| |
| |
| |
VINCENT VAN GOGH
ZELFPORTRET
| |
| |
pastorietuin in den winter.
| |
Vincent van Gogh,
door Joh. Cohen Gosschalk.
Een figuur als Van Gogh is in de Hollandsche schilderkunst buiten de orde. Men doet goed hem niet als Hollander en naar Hollandschen maatstaf te beoordeelen. Zijn streven schijnt geheel tegen onze traditiën in te gaan. Onze schilders - als men er twee of drie uitzondert, die minder specifiek Hollandsch en van een bepaalden tijd, dan wel universeel en tijdloos zijn - zij hebben als een essentieele karaktertrek gemeen de neiging tot een trouwhartig analyzeerend portretteeren der met klare oogen aangekeken werkelijkheid, waarbij dan nog menigmaal de preoccupatie komt - in de nieuwere tijden werd deze hoofdzaak - met het atmosferische, het omhuld zijn met lucht, de subtiele werkingen van het licht, bij voorkeur van een gedempt blond licht.
Van Gogh mag in zijn eerste teekeningen vooral uit den Hollandschen tijd, toen hij wat hij zag in kinderlijke trouwhartigheid minutieus zocht te portretteeren, nog wel zeer Hollander zijn, in zijn schilderwerk uit Brabant en uit Frankrijk in het begin van zijn verblijf, nog wel hier en daar neigingen vertoonen, die aan Hollandsche karaktertrekken doen denken - in het groot genomen kan men zeggen, dat hij reeds in Holland zelf, in Brabant, van de traditioneele neigingen zijner landgenooten begon af te wijken. Reeds toen was de van Gogh geboren, het wezenlijke van wiens werk noch Hollandsch, noch ook geheel Fransch, maar eigenlijk geheel ‘hors ligne’ is.
Bij weinig schilders is het bezwaarlijker om den grondaard in al de ontwikkelings-fazen
| |
| |
met één eenvoudige definieerende formule te omsluiten. Het meest op zijn werk als geheel passend, zou het zijn, als men Van Gogh een modernen primitief noemde. Geenszins omdat hij ooit tot dezulken zou hebben behoord die zich neo-primitieven, neo-mystici, symbolisten, synthetisten, rozekruizers, of hoe ook noemen, en wier misschien nobele bedoelingen al te zelden vrij gebleven zijn van het opzettelijke - iemand die zich zelf primitief noemt, houdt immers reeds daarom alleen op primitief te zijn - hun heil al te zeer zoekende in het navolgen van de uiterlijkheden, niet zonder voorkeur zelfs de gebrekkigheden van hen, die zij zich tot voorbeeld hadden gesteld.
In uiterlijk heeft Van Gogh integendeel juist zeer weinig verwantschap met hen, die wij primitieven plegen te noemen.
Toch echter staat hij in den grond niet zoo ver van deze oude kunstenaars, die wij bewonderen, niet in de eerste plaats om hun techniek en zeker ondanks hetgeen ons in hun werk naïef schijnt - maar juist en alleen daarom, omdat de innigste roerselen van hun gemoed zoo onomwonden en onmiddellijk in hun kunst zijn uitgestort.
groententuintjes bij den haag.
Dat Van Gogh dit - op geheel andere wijze - eveneens deed is zijn beteekenis. Hij is een die primair, haast barsch onmiddellijk de dingen aanziet en schildert, in de eerste plaats aan wat hij zeggen wil, in de laatste aan schjldersbeschaving denkend en daarom door schilders vooral, veel meer dan behoefde, onverstaan en veroordeeld. Zijn geluid, zoo enkelvoudig en sterk, zonder omwegen voortkomend uit de diepten van zijn natuur van koppige scheppingsdrift, bij momenten van teerheid en sereniteit - het is voor hen die aan de polyfone atmosferische weefsels, aan subtiele toon-modulaties gewend zijn en voor alles vragen naar verzorgde faktuur en gave voordracht, blijkbaar te kinderlijk, te rauw, te weinig behagelijk.
Behagen echter is nu eenmaal iets waarvan deze kunst niet weet. Deze kunst is belangrijk niet zoo zeer om de wijze waarop, als wel om de kern zelf van hetgeen wordt voorgedragen. Het mag voor een schilder, die minder dan anderen in staat is zich te abstraheeren van schilderkunst zooals hij ze kent en zelf begeert te maken, bezwaarlijker zijn tot dien kern door te dringen, het is zeker, dat men, ook als schilder, van dit werk kan gaan houden, als men zich zonder vooropgevatte meening er tegenover plaatst, niet in de eerste plaats denkend aan eigen aard en verlangens en aan de wegen van schoonheid, die men zelfbij voorkeur zou willen zoeken. Hoe ook geaard, kan men voor dit werk, zoo niet steeds bewondering voelen om de streeling van schoonheid, dan toch eerbied als voor een nobele daad.
Want in dit werk ligt de essence van een kostbaar en schoon menschen-leven, zelden zal in zoo volkomen overgave gearbeid zijn, zelden zoo zeer zonder bijgedachte, zonder herinnering aan wat anderen deden, zelden zal een kunstenaar zoo zeer met zijn harte-bloed zijn kunst gevoed hebben. Zijn kunst - en wellicht zal men dit pathologisch moeten noemen - verteerde dezen kunstenaar als een koorts, zijn gebeente vrat zij tot op het merg. Zijn ontroeringen gingen hem letterlijk tot bezwijmens toe. Hij schiep in febriele drift, haastig - de vergelijking is van hem zelf - als de maaier die stilzwijgt onder de
| |
| |
zengende zon om neer te zeisen wat hij kan.
Het begrip schilderen was - wij wezen er reeds op - voor hem niet wal liet voor bijna alle Hollandsche schilders van heden is. Holland heeft nimmer een groote monumentale en dekoratieve schilderkunst bezeten - vóór een Derkinderen bij ons deed zien welke wegen zulk een kunst heeft te gaan. Ook deze moest afwijken van onze Hollandsche overleveringen. Maar - Van Gogh schildert schilderijen, zijn werken zijn niet gemaakt met een bepaalde dekoratieve bestemming. Maar er is in Van Gogh immers iets dat principieel afwijkt van de meeste schilderijen-schilders. Bij hem, in zijn latere werk althans, is het vlak hoofdzaak. Zijn werk staat verder dan eenig ander pikturaal werk van het plastische, nog verder van het trompe-l'oeuil. Het schilderij is bij hem dikwijls een vlak als een gobelin, alle sterke modeleering is vermeden. De dingen worden teruggebracht binnen kras-definieerende kontoeren en deze summier ingevuld met een sterke aanduiding der kleuren in hun essence. Wijst dat er niet reeds op, dat men hem niet naar den maatstaf moet meten, als men een Hollandsch tonalistisch schilder aanlegt? Wat hij maakte - dat moet voorop gesteld - was hem natuurlijke uiting, hij dacht aan geen theorieën en formules, of liever hij betuigde er meermalen zijn afkeer van. Maar iets van den monumentalen schilder is in hem, ondanks zich zelf. Had hij in Italië geleefd voor vierhonderd jaar, wie weet of hij geen frescoschilder ware geworden.
De verdeding van de voorstelling op het doek, is bij hem geheel intuïtief, doch altijd volkomen evenwichtig. Hij ziet de dingen in het kader zoo, dat men het gevoel heeft dat het van zelf zoo ontstaan is en niet anders kon zijn. Zijn teekenen is karakterizeeren tot de hoogste spanning, hij voerde, naar het woord van Ingres, soms het karakter op tot karikatuur. Bar, bijna geoutreerd, expressief misteekend soms is hij in zijn studiekoppen en portretten, maar er is in de beste daarvan, om enkele voorbeelden te noemen: in zijn zelfportretten en in het portret van den surveillant een doordringende individualiteit en een leven haast sterker dan het leven zelf.
Bij Van Gogh heeft trouwens alles de neiging om geweldiger te zijn dan de koel aangekeken realiteit. Het is alsof hij door een lens de dingen beschouwt, die ze een vervaarlijker aanzien en leven geeft. Zijn werk is visionnair en geen wonder dat er vele nuchtere lieden zijn die verklaren de natuur niet zóó te zien.
oude toren te nuenen.
Onlangs kon men een literair artikel vol overigens goedbedoelde meerlingen lezen, waarin, blijkbaar bij wijze van lof, verklaard werd dat Van Gogh eigenlijk geen schilder was. Niets is overigens minder juist dan dat. Het was geen schilder die het schreef, anders zou men allicht gedacht hebben dat de schrijver meende dat Van Gogh geen schilder was als hij zelf - zeker was Van Gogh geen professionneel schilder in den gebruikelijken zin, maar hij was meer dan dat en toch schilder en wel een van een ongewoon intuïtief inzicht. Wie zijn penteekeningen ziet, grafische arbeid bij uitnemendheid, waarvan het jammer is dat hij er niet toe gekomen is ze in koper te griffen of in hout te kerven,
| |
| |
neergeschreven met een vastheid, een stoere teekenaarsknuist, met de beslistheid en geserreerdheid van houtsneden - zal die nog kunnen zeggen dat dit geen schilder is, een die onmachtig was in de taal van lijnen en vormen te spreken? Zijn mooiste schilderijen zijn uitgestrekte akkers, zijn landschap met de drie populieren, zijn verdorde zonnebloemen - zijn dat werken van een die geen schilder was?
Van Gogh bezat eigenaardige, buitengewoon onschoolsche, maar toch zeer wezenlijke vakinzichten. Hij had een diepgaande kennis van schilderijen. Buiten alle gedachten aan zelf-scheppen om had zijn geheele leven aan schilderkunst vastgezeten. Diep geworteld zat bij hem een passie daarvoor, lang voor hij zelf schilderde, ja in tijden toen eigen levensrichting hem regelrecht van de wereld vankunstscheen te moeten afleiden. En zooals niet ongewoon is, ging de liefde voor kunst samen met een hartstochtelijke liefde voor de schoonheid in het hem omringende, in natuur en leven.
de surveillant in het hospitaal.
Zijn loopbaan begon in den kunsthandel, welk vak hem inderdaad bevredigde, want hij zag er minder de merkantiele zijden van, dan wel het omgaan met en het verspreiden van kunst. Dat bracht van zelf mee dat schilderijen, die hem niet aanstonden in hem een uiterst weinig aktief verkooper vonden - zoo warm hij kon loopen voor werk waar hij van hield.
Dit is wel zeker, dat deze tijd in den kunsthandel hem zeer ten profijte kwam: voor zijn helder inzicht en oordeel over kunst werden toen als vanzelf de hechte grondslagen gelegd.
Deze liefde voor al wat schilderkunst was ging door toen hij den kunsthandel had verlaten - de aanleiding daartoe was gering, maar de diepere reden zal toch gelegen geweest zijn in zijn tekort aan koopmanstalenten. Want toen hij daarna een gansch andere levensrichting insloeg, toen hij onderwijzer was aan een kostschool in Engeland, toen hij in Londen dagen van gebrek kende, toen hij in dien tijd wel avontuurlijke voetreizen ondernam om zijn zuster te bezoeken, die in denzelfden tijd in Engeland was, toen hij in methodisten kerken preekte en later toen hij in den boekhandel was een korten tijd en toen hij te Amsterdam zich tot de predikants-studie voorbereidde - al door en te midden van nog zoo andere onderwerpen en overwegingen, beschrijft hij wat hij gezien heeft buiten op zijn wandelingen, spreekt hij van schilders waar hij van houdt en vraagt hij zijn broer, die ook in denzelfden kunsthandel was gekomen, hem toch vooral op de hoogte
| |
| |
wever.
te houden van wat hij ziet, namelijk van schilderijen, Ja, toen hij van Amsterdam vertrokken is en naar Brussel zal gaan, om daar tot evangelist te worden opgeleid en hij vervuld van de vrome roeping die hij zal gaan volgen zijn reis staat te aanvaarden, is een van de eerste dingen die hij in een brief aan zijn broeder schrijft, dat hij hoopt daar te Brussel de schilderijen-tentoonstelling nog open te vinden....
Van Gogh scheen door de natuur aangelegd tot bespiegelen, tot dieper schouwen in het leven. Godsdienstig opgevoed dacht hij na over de beteekenis van het leven, hij had een kontemplatieve natuur, maar tegelijk voelde hij roeping tot getuigen van wat hem vervulde. Zijn geloof was kinderlijk oprecht en het hinderde hem dat de lessen van het Evangelie niet in al hun eenvoud in het leven werden doorgevoerd.
Maar zijn bestaan dat hard voor hem was, toen reeds en later, kon zijn godsdienstig geloof schokken, niet licht zou zijn liefde voor het leven zelf worden geschokt. Van het leven en alles wat leefde hield hij hartstochtelijk. Hij had een ongehoorde vitaliteit, die krachtig reageerde tegen een van nature niet stevig gestel, en hem taai, doorzettend, van een koppige volharding maakte, als hij wilde bevechten wat hem goed scheen, of wat hij zich voornam. Hij had een onverwoestbaar vertrouwen in het leven en al zijn latere kwellingen vermochten slechts voorbijgaand zijn innerlijke sereniteit te schokken.
De tijd in de Borinage onder de mijnwerkers doorgebracht was wel een der kritische in zijn ontwikkeling. Te midden van het harde bestaan en de zwarte ellende der mijnwerkers, die hun leven onder de aarde doorzwoegen, kwam hij meer en meer tot het inzicht, dat het hen niets wezenlijks was, wat hij hen gaf met toespraak. Onder de rauwe
| |
| |
realiteit knakte het optimistisch geloof, waarin hij dacht de verdrukten te troosten met zijn woord. De kunstenaar die er toch vooral in hem leefde, voelde zich door het lijden om hem heen, door die natuur ook van grootsche somberheid, machtig aangegrepen. Van toen af zou het niet meer als prediker zijn, dat hij getuigde.
brabantsche boerin.
Het zal ongeveer in het najaar van 1880 geweest zijn dat hij geleidelijk er toe kwam, al zijn tijd aan het teekenen te geven. Het werd een hartstocht. Tegen geen inspannend werken zag hij op om tegemoet te komen aan de ongeoefendheid van zijn hand, die zijn diepmenschelijk voelen en gerijpt denken nog gansch niet kon volgen. Tot laat in den nacht zat hij te werken om wat hij daags gezien had vast te houden. Hij schrijft zijn broeder om Millet's Travaux des Champs in de houtsneden van Lavieille, om andere gravures ook naar Millet, Breton en anderen, ook de Exercises au fusain en de rest van den Cours de dessin van Bargue weet hij te krijgen om te kopiëeren. Hij teekent deze na en als hij aan het eind is van de dikke portefeuille, begint hij met taaien ijver op nieuw en nog eens op nieuw. Het zwoegen op de Bargues en het vlijtig teekenen naar Millet's groot gebouwde figuren gaven hem intusschen een vastheid en een begrip van lijnen, die hem later tot oneindigen steun zouden zijn.
Hij is nu schilder, maar de man, die gepredikt had, die iets van den apostel in zich voelde, om het evangelie te brengen, leefde nog sterk in hem. Hij hield wel van het landschap, doch meer nog trekt hem de étude de moeurs, de illustratieve en symbolische kunst; Daumier, Gavarni, Henry Monnier, de Groux, Rops, Doré... hij hoopt later ook voor illustraties te kunnen werken en verzamelaars-natuur als hij is legt hij groote plakboeken aan vol houtgravuren uit London News, Graphic, Punch, Illustration, enz.
In April 1881 vinden we hem in het ouderlijk huis te Etten. Daar zet hij zich aan het teekenen naar model, buiten of in het kleine kamertje dat zijn atelier is. In dien tijd zoekt hij al steun bij Mauve, hem door diens huwelijk aanverwant. Maar eerst als hij in December van dat jaar naar den Haag gaat, zal Mauve geregeld toezicht houden op zijn werk. Aan Mauve's raad heeft hij veel te danken, en als leermeester en leerling elkaar op den duur niet verdragen, is dat geenszins omdat Mauve den bijzonderen aanleg van Van Gogh niet zou hebben ingezien, zooals onlangs een kritikus wist te beweren; het tegendeel is waar, althans het is bekend, dat Mauve toen Van Gogh bij hem werkte en de gelegenheid zich voordeed, voor de gaven van Van Gogh met overtuiging is opgekomen tegen iemand, die daar minder hoog van dacht. En Van Gogh heeft zijn leven lang met groote vereering van Mauve gesproken. Dat twee nerveuze naturen, als deze leermeester en zijn leerling, elkaar niet wisten te verdragen, is overigens allerminst een ongewoon verschijnsel en bewijst tegen geen van beiden.
Maar het gevolg van de breuk met Mauve was, dat Vincent op zich zelf ging werken in een eigen ateliertje aan den Schenkweg,
| |
| |
restaurant de la sirène te asnières.
toen nog in landelijke omgeving. Daar en aan de Laan van Meerdervoort en aan de Rijswijksche weilanden, en te Scheveningen, in de visschersbuurtjes, bij de haringrookerijen, in de duinen en aan het strand, op straat ook in den Haag en in zijn atelier met de modellen, die hij daar nam: oude vrouwen, kinderen, diakenhuismannen, Scheveningsche visschers, vond hij een onuitputtelijken schat van onderwerpen voor zijn talrijke teekeningen.
In zijn werk uit dien tijd, vindt men hier en daar nog de illustrator, die hij zich wel eens had voorgesteld te worden. Teekeningen als de Volksgaarkeuken, de Staatsloterij, waar voor een groep menschen zich verdringt, en dergelijke dacht hij zich wellicht als stalen van illustratief werk, zooals hij het zou willen maken, om door een houtgraveur te worden weergegeven. De illustrator of liever de literair-ethisch-dichterlijk voelende mensch, meer nog dan den schilder vindt men in den droef gebogen man, op oudejaarsavond bij het vuur gezeten in pijnlijke herinneringen verdiept. Een literaire gedachte, een illustratie bijna van Michelet's woorden, maar als grafische uitdrukking op zichzelf boeiender is de teekening ‘Sorrow’ uit deze dagen. Geheel eigen en toch geheel Hollandsch en vrij van alle min of meer sentimenteele bijmenging zijn de teekeningen van groententuintjes, of van de kleine tuinhokjes in de buitenbuurten, met loodsjes en getimmerten, met kinderlijke uitvoerigheid en innig trouw gezien en weergegeven. In zulke teekeningen is een element, dat men betreurt dat bij Van Gogh niet tot verderen wasdom is uitgegroeid. Geheel verloren ging dit wel nooit - in St. Remy en Auvers maakte hij wel studies van een
| |
| |
velden bij arles.
stukje grasveld, een bosje korenaren of wat klaprozen, een fragmentje begroeide aarde, als een mikrokosmos gezien. Maar zijn talent zou toch als geheel andere wegen inslaan.
Een ander element dat men in den Haag al kon opmerken, is liet psychologische. Als men bedenkt hoe in 1882 omstreeks, den tijd dat Vincent in den Haag was, het schilderen - bij Israels uitgezonderd - geheel andere kanten opging dan naar de expressie van innerlijk leven en naar de sterke karakteristiek van het individueel-levende in de dingen - dan voelt men te sterker de groote zelfstandigheid van Van Gogh die juist dat verborgen leven achter het uiterlijk der dingen en de scherpe karakteristiek zocht, dan treffen te meer de roerende innigheid en de uitdrukking van droeve resignatie in sommige vrouwenkoppen uit zijn Haagschen tijd.
Een derde element - en dat zich later bij voorkeur zou ontwikkelen, is de epische forschheid en hoewel zeer in kiem vindt men die al bij sommige figuren aan den veldarbeid, die hij om den Haag begon te maken.
In Augustus 1882 schildert hij voor het eerst met olieverf en hij zelf is verbaasd, dat het al dadelijk naar iets lijkt.
Voorzeker zou men niet zeggen dat vroege studies als de woelige zee (eigendom Ribbius Peletier) werk zijn van iemand die het schilderen ongeveer voor het eerst aanpakt. Men staat verbaasd over dit plotselinge betrekkelijke meesterschap in de expressie van lucht en ruimte.
In den Haag bleef Van Gogh tot in den zomer van 1883. Bij geruchte wist hij hoe mooi het was in Drenthe, in de veenkolonies en op de heide. Hij besluit daarheen te gaan. Hij schildert daar de eenzame hutten en hun bewoners, de stille vaarten met de turfschepen, den veldarbeid, - kortom alles wat hem boeit in dit land, dat hij in lange dagreizen
| |
| |
boomgaard in provence.
met de trekschuit doorreist. In den winter van '83 keert hij naar het ouderlijk huis te Nuenen in Brabant.
Daar zou het een vruchtbare tijd voor zijn werk worden. Was in het Haagsche werk nog menige verwantschap met anderen aan te toonen, vooral in wat hij toen schilderde, in Brabant gaat hij ook wat het schilderen betreft niet-betreden paden.
In Brabant ontwikkelt zich nog zijn toch reeds subtiel natuurgevoel - of liever het vermogen om dit in kunst om te zetten. Deze kunstenaar was niet bij uitsluiting een hartstochtelijke natuur, er was in hem een stille innigheid en teere sereniteit bij oogenblikken, een doordringende doch niet opstandige melancholie, nog zonder de schrijnende tragiek, die zijn laatste levensfaze zou kenmerken. Zijn gemoedsstemming vindt men zuiver weerspiegeld in zijn tuinen van getourmenteerde winter-boomen, die de kale takken wringen in de atmosfeer van vredige droefheid. Zijn penteekeningen uit dezen tijd zijn zeker het verst doorgevoerd. Zie die plas in den herfst. (Eigendom-Polak, Rotterdam). Dat is zuivere stemmingskunst, vol van de penetrante droefheid van een bladstille herfstochtend. Een vogel scheert over het effen watervlak. De vochtige geur van herfst-boomen snuift ge op.
De stillevens, die hij in dezen tijd in zware doorvoede kleuren schilderde, doen Van Gogh's waren aard op het sterkst zien, hij spreekt zich daarin al ten volle uit. Schildert hij een mand met aardappelen, dan worden deze tot wezens met een eigen bezield leven. In de sombere aardkleuren wordt dit leven haast geweldig, de aardappelen schildert hij als onderaardsche wezens huizend in hun sfeer van vochtige kelderlucht.
Episch, naar Millet's aard, heeft Van Gogh in dien tijd het landleven geschilderd, maar ondanks de verwantschap is van navolging van den grooten voorganger geen sprake. In zijn krijtteekeningen van spitters, maaiers, aardappelrooiers heeft hij op deze figuren
| |
| |
fontien.
zoozeer zijn persoonlijk merk gedrukt, dat men thans, in Brabant of in het Gooi of op de Veluwe de boeten aan den arbeid ziende, zich aan Van Gogh's grooten kijk op den veld-arbeid haast niet meer onttrekken kan.
Geheel eigen ook zijn zijn talrijke teekeningen van wevers, de arbeider als samengegroeid met den in sterk-begrepen struktuur geteekenden weefstoel, waarin een werkleven wordt gesleten.
Zijn studiekoppen van Brabantsche boeren en boerinnen, deels voorstudies voor het schilderij van de aardappeleters, zijn eerste groote kompozitie, waarvan hij zich veel voorstelde en waarvan hij de voorbereiding met al zijn energie en onverstoorbaarheid langen tijd doorzette - ze zijn barbaarsch, maar gruwelijk-echt. Aan schoonheid in den zin van esthetisch evenwicht denkt men bij zulke studies en bij de groote kompozitie van de
| |
| |
booten te saintes maries.
aardappeleters wel in de laatste plaats. De gedegenereerde, door ellende en hard werken als knoestige boomwortels vergroeide gezichten en handen, ze zijn fel-leelijk, maar gruwbaar levend met iets van het doordringende van een Breughel en de grootsche greep van een Daumier.
Op het eind van 1885, in dien tijd als hij dus reeds zooveel werk achter zich heeft dat, zoover het al aan technische schoonheden mocht tekort komen, meer dan goed wordt gemaakt door de ongehoord direkte wijze waarop zich een grootsche persoonlijkheid in dit schilderwerk openbaart, - zooveel werk dat wij thans, ondanks wat er tegen den draad in schijnt te gaan, bewonderen kunnen - in dien tijd voelde hij zelf behoefte aan vaster bazis van technisch kunnen. Hij wil naar het naakt teekenen, zijn kennis van het metier verder volmaken.
Hij gaat dus naar Antwerpen, werkt daar naar model, thuis en een tijdje aan de akademie. Ook maakt hij daar studies buiten op straat en aan de dokken. Hij heeft toen ook een schilderij van ‘het Steen’ gemaakt, waarvan nog slechts een teekeningetje bekend is. In het voorjaar van '86 verlangt hij sterk naar Parijs te gaan en na eenig overwegen besluit hij zijn studie daar voort te zetten.
Te Parijs, waar hij ook een korten tijd het atelier-Cormon bezoekt, was het eerst de omgeving van zijn woning, of liever die van zijn broeder bij wien hij zijn intrek had genomen, die hem bezig hield, In die eerste schilderijen van Montmartre vindt men nog veel van den Hollandschen Van Gogh, met soms even iets van een soort faktuur-beschaving, die hij in sommige schilderijen toonde wel degelijk meester te kunnen worden als hij wilde.
Al spoedig echter gaf Parijs - of liever het verblijf in Frankrijk - diepgaanden omkeer, al scheen dit eerst veeleer een omkeer in technischen zin in werkwijze en palet, die
| |
| |
zich langzaam aan fundamenteel veranderden onder den invloed van alles wat hij aan nieuwe schilderkunst om zich zag. Zijn bewondering voor Delacroix, Millet en Daumier was reeds van ouden datum, thans leerde hij Monet en Pissarro kennen. Jongkind had eenigen invloed, ook Raffaëlli een tijd lang. Twee machtige faktoren, vooral voor den ontwikkelingsgang, die zijn latere werk zou volgen, waren de Japansche kleuren-houtsneden, wier verfijnde dekoratieve vereenvoudiging hem aantrok, en vooral ook de kunst van Monticelli, die hij in dien tijd voor het eerst zag. Ook de optische kleurenmenging door Seurat en Signac het eerst toegepast hield hem een oogenblik bezig Blijvend zouden echter niet al deze invloeden zijn: de impressionisten en hun kunst van licht-analyze, waren in wezen aan zijn op synthese gerichte kunst tegengesteld en hij nam er hoogstens het zijne van op om het geheel zelfstandig te verwerken.
cypressen.
Het neo-impressionisme met zijn pijnlijk-geduldig pointilleeren was geheel ongeëigend voor het snel samenvatten, dat zijn koortsig talent begeerde. Wat van deze invloeden vooral bleef, was de fundamenteele omkeer in palet, dat van somber en zwaar, licht en kleurig werd.
Behalve landschappen, vergezichten op Montmartre en enkele portretten, schilderde hij in zijn Parijschen tijd veel stillevens en bloemen. Maar spoedig trok het hart van den buitenman die hij was weer naar landelijker omgeving en hij vond die eenigszins te Asnières aan de Seine, waar hij van Parijs uit dagelijks ging werken. Daar ontstonden veel van die teeder gekleurde tuinen nog min of meer verlegen gepointilleerd, gezichten voor de buiten-restaurants, en aan de Seine.
Een oogenblik schijnt daar in die heel fijne blonde dingen zijn individualiteit minder heftig en sterk te spreken en schijnt hij geheel onder den indruk van het zoeken naar atmosfeer en bloeiend licht, dat Parijsche tijdgenooten bezig houdt.
Maar dit landelijke van Asnières was hem tòch nog te stadsch, hij verlangde naar het echte buiten, het leven tusschen akkers, en eenmaal geboeid geraakt door de bekoring van de heldere, ongebroken kleuren, dacht hij die te vinden in het Zuiden, in Provence.
In februari 1888 aanvaardde hij de reis naar het land van zon en kleur, maar toen hij aankwam lag Arles in de sneeuw. Dat duurde echter maar kort en eerder dan bij ons was het daar lente en bloeiden er de boomen met een rijkdom van bloesems, zooals men zich in Japan denkt. Al dat licht en die blijheid van zon en zuidelijke kleuren overstelpen hem een oogenblik, maar spoedig vat hij zijn krachten samen en er ontstonden de talrijke bloeiende vruchtboomgaarden, schilderijen vol van een lyriek van juichende gezondheid en blijde levensweelde, zooals later zelden meer, bij een enkele vleug hoogstens, nog uit zijn werk zal kunnen spreken. Want de ontwikkeling van zijn werk zou in andere richting liggen dan in die van bloeiende levensvreugde, al ontlook die als een onverwachte bloesem een oogenblik aan zijn levensboom. De kiemen van in epische grootheid en tragische zwaarte aanschouwd leven vinden wij al in sommig Brabantsch werk. Deze kiemen zullen zich hier in Arles
| |
| |
en later ontwikkelen. Zijn felle zonne-glorieën zullen geen vreugde-uitingen zijn, maar aangrijpende tragiek worden.
In Arles kwam zijn kunnen, zijn bewust scheppen op een hoogste punt. Hij zelf beweerde dat onder den invloed van het zuidelijke licht zijn zien zich wijzigde: ‘la vue change, on voit avec un ciel plus japonais, on sent autrement la couleur. Aussi, ai je la conviction que, par un long séjour ici je dégagerai ma personnalité.’
ruÏne van mont-majour.
In dezen tijd ontstonden na de bloeiende boomgaarden het sterke en door en door gezonde schilderij van de velden bij Arles, de kleurige akkers in de zon, de blauwe Alpines op den achtergrond; dan een der meest komplete werken, het schilderij met de drie populieren op den voorgrond, terwijl tusschen de boomen door bloeiende boomgaarden te zien zijn en op den achtergrond het silhouet van Arles. Ook ontstonden toen de talrijke parkgezichten, de ophaalbruggen soms teer en strak op een blonde dag, soms in felle middagzon in een landschap dat van struktuur Hollandsch aandoet, de viadukten, de gezichten op Arles en aan de Rhône, de sterk-dekoratieve zonnebloemen en de ook geheel dekoratieve Zaaier, een arrangement in sterk paars tegen licht geel.
Zijn penteekenkunst wordt in dezen tijd veel sterker grafisch. He halve de latere teekeningen van den kloostertuin en de fontein, ontstond het vergezicht over la Crau met de eindelooze uitgestrektheid van met groote uitvoerigheid geteekende akkers, de imposante teekening van een rots en de ruïne van Mont- | |
| |
Majour, geteekend met een stoutheid, en een meesterschap, die het ongeloofelijk maken, dat er menschen zijn, die bij Van Gogh kortweg van onmacht durven spreken. Van zijn mooiste penteekeningen ontstonden misschien op een uitstapje naar Saintes-Maries, een visschensdorpje waar hij niet meer dan een week vertoefde. Met ongehoorde produktiviteit maakt hij geschilderde zee- en strandstudies en vele teekeningen van de zee, de kurietize visschersbooten en het dorp Saintes-Maries zelf.
In die tijden had hij een klein huisje te Arles gehuurd en daar de eenzaamheid hem zwaar viel, vroeg hij zijn vriend Paul Gauguin met hem te komen wonen. Het was eerst een goede tijd, maar deze twee kunstenaarsnaturen hadden op elkaar een ongewenschte inwerking. Vincent was overwerkt en voelde zich meer en meer overspannen en om een onbelangrijke oorzaak verwondde hij zich zelf in een zenuwkrizis en was genoodzaakt zich in het hospitaal te Arles te laten verplegen.
cafÉ te arles.
Ziek was hij niet zoo, of hij kon daar weldra zijn werk hervatten en maakte er zijn gezichten in het hospitaal een oud klooster, waarvan hij de zalen en de gewelfde gangen en den tuin omringd door de gebouwen met hun arkaden teekende: met den arbeid trachtte hij het ernstig lijden te overwinnen, dat herhaaldelijk pijnlijke krisissen veroorzaakte. Hij slaagde daarin gedeeltelijk, maar toch vond hij het beter Arles te verlaten om in de inrichting van een dokter te St. Remy meer rust en verpleging te vinden.
Te St. Remy herstelde Van Gogh zich in zooverre, dat hij weer met ernst werkte, al kende hij er dagen en nachten van bitter lijden. Het verblijf te St. Remy is in Van Gogh's oeuvre na Arles van zeer bizondere beteekenis. In zekeren zin kan men van evolutie spreken, het was of het lijden, dat hem folterde, maar zijn helder inzicht in kunst en in zijn eigen persoonlijkheid - zijn brieven getuigen het - wel ongeveer nooit vertroebelen kon, of dit lijden zijn kunstenaarschap nog verdiepte. Een nieuwe noot van zwaarder kleur, van meer getourmenteerde, styleereude lijnen ziet men te St. Remy ontstaan.
Toen hij een tijd lang niet buiten werken kon, maakte hij de vele schilderijen, interpretaties gegrond op gravures of fotografieën naar Millet, naar Rembrandt, naar Delacroix, ook schildert hij daar portretten als van den surveillant met zijn doordringende vogel-expressie. Weer buiten werkend maakt hij de talrijke gezichten in het sombere park om het hospitaal waar hij verblijft, vol schrijnende
| |
| |
melankolie; de verwrongen olijven door Van Gogh herschapen en verheerlijkt; den boulevard te St. Remy; de met klimop begroeide boomstammen in een rijkdom van pâte als uit edeler stof gemaakt; de weelde van paarse irissen tegen geel fond; de droevig ten hemel golvende cypressen.
avondlandschap te auvers.
In die dagen beleeft hij voor het eerst - en voor het laatst bijna - een dageraad van begrepen te worden in zijn werk. De jong gestorven Albert Aurier schreef een artikel vol bewondering in de Mercure de France. (Wat Vincent naar aanleiding van dit artikel aan dezen kritikus schreef is opgenomen in een bundel fragmenten en kritieken van Aurier. Dit antwoord, vol oprechte bescheidenheid is een monument voor de kennis van Van Gogh's onbaatzuchtigen en rechtvaardigen aard, die niet dulden kon, dat er ten zijnen bate van anderen met geringschatting werd gesproken, in wier werk hij iets blijvends zag.)
Ook hoorde men in Parijs meer en meer van Van Gogh's werk, bij Tanguy den verfhandelaar, die ook zoo'n beetje kunsthandelaar was en bij Vincent's broeder Theodoor komen jonge schilders en kritici zijn werk zien en nadat er al bij de Indépendants te Parijs te zien waren geweest, vraagt ook de schildersclub van de Twintig te Brussel eenige van zijn schilderijen te expozeeren. Zelfs wordt daar een werk van hem verkocht.
In het voorjaar van 1890 was hij genoegzaam hersteld om de inrichting te verlaten. Al dikwijls had hij er over gedacht om weer naar noordelijker streken te trekken, hopende daar onder het rustiger licht zijn evenwicht te hervinden. Toevallig hoort zijn broeder van een dokter in de buurt van Parijs, die zelf in zijn vrijen tijd schilder, en groot kunst-bewonderaar, bereid blijkt zijn zorgen aan Vincent te wijden. Zoo komt Vincent na een verblijf van enkele dagen te Parijs te Auvers-sur-Oise, waar hij in een logementje gaat wonen.
De eerste indruk is er een van verademing, het teerder licht geeft weldadige rust aan zijn vermoeide oogen. Het vriendelijke dorp, gelegen tusschen kleurige tuinen en glooiende akkers, alles geeft hem de streeling van een zachter-gestemde natuur, ja hij voelt even Hollandsche herinneringen in zich opkomen.
Maar hij ziet de dingen nu anders dan toen, zijn teekenen althans is meer formulair, alles schijnt zich op te lossen in een styleering van golvende lijnen, en zijn kleuren-zin is nu eenmaal door het verblijf in Provence rijker en stouter geworden. Het schilderij is hem nu meer en meer dekoratieve opgave. Hij
| |
| |
werkt in Auvers weer met volle overgave van zijn persoonlijkheid, van tijd tot tijd voelt hij een korte opleving van gezondheid. In zulk een tijd voorzeker maakt hij den tuin van Daubigny (die ook in Auvers gewoond had) in een fraîcheur van blonde tonen, waarin hij even iets van de lichtende blijheid van zijn bloeiende vruchtboomen hervindt. Rustig en in een gamma van ziltig bloeiend-grijs schilderde hij huisjes te Auvers, omhuld in atmosfeer staand. Ook schilderde hij wel glooiende akkers in een weelde van vastaangeschoven blonde kleuren.
Maar het noodlot had geen vredigen loop beschikt voor Van Gogh's leven. Hij was genageld op zijn kunst als op een kruis, hij droeg het in extatische gelatenheid tot het einde toe. Tot het einde heeft hij geschilderd en als de dagen van beproeving en folterend lijden terugkwamen schilderde hij - een zijner laatste werken - het korenveld onder een onheils-lucht van inkt-blauw, een zwerm anstige zwarte vogels fladdert er over heen. Zulk een werk heeft met schoonheid niet te maken, het is rauw en ontstellend - maar hij legde daarin toch van het kostbaarste wat een mensch geven kan, de volle maat van zijn levens-tragiek, de diepste onderstrooming van zijn zielsbewegen.
|
|