glad geschoren omdat de haargroei daarop verre van welig was. Het fijne, blonde hoofdhaar, in den regel vrij lang, was luchtig achterover gekamd, en viel daar recht neder. Het stond goed geplant op het hooge voorhoofd en geleek in zijn volheid wel wat op leeuwenmanen. Het steendrukportret door Mitkiwitz te Brussel geteekend naar het door hem vervaardigd photographisch portret is goed gelijkend, maar verjeugdigd. Men kan zich voorstellen dat Dekker er zo ongeveer een tiental jaren vroeger moet hebben uitgezien.
Het photographische portret door M. is het beste dat ik ken. Dat is Dekker in den tijd toen ik met hem omging. De kleeding van Dekker, gewoonlijk van een lichtgrijze kleur, was altijd hoogst eenvoudig, maar net en zindelijk. Zijn rechte houding en ranke lichaamsbouw werkte uitstekend mede hem goed te doen voorkomen. Hij was buitengewoon lenig en bewegelijk; zijn gang was vlug en veerkrachtig.
In den beginne (bedoeld is zeker: toen d'Ablaing hem pas had leeren kennen. H.R.) liep hij steeds bij den weg met een rotting in de hand; maar toen zijn uitgever hem eens vroeg, waarom hij toch altijd dat lastige stuk hout meêsleepte, hij kon daartoe toch niet veroordeeld zijn geworden, want hij was nooit in China geweest, wierp hij het ding in een hoek. Sedert heeft hij er nooit meer gebruik van gemaakt.’
Maar laat ons niet vergeten, dat het boek, waarvan wij hier spreken, niet in de eerste plaats aan Douwes Dekker, doch aan d'Ablaing van Giessenburg gewijd is. Al geeft de correspondentie der beide mannen op 't karakter van den altijd belangwekkenden ‘Dek’ weinig nieuw licht, zij doet ons den uitgever der ‘Minnebrieven,’ en der eerste twee ‘Ideën’-bundels kennen. D'Ablaings typische briefjes en dagboek-notities zijn 't vooral, die dit boek van onleesbaarheid redden, ja waaraan het zelfs eenig algemeen belang te danken heeft.
Alleen een oprecht vriend en ruiterlijk karakter kan in een briefje schrijven dingen als dit (bl. 80): ‘Gij verbeeldt u trots te zijn en men beschuldigt u ervan, - ik daarentegen zeg u, dat gij en publiek beiden liegt, ge zijt niet trots, gij verheft u niet boven anderen, gij gevoelt u niet sterk, gij kent niet uw waarde. Ware dit zoo, ge zoudt het niet enkele malen, maar altijd zijn, uwe daden zouden spreken meer dan uw woorden, gij zoudt niet hulpbehoevend naar anderen de armen uitstrekken, en anderen de magt vragen, die ge in u zelf hebt; ge wilt hervormen, schrijf, gij wilt heerschen, spreek -, ge wilt schitteren, vermoedelijk onafhankelijk, willekeurig zijn. Werk, maar roep niet de hulp van anderen in, terwijl ge uw kracht door werkeloosheid laat verlammen, de schat van uwen geest nutteloos verspilt, uw kostbare tijd werkeloos laat voorbij gaan. Ware ik, de man met zijn bekrompen denkbeelden, Eduard Douwes Dekker, Multatuli zou bevelen, in plaats te vragen, hij zou regt verschaffen in stede het te zoeken, hij zou ondersteunen, in plaats hulp te vergen; omdat ik reeds nu zoo trots ben, dat ik bezig ben mij zelf vrij te werken, en de zedelijke overtuiging heb nog eenmaal nuttig te kunnen worden, kan ik dit zeggen. Ik kan gevoelen, wat ik zou kunnen, als ik u was, kunnen uit eigen kracht, omdat ik de wil zou hebben om te'slagen en de trots om mij zelf genoeg te zijn. Neen Dekker, ge zijt niet trots, zooals ik u zou wenschen, ge kunt hoogmoedig zijn in uwe oogen, mijn trots is meer dan uw hoogmoed. Bij uw hoogmoed is twijfel aan eigen kracht, twijfel aan eigen waarde, wel niet tegenover anderen, maar in u zelf; wees overtuigd dat gij zijt zoo- als ge u schildert, en de hoogmoed waarop gij u beroemt en die men u verwijt zal zich ontwikkelen tot trots, publiek zal tot u opzien, omdat ge ze het evenwigt zal (doen) gevoelen,
van hem die bewijst hoezeer hij zijn waarde begrijpt en zijne macht weet te gebruiken. Het verwijt zal zich oplossen in een eerbiedige erkenning. Help u zelf, Dekker, en de noodzakelijkheid zal u helpen...’
En later (bl. 91): ‘Vraag geen sympathie en ze zal u aangeboden worden. Vertoon u sterk, andere hulp minachtend, en men zal u volgen, hulp verleenen....’
Dit is - als ik mij niet zeer bedrieg - wat men levenswijsheid noemt. En hoe