| |
| |
| |
Giethoorn.
Door H. Schuurmans.
Giethoorn... is niet te beschrijven!
Al de Wandelingen door Nederland van Craandijk heb ik gelezen en daarbij altijd een vrij goede voorstelling gekregen van wat deze onvermoeide wandelaar gezien en goed gezien heeft, maar het zou mij niets verwonderen, als hij met opzet Giethoorn onbeschreven heeft gelaten. Hij zal er geen kans toe gezien hebben. Want hij kende Giethoorn wel, al is hij er, tien tegen één, niet doorgewándeld; zoo iets doet men hier niet; wat gewone menschen onder wandelen verstaan, 't is hier een sottise; de vreemdeling beproeft het wel, maar is dra overtuigd, dat wat hij doet, allerminst wandelen is.
En wat Craandijk niet aandurfde, ik zou het ondernemen? Ik zal mij wel wachten! Wat Giethoorn dan is, vraagt ge? ‘O! het moet er heel erg mooi wezen,’ zegt wellicht iemand, die er enkele jaren geleden, iets over las in De Aarde en haar Volken.
Welnu, waarde lezer, zoo is het ook; en daaraan dankt het plaatsje ook zonder twijfel zijn roem van te zijn zoo iets als een rijzende zon of minstens een opkomende ster aan den hemel der toeristenwereld. En dan niet te beschrijven? Onmogelijk, lezer! Neen, ik bedoel niet in den zin, dat het schoone in de natuur nooit voldoende met woorden is weer te geven, maar eenvoudig om dat geen enkele geregelde beschrijving, op de manier van Craandijk, of van wien dan ook, ook maar het zwakste beeld van de werkelijkheid zou kunnen geven. Daarom is het zoo goed dat dit stukje vergezeld gaat van de mooie foto's, genomen door Elsevier's medewerkster, Marie Bijl van Steenwijk. Oneindig meer dan de pen vermag hier de camera.
binnenkomen in giethoorn. foto marie bijl, steenwijk.
In gewonen reporterstijl van Giethoorn sprekend, zou ik b.v. kunnen zeggen: Het ligt in den zoogenaamden kop van Overijssel; men reist er het gemakkelijkst heen van Steenwijk of Meppel uit. Van Meppel fietst men er heen door de heel mooie dorpen Nijeveen, Kolderveen, Dinxterveen, Wanneperveen, langs Belter en Beulaker Wijde. Van Steenwijk af peddelt men ruim drie kwartier langs een goed onderhouden straatweg, niet in het begin aan de linkerhand een interessant vergezicht op den Havelterberg, aan de rechterzijde uitgestrekte veenderijen en weilanden, omzoomd door de boschgroepen van een drietal eendekooien.
Deze reisgelegenheden zijn waarlijk up to
| |
| |
foto marie bijl, steenwijk.
date, vergeleken bij wat ze enkele jaren geleden waren. Men mag veilig zeggen: vóór het jaar 1900 was een reis naar hier, in het slechte jaargetijde, een onderneming van belang. Kwam men van Meppel, dan ging alles goed tot daar, waar de grenzen van Dinxterveen liggen; hier begon een afschuwlijke modderweg, die in den zomer een zandwoestijn geleek; gelukkig dat er in 't hartje van Wanneperveen, bij het zoogenaamd ‘Haagje’ gelegenheid was om deze woestijn te ontvluchten. Ken veerman ‘zette’ hier ‘over’ naar Giethoorn, en hij doet dat nog. Deze tocht over water duurt een uur, gaat over een reeks poelen en plassen, die tot een vaart zijn aaneengeschakeld, en vormt met de binnenkomst, over het Giethoornsche ‘Wijde’ een ware idylle. Nooit zag iemand zulk helder water, zooveel waterlelies en pompelbladen als op dezen tocht, nooit ook zulk een verbijsterend rijke flora als op de weiden, zomend het water hier, nooit zulk een groote verscheidenheid van elders haast onbekende vogels, insecten. Wie ooit van Meppel hier naar toe reist, hij late zich dan ook vooral in Wanneperveen overzetten.
Van Steenwijk naar hier was de tocht minder moeilijk, maar dan ook zonder eenige afwisseling. Wat nu de straatweg is, was toen een groene dijk, in den winter altijd drassig en meermalen onder water, in den zomer meer dan eens - net zoo! 't Is mij overkomen, dat, midden in den zomer, de Steenwijker stalhouder weigerde, zijn paard en rijtuig te wagen aan dezen weg - en dan moest men er maar zien te komen. Hoe goed herinner ik me de eerste reis, op een Zondagochtend in Augustus; lustig draafden de paarden over den dijk, totdat we een hooge brug naderden; mij werd toen verzocht uit te stappen, want de bruggen waren niet al te veilig! Bij de derde brug werd wederom halt gehouden en de koetsier opende, met een ‘daar zijn we al, meneer,’ het portier. Ik keek tamelijk verbouwereerd rond, zag nog geen enkel huis, geen mensch... totdat een inboorling aan den voet van de brug me toeriep: of ik de dominee was, dan moest ik maar hier komen. Ik kwam - al ging het niet zeer vlot, - ik zag en... was
| |
| |
huis ten klooster. foto marie bijl, steenwijk.
overwonnen. In den slanken punter ging het nu boomende naar het dorp toe, en bij iederen zet van den boom steeg mijn verwondering; het dorp kwam dichterbij en recht voor mij uit kijkende, voelde ik bij instinct het wonderbare; toen ik binnen was aanschouwden mijn oogen dat waarvan zij nimmer verzadigd zuilen worden. Maar... laat ik toch vooral geen pogingen gaan doen tot beschrijven, het lukt mij niet, ik ben er zeker van.
Daarom, in reporterstijl, verder: de straatwegen door Wanneperveen en van Giethoorn naar Steenwijk hebben gelukkig een eind gemaakt aan de antediluviaansche toestanden, zelfs rijdt er nu eens per week een omnibus van Giethoorn naar Steenwijk, vice-versa, en van Giethoorn naar Meppel, vice-versa, en wie weet hoe spoedig de tram den omnibus zal hebben verdrongen, als maar eerst de spoorweg Zwolle-Blokzijl in exploitatie is. Profeten voorspellen tenminste een lijn Meppel-Vollenhove, in aansluiting op den zooeven genoemden spoorweg, en Meppel-Steenwijk, over Giethoorn.
Wat nu het dorp zelf betreft, het ligt in de richting Noord-Zuid, telt tweeduizend inwoners, is een oude veenkolonie met een hoofdvaart, waarlangs een voetpad en tallooze zijvaarten, vonders en bruggetjes; de bevolking is voor bijna tweederden Doopsgezind, een derde Ned. Hervormd; men leeft van veeteelt, hooibouw, veenderij, vischvangst, rietgewas en eendekooien. Schoolboekjes vertellen er nog bij, dat Giethoorn een der weinige plaatsen in ons vaderland is, waar men eertijds hoogveen vond op laagveen.
En werkelijk, dit alles kan van Giethoorn worden gezegd. Maar wát zegt ten slotte, ook de meest gedétailleerde beschrijving dezer dingen? Immers niets!
Ga nu b.v. eens op een zonnigen zomerschen dag - want Giethoorn wil goed belicht zijn zal het zijn karakteristiek kunnen toonen
| |
| |
dwarssloot naar het ‘wijde’. foto marie bijl, steenwijk.
- laat ons zeggen van Steenwijk uit, naar ons toe. Gij moet dan in 't hartje van 't dorp zijn en fietst daarom naar café Prinsen, aan boven al genoemden straatweg. Ge ziet, vooral gedurende de laatste tien minuten, al eens om u heen, wáár het dorp toch begint, ge zoekt al iets bizonders, maar tevergeefs; aan weerszijden van den straatweg doodgewone akkers en weilanden; alleen vele en volle slooten. Ge stijgt ten slotte af bij café Prinsen en vraagt den weg naar het dorp. ‘Dit is immers Giethoorn’, zegt ge, niet al te zeker van uwe zaak? ‘O, zeker, maar het dorp ligt doargunter, Oosterd op; as ie nou 't peerdepad, doar op de grafte langs, moar opgoat, dan koom ie der van zuls; op 't ende van 't pad koom ie an 'n breeje schutting om domeneerstuun en an 't ende van die schutting stoa ie zoo pardoes midden in 't dorp’.
Ge volgt deze aanwijzing - het zoogenaamde paardepad is ongeveer tien minuten loopens - en aan ‘'t ende van domeneerstuun’, ja, daar bent ge er.
ingang van het dorp. foto marie bijl, steenwijk.
Nu, wat zegt ge? Uw eerste gewaarwording is, tien tegen één, ik ben hier in een sprookjesland, en als ge van de eerste verbazing bekomen zijt, loop dan maar eens een kwartiertje naar rechts of naar links, en ga eens staan op dat hooge bruggetje daar, en stap dan maar eens in een punter en boom naar hartelust; of zeil eens over het zoogenaamde Boven-Wijde, een prachtig watervlak beoosten het dorp, naar een eendekooi en leg de boot daar maar eens vast en kijk dan in 't rond: voor u het Wijde en de boschage van het dorp, achter u de geheimzinnige kooi, ter rechterzijde Steenwijk in zonnige hoogten, ter linkerzijde wuivend riet..., maar genoeg, ik wed dat ge me toestemt: neen, dat is niet te beschrijven, dat moet men zien eenvoudig.
Hoe dat komt? Wel, het dorp is, zooals gezegd, een oude veenkolonie, de oerveenkolonie van ons land; hier is, naar luid der legende, door monniken op hun kloostergronden voor het eerst in Noord-Nederland turf gestoken. Maar historie, in 't
| |
| |
‘dulen’ snijden in de plassen. deze ‘dulen’ worden op het land gedroogd en dienen om er 's winters riet mee op te binden. foto marie bijl, steenwijk.
licht waarvan immer legende kwijnt en ten slotte bezwijkt, heeft ook hier gansch andere dingen geleerd en zelfs het huizencomplex, dat men 't klooster noemt, en waar dan de inventie zou hebben plaats gehad, de moedigsten beweren: er is allerminst reden te denken dat daar vroeger een klooster zou hebben bestaan. Het zij zoo; maar zeker is, dat den inwoners hier het turf maken in 't bloed zit, en nu de veenspecie zachtkens aan opraakt binnen de eigen grenzen, trekt men in 't voorjaar her- en derwaarts in de z.g. ‘mengbak’, om 't daaglijksch brood te verdienen voor zich en vrouw en kinderen thuis. Zeker is ook, dat men van hier uit de Friesche en Groningsche venen aan de snee bracht.
rietarbeid. op den achtergrond staat iemand gereed een arm vol riet dien hij juist heeft gesneden ‘uit te kammen’ met rietsnit. hij verzamelt het riet tot bundels. op den voorgrond wordt het tot bosjes opgebonden, welke per ‘vim’ (101 stuks) worden verkocht. foto marie bijl. steenwijk.
Maar wat nu in iedere andere veenkolonie gewoon is, dat is hier buitengewoon, omdat de vaderen dit land ontveend hebben, niet naar een vast model of van te voren opgemaakt plan, maar louter en alleen naar ieders behoeften en belangen, en dat is het juist wat aan alles het eigenaardige karakter heeft gegeven, aan het geheel, aan de huizen, aan de boomplantingen, aan de vonders en bruggen, aan de punters en aan de menschen.
De menschen ja, zulk een slag vindt ge in ons land nergens anders. Ge zijt, om iets te noemen, een hooggeplaatst persoon, minister b.v., ge gaat bij den eerste den beste binnen, noemt uw naam en titel... en verwacht op z'n minst, dat men u heusch of verbouwereerd tegemoet zal komen. Geen sprake van, hoor! De ééne mogelijkheid is, dat men u kalm en rustig een stoel aanbiedt; veel waarschijnlijker zegt de aangesprokene, zonder een zweem van verwondering of zich niet op z'n gemak voelen: ‘krieg moar 'n stoel, jong, goa d'r
| |
| |
een paar oudjes. foto marie bijl, steenwijk.
moar 'n gaankie bie zitten’. Ofwel: ge komt de dorpsherberg binnen, waar juist de jaarlijksche verhuring wordt gehouden. De notaris - in dit geval de heer Kamp uit Steenwijk, die mij deze indiscretie wel ten goede zal houden - zit in al zijn waardigheid achter de tafel aan het einde der zaal; hij roept iets tot een der aanwezigen, ge begrijpt natuurlijk niet wat, maar de aangesprokene valt plotseling in de rede: ‘Moar Kaamp, jong, dat begriepen ie glad verkeerd’. Ik vraag u, waar in ons land zou men anders zeggen dan: notaris, of meneer de notaris, u begrijpt verkeerd. Welnu, hier doet men zoo, hier noemt men dezen magistraat bij zijn naam, geenszins uit oneerbiedigheid, veeleer uit toegenegenheid; men kent hier geen standen, geen heeren, dames, mevrouwen of juffrouwen.
Of wel, ge zijt in onderhandeling met een oud moedertje over een stuk antiek; ge kunt het niet eens worden; al pratend komt ge weer naar buiten en zet daar den handel voort; welnu, zij is in slaat om u te zeggen: ‘Ie kennen dat zudersche stel op de westersche kaste in de noordsche kaemer kriegen veur zooveul’ of wel: ge zegt tot den boer, die zijn koe in den punter leidt: ‘Dat is een vet beestje, vader’; tien tegen één, dat hij met de getrouwen
| |
| |
vonder in het ‘noord-eind’. foto marie bijl. steenwijk.
van MacLaren u antwoordt: ‘Joa, dei is niet zoo heel maeger.’ Ge vindt het warm, men antwoordt u: ‘Joa, niet zoo arg kold.’
En dan hun uiterlijk en temperament! Hoe verschillen zij uiterlijk en innerlijk van de hen omringende Friezen, Drenten en Overijsselaars. Ieder ziet onmiddellijk dat de bewoners een bijzonder type vertoonen, al zou ik niet gaarne beweren, dat hier de invloed van klimaat, arbeid, bodem enz. te onderscheiden is. Legende zegt - en dat zou wellicht, wie weet, een verklaring geven - dat een groep Flagellanten van den bisschop van Utrecht verlof zou hebben bekomen zich neer te zetten in deze streken. Dat zou misschien ook verklaren (!) hun zuidelijk temperament; niets hier van de Friesche stugheid, de Drentsche stijfheid en den Overijsselschen eenvoud. Uren in den omtrek staan de Gieterschen bekend als vroolijke kameraden, en, als er goed verdiend wordt, durven ze 't geld gebruiken ook.
Maar wat hebt ge ten slotte aan zulke bijzonderheden? Men moet de luidjes zelf
| |
| |
nog een paar oudjes.
foto marie bijl, steenwijk.
hooren in hun entourage om het typische te leeren kennen.
Zoo de huizen ook, ik kan ze waarlijk niet beschrijven, 'k zou bang zijn het aardigste, het mooiste te vergeten. Kijk liever de foto's goed aan, maar ook die doen het nog maar weinig; tienmaal meer zeggen de dingen zelve. Daarom kom zelf en zie zelf.
En dan die bruggen, zoek ze eens op in de illustraties en zeg dan zelf of dat met woorden is uit te drukken, en dan weet ge nog niet eens, dat ik bij zulk een beschrijving zou moeten spreken, en heel veel zou moeten spreken van ‘kraggen,’ ‘kraggebonken’ en ‘kraggesleepen’ en dat ik duizend woorden zou moeten gebruiken om u eenig besef te geven van wat dat is; daar komt werkelijk een aardig brokje aardrijkskunde bij te pas. Daarom, kom zelf, en ge kent deze dingen beter, in eenen dag, dan de beste aardrijkskundige verhandeling ze u ooit duidelijk zou kunnen maken.
Hoe eigenaardig zijn ook de vervoermiddelen te water, die punter, dat platboomde vaartuigje, door de inboorlingen geboomd met zulk een gemak en zwier, dat ge 't dadelijk ook denkt te kunnen; de bakker, de slager, de winkelier, allen venten ze hun waren in den punter; de jonge dochters gaan er mee uit om te melken, de een boomende, de ander breiend of aardappelen schillend; de moeders ‘goan’ er mee ‘uut proaten,’ de wieg in den punter.
En dan die onophoudelijk veranderende stoffage van bokken (de grootste soort vaartuigen) vol hooi of vol koeien, punters vol gras, hooi riet en dulen, en de behendigheid, waarmee men elkander weet te ontwijken ook bij het drukste verkeer - ongelooflijk! Bestuurd al
‘niesje’ bij moeders schotelbank.
foto marie bijl, steenwijk.
| |
| |
die vaartuigen door mannen, gekleed in bevertien, waarvan niet zelden de eene helft donkernieuw, de andere helft licht en oud is. Wat? Een Gietersche huismoeder zou een mansbroek op den mesthoop werpen als het tiende deel van de eene pijp nog gaaf is? Neen, hoor, aan dat eene tiende oude zet zij negen tienden nieuwe broek. Kijk het maar na op de foto's!
Maar dan ook, en vooral, het water, de plassen! Dat ‘Wijde’, waarvan ik u sprak, hoe heerlijk om er te zeilen, te dobberen, te zwemmen, te visschen; nergens is het water zoo helder, zoo aantrekkelijk, zoo bekorend, zoo geheimzinnig, zoo vol sprake en sproke als hier. En dan op het water datzelfde dorp bij maanlicht - tooverachtig!
Hierbij moet ik ook nog even iets zeggen over de Gietersche blijmoedigheid, hun gezelligheid ender elkaar, hun onverzaadbare
gietersche winkel.
foto marie bijl, steenwijk.
ventende bakker.
foto marie bijl, steenwijk.
lust om wat de Boeren noemen te ‘gezelzen’, en hun echten slag om alle samenkomsten, die er zich maar even toe leenen, bovenal de openbare feesten, zoo gemoedelijk mogelijk te maken. Het onfeilbare middel daarvoor hebben ze in hun zang. Van de Grieken wordt wel gezegd, dat ze altijd zingen, maar van de Gieterschen geldt dat evenzeer. Jongens en meisjes zeggen, dat ze 's avonds ‘uut proaten goan’, ze konden gerust zeggen: uut zingen goan. Stemmen hebben ze als bazuinen, helder als koper! Ik heb nog nooit gehoord, dat een inboorling valsch zong of niet kon zingen. Wel heb ik op stille zomeravonden meermalen hun liederen van verre en nabij tot mij hooren komen en hoe dikwijls heb ik daarbij gedacht: Gelukkig een dorp, dat zoo zingt. Eens in het jaar nu geeft de Gietersche Zangvereeniging een uitvoering op het ‘Wijde’. Een paar bokken - grootste soort voertuigen - worden daartoe vast aaneen gelegd en vormen het dobberend podium, dat trouwens vast voor anker ligt. Tientallen punters, meermalen ook boeiers
| |
| |
bij het ‘wijde’. foto marie bijl, steenwijk.
en tjotters van elders, zeilen dan in breede kringen rondom de zangers en zangeressen (een honderdtal) of liggen als een verward kluwen rondom de bokken, om straks met het grootste gemak zich weer uit elkander te boomen, de zeilen hijschende en voortzwierende over de wateren. Dan zingt heel Giethoorn tot laat in den nacht - het is de nationale dag!
foto marie bijl, steenwijk.
Hoe gezellig ook is het in 't kwade seizoen. Zijn elders 's winters de akkers en weiden doodsch en kaal en is de weinige arbeid teruggedreven binnenshuis; hier is 't dan buiten overal leven en beweging. Het is de tijd om 't riet te snijden en te verwerken. Bij open water trekken mannen en jongens er 's morgens, zoodra 't licht is, met den punter op uit, in gezelschap, liefst van drieën of vieren, om den ganschen dag in het water rond te plassen, oogstende het riet; klompen met tot aan de heupen reikende lederen beenbekleeding, de z.g.
| |
| |
boontjes draden. foto marie bijl, steenwijk.
‘leerzeklompen,’ zijn bij dezen arbeid onmisbaar. Bij vriezend weer rijdt men per schaats naar 't werk en heeft men veel gemakkelijker arbeid. Het riet wordt in den regel thuis op den wal opgestapeld aan groote bossen en daar tot bosjes verwerkt; dat geeft een vroolijke bedrijvigheid op schier ieder erf, dat weert ook de armoede uit schier iedere woning. In het riet, zegt men, wordt een flink stuk geld verdiend. De arbeider neemt het werk van den baas aan; hij ontvangt 50 cents voor iedere vim, die hij snijdt (een hoeveelheid die tot honderd bosjes verwerkt worden kan), terwijl de ‘ruigte,’ die hij met het riet afsnijdt en die dadelijk door het z.g. ‘uitkammen’ met het rietsnit wordt verwijderd, des arbeiders overige loon is. Deze ‘ruigte’ wordt als strooiing in den handel gebracht en is voor bloemkweekers als dekking en voor handelaren in wijn en andere vloeistoffen als verpakking zeer begeerlijke waar; pakhooi wordt het daar genoemd.
- Maar genoeg - wilt ge een denkbeeld hebben, lezer, van Giethoorn, dan moet ge zelf hier komen; het zal u, als ge maar eenig oog hebt voor natuurschoon niet berouwen. Jammer alleen, dat uw opmerkzaamheid er op deze manier op gevestigd werd; nietwaar, dan valt het wel eens tegen. Maar des ondanks: waag het gerust; misschien ook, dat ge tot andere conclusie komt, tot deze: de helft was mij nog niet aangezegd. En als ge besluit te komen, neem dan ter harte deze paar goede wenken: Vooreerst, kom hier, tenzij ge schilder, kunstenaar zijt, niet langer dan
| |
| |
‘de drie molens’ op weg naar het ‘noord-eind’.
foto marie bijl, steenwijk.
een of twee dagen, want het dorp is klein en daar buiten is alles heel gewoon. Vervolgens: bestel vooraf uw maaltijd in Meppel of Steenwijk, tenzij ge met een zeer eenvoudige keuken voor een dag u tevreden kunt stellen, en ook zelfs in dat geval raad ik: gebruik uw maaltijd elders, want met het hier te willen bezorgt ge de kasteleines een onrustigen dag en doet niemand ook maar het geringste genoegen.
‘Gelukkig voor uw rustig dorp, dat het in dit opzicht nog zoo primitief is’, zegt ge? Ik ben het dankbaar met u eens! Dat ze wegblijven de mondaine hotels met kelners achter hooge schorten, dat ze wegblijven de echte pensionlui, die zoo wanhopig in disharmonie zijn met elk stukje bekoorlijke natuur, die alles zoo ordinair, zoo beangstigend ordinair maken met hun luie stoelen en laffe pretenties. Maar komt gij hier, gij allen vol levenslust en levenskracht, die fietst, zwemt, roeit en puntert, wien het een lust is om voor een dagje op en af te gaan met eenvoudige landmenschen - maar, uw hand er op: niet langer dan een dag!.. Wij willen gaarne blijven, die wij zijn: gelukkig door eenvoud.
Giethoorn, Januari 1905.
|
|