| |
| |
| |
Punch.
Door Cornelis Veth.
II (Slot).
illustratie bij een parodie op ouida's romans.
sambourne 1878.
IN 1900 trad de toen bijna tachtigjarige Sir John Tenniel af als eerste teekenaar van Punch, als teekenaar van de groote prent, het zoogenaamde Cartoon.
Zijn opvolger LinleySambourne, geboren 1855, bezat niets van die algemeen erkende kwaliteiten, die Tenniel zoo gevierd hadden gemaakt. En zijn eigen curieuze gaven waren er niet naar, om hem bij het gewone publiek bemind te maken; meer dan die van een zijner makkers deed zijn kunst een beroep op de ontvankelijke intelligentie, die nu eenmaal slechts het bezit van een minderheid is. Er was niets intiems en niets familiaars aan de figuur, die hij in Punch maakte.
Een zeldzaam hooghartige was zijn geestigheid, die zich nooit tot gezelligen kout kwam nederzetten, maar altijd vóór zich uitsprak in zijn eigen bloemrijken, zwaargetour-menteerden, schier overladen stijl, mooi-overladen als die welsprekendheid, die beeld op beeld, citaat op citaat, finesse op finesse, machtwoord op machtwoord, vondst op vondst stapelt en door iedere bijvoeging wel de kracht van het betoog doet toenemen, doch enkel voor de weinigen die het kunnen volgen. De allegorie was bij hem een alleroorspronkelijkste, allerfraaiste, maar ze was geen duidelijke. De bijna oostersche vindingrijkheid was te vermoeiend, te moeilijk te bevatten, en de vormen waarin ze zich vertoonde waren onmiskenbaar westersch in hun zwaarte en doordachtheid. De meesterlijk ontworpen prenten gaven nooit onmiddellijke sensatie of emotie. De even krachtige als precieuze puzzle artist van de jaren '70-'90 maakte het zelfs den bewonderaars van zijn hoogen stijl en superb vernuft nooit gemakkelijk. Een ook in de meest nuchtere beteekenis zeer knap teekenaar te zijn en zich verder van de aanwijzingen der natuur los te maken, schijnt nauwelijks mogelijk. Het genre-achtige is hem nooit gelukt. De samenstelling der prenten is zoo overmoediglijk opzettelijk, dat de naar een werkelijkheids-getrouwen samenhang, naar een gemeenzame, huiselijke mis-en-scène zoekende beschouwer bij voorbaat wordt afgewezen. Alles is opzettelijk, de wonderlijkheid, de grillige mimiek, de overvloed van bijkomstigheden, de volheid van de prent, de wildheid, maar alles is tevens leukweg voorgedragen, met smaak en met plezier alsof het er zoo bij hoorde. Naar het direkt aangrijpende van een dramatisch moment, of het direkt lachwekkende van een malle situatie is zelfs niet gestreefd. Het groteske is ál-gewild, maar het is van breeden opzet. Het is misschien niet des teekenaars eerste instinkt, om de menschen tot groteske kobalden, de tafereelen tot burleske
tooverlantaarnvoorstellingen te vervormen, maar het is zijn tweede natuur, die zijn fantastische zin gaarne volgt. Niemand ziet de menschen, die gebeurtenissen zoo vreemd, maar hij kan ze zoo zien, als hij wil, en zijn uitbundige verbeelding heeft het vaak gewild. Zeker, aan dezen teeke-
linley sambourne.
door hem zelf.
| |
| |
naar ontbrak iets van de intuïtie, die in de meest alledaagsche zaken schoonheid onderkent, maar in dienst van zijn verwonderlijk vernuft en zijn neigingen tot het hevige stond een heerlijk talent voor het subtielst karakteriseeren, een groote liefde voor het mooie, en bovenal een voorname stijlvastheid, die geheel de zijne was. Nooit verliep zijn schitterende begaafdheid van hand in een leeg chic-teekenen. Nooit verloor de weelderige fantasie aaneengeslotenheid, al dit grillige paste in elkaar, was organisch en zuiver. Het ontbreekt tusschen zijn sarkastische snedigheid niet aan bravades, maar de geestigheid schijnt steeds vooral in de voorstelling, niet naar buiten te werken. Hoewel hij vele en krasse charges van persoonlijkheden uit die dagen maakte, denkt men niet zoozeer aan een bespotting; de eigenaardige toon van de prent, vermoedt men, schijnt het zoo te willen. En die toon, die taal van de prent heeft nooit iets benauwends, onplezierigs. De zonderlingste ficties zijn hier nooit nachtmerries; de dolste van deze gecompliceerde burlesken zijn toch eerder onschuldig dan onheimelijk. Zoo is het met de portretten. Die kop van Disraeli, hoe heeft hij ook dezen teekenaar geïnteresseerd.
punch en disraeli sambourne.
ET dien buitengewonen man is heel wat gedarteld in deze belangwekkende jaargangen. Het gelaat van den in dien tijd reeds ouden
gladstone in ierland.
sambourne.
Israëliet was in de handen van den vindingsvollen spotter tot de meest verscheiden metamorphozen in staat. De trekken bleven herkenbaar, de gelijkenis was niet te loochenen, en toch was hij nu eens een paard, dan een beer, dan een weerhaan, dan een krekel, dan een mosch, of bleek opeens een treffende Mephistopheles, een slangenbezweerder, een hansworst of een okkernoot. Maar hoe grillig de gedaanteverwisselingen waren, er was nooit in dit zonderlinge iets griezeligs. Die wanstaltige ezens waren nooit schril, niet eigenlijk tegennatuurlijk, slechts kluchtig en in hun vitaliteit schier geloofwaardig. Gladstone ook, hoe werd met zijn imposante trekken getooverd. Mensch, dier en ondier, alles kon hij voorstellen, wanneer de teekenaar het wilde. Zijn forsche neus werd de snavel van een sperwer, de slurf van een olifant. De strengheid en het krachtige van zijn nobel type werd eigenlijk altijd behouden, in de penibelste toestanden had de kop dat eigenaardig bijna heroïsche, dat dezen teekenaar uitermate moet hebben geboeid. Dit is het groote van diens opvatting, dat hij het groote in de dupes van zijn tumultueuze satire weet te laten zien. Want deze fantast met zijn neigingen tot het groteske, die de bizarre figuren in zijn vreemd bedachte, woelige clowneske persifflages van tafereelen door elkaar
| |
| |
smeet en ze liet dansen, vliegen, op hun hoofd staan of duikelen, wiens bijna baldadige speelschheid van de statigste staatslieden paskwillen, van de gewichtigste voorvallen pantomime-kluchten maakte, weet bij alle uiterlijke zotternij zijn stellige voorliefde te doen kennen voor de mooie vormen, voor den hoogen stijl, voor het klassieke, voor den beteren ernst.
De schoonheid zelf van zijn wijze van teekenen is er een bewijs voor. Als zwarten-wit kunstenaar komt Sambourne dadelijk na Keene. Zooals diens trant geheel bij zijn klare, échte tooneelen paste, zoo was steeds de rijke, royale manier van dezen ander iets even vernuftigs en moois als zijn wondervolle voorstellingen zelf. Daarbij werkte hij, meer dan zelfs één der anderen de kunst van den houtgraveur in de hand en wist die eigenschap van de houtsnede, dat het wit eigenlijk weggenomen is, niet het zwart aangebracht, prachtig te gebruiken. Het is of men den nerf van het hout herkent in die ferme, snedige lijnen, de scherp-omschreven witten, de kernige donkers. Maar ook zijn steeds eenigszins geïdealiseerde mooie vrouwenfiguren van een statelijke gratie, imponeerend, prachtig vooral waar ze als allegorische persoonlijkheden optreden, wijzen ons de andere neigingen van dezen in het komische zoo uitgelaten karakterteekenaar. Werkelijk is een smaak voor perfectie, voor het heroische, voor nobele charme zelden zoo samengegaan met krassen zin voor het fel-expressieve, voor het karakteristiek-gedrochtelijke.
Waar ik nadrukkelijk gezegd heb, dat deze teekenaar de kwaliteiten wist, die de realist, wil zijn kunst iets beteekenen, noodzakelijk zal moeten hebben; daar heb ik gedoeld op de inkleeding, den vorm der handeling. Die prent, die zich zal voordoen als de wedergave van een stuk leven, zal in zich iets waarschijnlijks, neen, iets absoluut waars moeten hebben, ze zal gemeenzaam moeten zijn, ze zal zich als iets volkomen ongezochts moeten voordoen. Het is, geloof ik, niet de observatie, maar de intuitie, die den teekenaar in staat stelt tot het maken van zulk een prent. Sambourne's instinkt is dat van den vinder, den schepper van wat men geestige visioenen zou kunnen noemen. Hij is geen ontdekker van stukken werkelijk leven, zooals Keene.
‘the last furrow’.
(lord salisbury's aftreden).
sambourne 1901.
Maar wat ik wil doen opmerken is dit, dat zulk een andere aanleg niets met onvolkomen observatie te maken heeft. Sambourne is zelfs een buitengewoon sterk begrijper van de gegevens der werkelijkheid. Zoo zijn bij hem b.v. de kinderen van een veel fijner verscheidenheid dan die bij Leech; niet enkel cherubyntjes of clowns, maar telkens als type van elks bizonder soort gekarakteriseerd.
Zelden zag ik mooier en juister getypeerde achterstraats-kindertjes dan op zijn prenten. Zoo is het met het gelaat niet alleen, maar
| |
| |
(de leer van darwin).
sambourne 1881.
met de handen, de hundingen, de kleeren, de gestalten der menschen; met de vele en veelsoortige dieren, met de landschappen, met de kleur en tint van elke figuur, met de vormen der oneindig afwisselende détails; alles is op bondige wijze voluit gekenmerkt.
Maar zonderling is zeker de manier van doen, de plaats van handeling, de inkleeding van het geval telkens weer. Bijvoorbeeld. Gladstone en zijn mede-ministers brengen een bezoek aan de Royal Academy. Die ontmoeting heeft plaats, niet in een zaal, maar op den rand van een groot schilderpalet. Lord Hartington, een der ministers, klimt juist door zich aan een jaspand van een collega op te trekken, door het duimgat. Gladstone staat boven op, gelauwerd, in officieel costuum, en reikt zijn mooie oudemannen hand aan den president van de academie, die statig buigt. Over den rand
| |
| |
writing the queens speech.
(het kabinet gladstone).
h. furniss 1893.
klauteren en krabbelen de verdere ministers naar boven. De schilders gaven bij die gelegenheid een banket; welnu, enkele hunner zitten dood kalm op een reusachtig mes en vork, het symbool van hun gastvrijheid.
Of de troonrede van het kabinet Beaconsfield (Disraeli) wordt op de volgende wijze aanschouwelijk gemaakt. De koningin, met al de teekenen van haar waardigheid, zit op haar troon en luistert naar het orgelspel van Disraeli. Deze, die zeer scheef op een piano kruk hangt, laat nog even onder zijn mantel een paar bokspooten uitkomen. Zijn gravenkroon is bezig te vallen. Het orgel stelt het gebouw van het lagerhuis voor, dat rust op kolommen, waarin de koppen van de andere ministers gehouwen zijn, die door hun zingen de tonen van het orgel voortbrengen. Op den achtergrond duwt Gladstone met een knorrig gezicht, de vingers in de ooren.
Het tennissen kwam in het jaar 1879 erg in de mode. Een zeer puzzleachtige prent wijst op de slachtoffers, die het spel in alle kringen maakt. In het midden een groot raket, door een reuzenspin bekroond, wier rag talrijke personen van allerlei soort opvangt, die met slachtofferlijke gezichten raketten zwaa[...]en, en die als de vliegen in een web, in alle mogelijke toevallige houdingen vast zitten.
In 1878 waren er moeilijkheden tusschen Engeland en Rusland in Azië. Beaconsfield, op een sofa liggend, rookt zijn houkah, en zet, de hand peinzend tegen het voorhoofd, met de koningin, Victoria, den koning van de tegenpartij, den Czaar van Rusland, schaak. De paarden hebben ruiters met Indische stormhoeden op, de pioenen zijn voetknechten, de kasteelen hebben de vlaggen der beide naties in top. Maar bij beschrijving komt het fantastische der inkleeding toch niet zoo uit. De grillige gestalten der figuren, met de groote, wijze koppen, alle zaken er om heen, die elk iets bijzonders beteekenen in verband
| |
| |
met het geheel, de zotte bedenksels, als van die deftige diplomaten die baantje glijden of elkaar met sneeuwballen gooien, de vele mooi-geteekende dieren die overal bij te pas gebracht zijn, de sierlijke letters, die gevormd worden door allerlei voorwerpen in prent, dit alles is door de prettige ongedwongen verteltrant bijna iets vanzelfsprekends.
Bovendien de onwezenlijkste, onwaarschijnlijkste dingen gelukten den teekenaar het best. Want hun vormen en hun doen zijn steeds vol wonderlijkheid, zij zijn toch ficties.
Dàt is het misschien, wat zijn verpersoonlijking van ‘Mr. Punch’ tot zoo iets moois maakte. Punch is niet reëel, maar hij is in zijn onwezenlijkheid levend en echt. Sambourne's incarnaties van Punch zijn wel de oorspronkelijkste en de geestigste die bestaan, niemand heeft zijn gedrochtelijkheid zoo plezierig kunnen maken, zijn afkomst uit de poppenkast zoo altijd weer kunnen doen raden. Wonderlijk inventieve geest, die zoo wist te heerschen over den vorm, die een fijn begrepen werkelijkheid omtooverde tot een grillige, onwaarschijnlijke, koddige en toch schoone reeks zinnebeeldige voorstellingen, vol diepen zin en rijk aan vreemde beelden!
Dit is de Sambourne, wien bewonderende, doch niet geheel begrijpende tijdgenooten den naam van puzzle-artist gaven, de maker van ingewikkelde beginletters van illustraties voor de Essence of Parliament, voor parodieën, de samensteller der Fancy-Portraits, van al dit vermoeiende verbazende, verbijsterende, schitterende werk van vóór ongeveer 1890. Toen ging de teekenaar, geroepen tot een andere taak, allengs zijn trant wijzigen.
Daarenboven kwam voor de houtsnede de zincografie in de plaats. Hoewel nog somtijds dat oude, meer ongebreidelde vernuft boven komt, is de Sambourne van de laatste tien jaren vervormd tot een nog altijd niet door duidelijkheid uitmuntend, maar veel rustiger teekenaar dan vroeger. Ongetwijfeld kan deze latere, fijne spotprentteekenaar zich met zijn vroeger ik blijven meten. Er zijn prachtige prenten tusschen de cartoons van hem, mooi van aspect, geestig van opvatting, zuiver als karakteristiek en somtijds opeens heerlijk hoog-komisch van expressie. Een verfijnder, soberder fantast misschien dan de vorige, als is er toch wellicht iets van de kostelijke gulheid, de jolige jonkheid verdwenen, die zoo boeide en verraste in de wonderlijkheid dier geniale bedenksels van voorheen.
pantomime child (to admiring friend). ‘yus, and there's another hadvantage in bein' a hactress. you get yer fortygraphs took for noffink!’
phil. may 1901.
Maar de groote-prentteekenaar van nu, is een waardig vervolg op den man van vroeger. De ministers en staatslieden, die Disraeli en Gladstone opvolgden, Chamberlain, Harcourt, Salisbury, Balfour, hebben niet minder dan zij stof geleverd aan de vindingrijke scherts van den onvermoeibaren teekenaar, die ook van hun gelaatstrekken en gestalten verwonderlijk juiste, steeds weder-herkenbare typen maakte. Het was misschien niet moeilijk geweest Tenniel na te doen, vele andere teekenaars buiten Punch deden dit met succes; maar Sambourne heeft een nieuweren stijl van cartoon-teekenen gecreëerd; heeft misschien niet zoo treffend en bondig als zijn voorganger, maar zeker fraaier en rijker de groote gebeurtenissen van zijn dagen in prent gebracht. Hij vooral is het, die de eer van ‘Punch’ als grafisch-superieur
| |
| |
spotblad op blijft houden. Ook in de uitingen, die niet zoozeer spot zijn, want in zijn ernst is deze gracelijke teekenaar zeker niet minder waardig dan die stroeve oude heer, getuige daarvoor de laatste der illustraties van zijn hand die hier gegeven zijn.
Maar die gewone tijdbeelden, welke Tenniel zoo eenvoudig wist te vertoonen, in niet heel mooie, maar treffende prenten, schijnen hem niet bijzonder te inspireeren. Fraai en zeer ongemeen zijn juist die voorstellingen, waar een ander, minder vernuftig man iets kinderachtigs van zou maken. Verpersoonlijkingen van den oorlog, de electriciteit, den storm, de sterrebeelden, de muzen, de jaargetijden, dat zijn de mooiste figuren die hij teekent. En de staatslieden, de vorsten, de natiën, al die medespelers op het wereldtooneel waarvan hij de bedrijven heeft na te gaan, zal hij het liefst voorstellen niet als waarschijnlijke menschen, maar als gestalten uit de singuliere wereld die hij zelf beter dan iemand weet op te roepen; liever als spookfiguren, als half-dieren, als bezielde voorwerpen dan in de traditioneele rollen die de menschen graag en gauw wederherkennen Nog meer verlustigt zich zijn verbeelding in het bedenken van een fantastisch head- of tailpiece voor een voorrede of de inhoudsopgaaf. Punch en zijn hond, van hen heeft de precieuze zin voor het onzinnige van dezen onuitputtelijken artiest blijkbaar nooit genoeg. Hunne gedaanteverwisselingen zijn legio. Hun schalkschheid is onweerstaanbaar. Zin voor het nonsensicale; het zou iets opmerkelijks zijn, indien het bleek, dat deze gedistingeerde erudiet, met zijn klassieke vorming, deze gewezen ingenieur, niet zijn hartstocht voor het ingenieuze, deze stylist met zijn strenge zelf beheersching, ten slotte verwant bleek aan de kinderlijk-spontane geesten, die zulke heerlijke nonsense rhymes hebben bedacht, en die vooral Engeland heeft gekend en liefgehad. Zou er verband zijn tusschen vol begrip van het onontkoombaar organische in de dingen dezer werkelijkheid en de neiging om gestalte te geven aan de meest onwerkelijke, onsamenhangende, verrassend onlogische zinlooze verzinsels? Lewis Carroll, de man van
deze dol-geestige rijmer was een befaamd wiskunstenaar. Linley Sambourne, de sterke teekenaar van verfijnde cultuur en nobelen stijl is in zijn gelukkigst werk de fascineerende schepper van de meest onberekenbaar grillige, de meest speelsche vormen-tooverij, die de Engelsche spotprentkunst sinds George Cruikshank heeft gekend.
little montague. ‘i was awake when santa claus came, dad!’
father. ‘were you? and what was he like, eh?’
little montague. ‘oh, i couldn't see him - it was dark, you know. but when he bumped himself on the washstand he said -’
father (hastily). ‘there, that'll do, monty. run away and play!’
Een gansche andere, banaler verschijning in de kolommen van Punch was de zeer handige, zeer bruikbare Harry Furniss. Vlug
| |
| |
at the zoo.
little girl (after seeing many queer beasts). ‘but there aren't really such animals, nurse, are there’
raven hill 1901.
schetser van bewegelijke, drollige figuren, eenigszins oppervlakkige karikaturen van parlementsleden, die hij in het Huis teekende, en met wier gestalten, ééns gevonden, hij allerlei fratsen uithaalde, maker van volle, drukke lawaaiige prenten, lang niet ongrappig, maar zonder elke edeler fantasie, populariseerder van den komischen trant, commis-voyageur in zotternij, stond hij voor niets, wist overal wat van te maken, wist van iedereen iets af te zien en was de lieveling der redacteuren en het troetelkind van de massa. Daarenboven bezat hij die uiterlijke beschaafdheid van doen, welke de meeste teekenaars van zijn minderen rang missen; zijn platen waren nooit eigenlijk leelijk; sommige niet zonder een eigen losse, gemakkelijke aantrekkelijkheid in zijn lijnen en compositie. Maar toch was hij gedecideerd onbekwaam tot iets werkelijk goeds en moois; zonder hooger humor; een grof talent. Van zijn hand zijn vele seriën van parlementaire schetsen en groote, drukke teekeningen vol kleine figuren. Hem werd op den duur toch geen andere en betere plaats gegeven in het blad dan die hij altijd had ingenomen en dit leidde er toe, dat hij zijn ontslag nam en achtereenvolgens verschillende andere bladen oprichtte.
Van toen af trad Reed op den voorgrond, een zeer persoonlijk, maar eenigszins ongepolijst talent; geen man van genoeg smaak om ooit iets van beter gehalte te leveren, ofschoon hij in de politieke charges wel eens wat bereikte. Minder oppervlakkig, maar ook minder vruchtbaar en niet zoo handig als Furniss, meer geforceerd in zijn manier als hij doorloopend blijkt, zal Reed wel nooit een hoogen rang in de nieuwe Engelsche prentkunst innemen.
Een reeds weder verdwenen ster was Phil May, die in 1903 op veertigjarigen leeftijd stierf. Hij had iets schitterends, doch zijn in den beginne groote gaven zijn toch nooit mooi uitgegroeid. Integendeel, in de vluchtige, bruuske krabbels, die deze virtuoos bij- | |
| |
droeg, werd Punch, wat hij nimmer geweest was, vulgair. Hij, Phil May behoorde te zeer zelf tot het onbeschaafde, brute ras der 'Arries, die hij met zooveel behendigheid en met zekeren hang naar het plat-komieke placht te teekenen. Zijn eenigszins op Forain geïnspiseerde trant was te leeg en te arm, dan dat ze hem den roem zou doen verdienen, dien hij een tijdlang bezat.
En helaas, bij vele der andere teekenaars in den huldigen Punch denkt men aan den persoon, wien de Genestet den raad gaf zich zelf te zijn. Zij kunnen dit niet, zij zijn niemand. Zij heeten overigens Partridge of Hopkins of Tom Brown.
Wél een persoonlijkheid is de eenvoudige teekenaar Brock, die soms zeer aardige fashionable prenten maakt. Maar naast Sambourne is er vooral nog de fijne en kloeke Raven Hill, die vroeger in het grappige blaadje Pick-me-up mooie penteekeningen gaf, schetsen van tooneelspelers en andere illustraties. Raven Hill is in alles een leerling gebleken van Charles Keene en hoewel hij nooit diens intieme grootheid geheel heeft kunnen bereiken, is hij tot een misschien iets zwieriger, en althans zeer oorspronkelijken stijl kunnen geraken. Hij is een fijn humorist en een wakker opmerker, die geheel in onzen tijd staat, die de meest actueele sujetten onderneemt en daarbij geheel Engelsch blijft. In het louter schetsmatige heeft niemand in den laatsten tijd geestiger en karakteristieker genre- werk geleverd. Raven Hill is weder geheel de realist van het ras, waartoe Keene heeft behoord. In pittigen opschrijftrant geeft hij zijn schetsen van het leven in de straten en stegen van Londen, op den grooten weg, op het strand, in de dorpen, in de badplaatsen. Zoo heeft de Punch van onze dagen in hem althans nog een fijn humorist en een schoon begaafd kunstenaar.
* * *
trials of a novice.
the boy (to brown, who has just taken a ‘little place’ in the country). ‘plaze, zur, wot be i to start on?’
brown. ‘oh-er-er-let's see- oh, confound it!-er-er-make a bonfire!’
raven hill 1901.
Dit is de levensloop tot nog toe van het blad welks jaargangen een voornaam deel van de Britsche spotprentkunst der negentiende eeuw doen kennen. Slechts van de geregelde medewerkers- teekenaars is hier gesproken. Den blijen Caldecott, den deftigen Barnard heb ik niet genoemd en de enkele, niet zeer belangrijke bijdragen van hunne hand niet besproken.
Zal onze zooveel minder gemoedelijke tijd de dood zijn van dit blad, welks opzet zoo geheel herinnert aan de zooveel gereserveerder levensverhoudingen van vroeger dagen? Zal een spotblad voor de huiskamer op den duur moeten worden, wat dit nooit was, iets tams en dan vanzelf iets zonder levenskracht?
In allen gevalle kan het geen kwaad, dat wij, voor wij tot een andere geraken, een blik hebben geslagen in het verleden van een merkwaardige, verheugende en schoone kunst.
|
|