe van Bisschop Masius uit de kerk te verwijderen, doch op last van Frederik Hendrik werden de werklieden, die hiervoor aangenomen waren, gewapenderhand verdreven.
Toen deze stadhouder echter overleden was, werd alles wat den Hervormden aanstoot gaf weggenomen. Het oxaal bleef bestaan, ook de graftombe en de doopvont; maar de tabernakel werd gesloopt en alle beelden verwijderd. Alleen het schip diende nu voor de godsdienstoefeningen. Het koor werd als bergplaats gebruikt, de kapellen bestemde men tot gehoorzalen der nieuw gestichte Latijnsche School. De Illustre Vrouwen Broederschap bleef wel bestaan, doch moest ook Hervormde leden aannemen, ofschoon zij haar Katholieke leden mocht behouden. Het kerkelijk karakter ging evenwel verloren.
Hebben dus de Hervormden aan de kerk veel ontnomen, zij deden toch ook wel het een en ander om haar te verfraaien. Het orgel was in 1630 nog niet geheel gereed. De Hervormde kerkeraad liet het door Florentius Hocque, de Katholieke orgelmaker, die het begonnen was, voltooien. En toen deze in 1634 stierf, zonder het geheel gereed gekregen te hebben, werd een overeenkomst gesloten met Germer Galtusz van Hagelbeer, de bekwame meester, die later de orgels te Alkmaar en in de Nieuwe Kerk te Amsterdam zou maken. Hij kon reeds 12 December 1634 zijn voltooid werk laten keuren. De organisten van Haarlem, Amsterdam en Utrecht, die daarmede belast werden, verklaarden dat het instrument aan de hoogste eischen voldeed. In 1722 heeft Christiaan Muller, die later het groote Haarlemsche orgel maakte, dat in Den Bosch hersteld.
Bij den brand van 1684 waren alle klokken gesmolten. Een andere, sedert gegoten, was in 1640 gebarsten. Daarop goot Jacob Note- | |
| |
mans uit Leeuwarden nieuwe, die in 1647 haar plaats in den turen kregen. Eindelijk werden nog kerkbanken gemaakt, en vele rouwblazoenen in het gebouw opgehangen.
In 1810 werd de St. janskerk aan de Roomsch Katholieken teruggegeven, die aanvankelijk, wegens gebrek aan middelen, er zich toe moesten bepalen, het gebouw, zoo goed zij konden, voor zijn veranderde bestemming in te richten.
In de tweede helft der 19de eeuw, toen 's Hertogenbosch weder de zetel van een bisschop werd, begon men pogingen te doen, om de St. Janskerk haar vroegeren luister te hergeven. Die pogingen waren goed gemeend: men dacht in dien tijd, dat het mogelijk zou zijn, het gebouw tot den staat, waarin het omstreeks 1520 verkeerde, terug te brengen. Met dit doel voor oogen werd een restauratie ondernomen, die nogsteedsvoortduurt en waaraan reeds veel geld ten koste is gelegd.
Onder den invloed der Romantiek ontstond hier te lande tusschen 1860 en 1870 een streven bij eenige bouwmeesters, om de werken der middeleeuwen, die zeer bewonderd werden, niet alleen te herstellen of te voltooien doch ook te ontdoen van alles, wat na den tijd der Gothiek daaraan was toegevoegd. Deze ijveraars gingen zóóver, dat zij aan alles, wat niet middeneeuwsch was, kunstwaarde ontzegden.
Door hun toedoen werd het prachtig oxaal uit de kerk verwijderd en aan het South Kensington Museum te Londen verkocht; ontegenzeglijk is daardoor een daad van vandalisme gepleegd, die door Victor de Stuers, toen hij zijn bekend ‘Holland op zijn smalst’ schreef terecht ten scherpste werd veroordeeld. Ook het oude hoofdaltaar heeft men doen verdwijnen. Gelukkig bleef het orgel gespaard; sedert zijn de inzichten omtrent kunst en hare waarde zóó gewijzigd, dat dit instrument geen gevaar meer loopt.
de zuiderkruisbeuk der st. janskerk.
De St. Janskerk in Den Bosch is ongetwijfeld het rijkste voortbrengsel der Gothiek in ons land. De plattegrond vertoont het volledige systeem der Fransche kathedralen, en in het bijzonder de dubbele zijbeuken, die anders ten onzent maar zelden worden aangetroffen.
Ofschoon het den opmerkzamen beschouwer niet kan ontgraan, dat de kerk het werk van
| |
| |
verschillende bouwmeesters is, bleef de eenheid van stijl toch beter dan elders bewaard. Slechts de toren en de daaraan gebouwde kapellen, die veel ouder zijn, dan het overige, geven afwijkende vormen te zien. Waarschijnlijk had men in de 15de eeuw het voornemen, deze bouwdeelen te sloopen en door twee rijke torens, zooals sommige kerken in België die hebben, te vervangen. In de 16de eeuw was het echter niet mogelijk, de gelden voor een zóó kostbare onderneming te vinden, en daarom werd besloten, even als te Haarlem, een toren boven het kruis te plaatsen. Alleen het steenen benedendeel van dien toren werd door den brand van 1584 gespaard. Zooals het thans door koepelvormige daken wordt bekroond maakt het zeker een geheel anderen indruk dan de slanke spits te weeg bracht, die zich daar in de 16de eeuw verhief. Ongunstig is het effect echter niet.
De restauratie van het schip en den kruisbeuk is vrijwel geëindigd, die van het koor moet nog onderhanden genomen worden. Die restauratie heeft het gebouw voor den oudheidkenner veel van zijn belangrijkheid doen verliezen. Het werk der 15de-eeuwsche meesters, hoe geschonden ook, bezit toch meer waarde dan zelfs het beste, wat die van tegenwoordig weten te maken. Het is nog niet zoo lang geleden, dat men ook schilderijen en beeldwerken, uit de middeleeuwen afkomstig, bijwerkte of vernieuwde, om ze voor den niet-deskundigen beschouwer een aangenamer geheel te doen zijn. Sedert echter werd de overtuiging algemeen, dat zulke herstellingen, met hoe goede bedoelingen ook ondernomen, de vernietiging der origineelen ten gevolge hebben. Men laat ze dan nu ook achterwege.
Dat ook een oud gebouw een kunstwerk is, hetwelk men zooveel mogelijk in den toestand moet laten, waarin het uit de handen der makers kwam, wordt tot dusverre nog niet algemeen ingezien. Dat een monument als de St. Janskerk in den Bosch slechts de meest noodzakelijke herstellingen, voor zijn instandhouding vereischt, behoorde te ondergaan, dat de beeldhouwwerken en versierselen, die tot die instandhouding niets afdoen, ongerept hadden behooren te blijven, tot deze overtuiging zijn reeds velen gekomen en het laat zich aanzien, dat spoedig het besef algemeen zal worden, dat de restauraties der negentiende eeuw de oude gedenkteekenen geen goed hebben gedaan.
zuidelijke ingang der st. janskerk.
Men kan het echter verontschuldigen dat zij, die sinds 1810 de kathedraal weer voor haaf oorspronkelijke bestemming gebruiken, in hun ijver om aan het bouwwerk zijn vroegeren luister te hergeven, met de vraag, of het wel goed was wat zij deden, geen rekening hebben gehouden.
Het restaureeren van kerken heeft in het buitenland, onder toejuiching van velen, die als kunstliefhebbers en kunstkenners bekend stonden, zóó dikwijls plaats gehad, dat men het den Bosschenaars niet al te kwalijk kan nemen, wanneer zij meenden een verdienstelijk werk te doen, door deze voorbeelden te volgen.
|
|