bij Sherlock Holmes, gevaar ligt zeker, om het nu eens deftig uit te drukken, “in elke overprikkeling der verbeeldingskracht”. En wat een doodzonden heeft Verne al begaan tegen de grondbeginselen zijner geliefde natuurwetenschap! Had hij ons niet behooren te waarschuwen dat de Nautilus op 8.000 meter onder den zeespiegel zoo plat gedrukt moest worden als een schol? Dat een wandeling door het onderzeesche Atlantis onmogelijk zou zijn, waar de beste duikers reeds op enkele tientallen meters diepte bijna niet kunnen werken? Dat de schok de reizigers in het projectiel, dat naar de Maan vloog, onvermijdelijk moest dooden?...’
Maar, mijn beste heer, wat zoudt ge dan wel willen? Dat Verne niet alleen duizend uitvindingen gefantaseerd, dat hij ook duizend ontdekkingen zelf gedaan, duizend van de wonderbaarlijkste machinerieën inderdaad tot in de kleinste bizonderheden voltooid had? Dat ware toch wel àl te veel gevergd van een man, voor wiens intellect - al was dan zijn schrijverstalent nog zoo poover! - gij toch ook grooten eerbied hebt. Beteekent het niet al veel, al heel veel, dat Verne tallooze nieuwe uitvindingen op natuurkundig gebied vooruit gedroomd, gezien en, in zijn verbeelding, in werking gezet heeft? Is het niet merkwaardig, dat nu nog, als wij in de kranten iets lezen over wéér een nieuwen Nautilus die gebouwd is, er geregeld bijstaat: de droom van Jules Verne zal eindelijk verwezenlijkt worden. De droom van Jules Verne! Kunt gij nagaan tot hoeveel prachtige vindingen die werker met fantasieën, die oneerbiedige leugenaar, den eersten stoot heeft gegeven?
Ik zou wel eens willen weten hoe Thomas Edison denkt over Verne.
En dan die eeuwige ‘overprikkeling der verbeeldingskracht.’ Nooit hoort men daarover spreken in verband met de vechtverhalen van een Andriessen, een Louwerse. Die zijn puik, die zijn uit de vaderlandsche geschiedenis, die kweken de vaderlandsliefde aan, niet waar? Maar er is toch heusch ook nog al wat verbeeldingskracht noodig om die verhalen te volgen, en ik weet al niet wat meer opwindt: ‘De Vaandrig van Frederik Hendrik’ of ‘Het Zwarte Goud’. Niet dat ik iets tegen Louwerse heb, maar waarom van die bekende overprikkeling altijd alleen te gewagen als 't Verne geldt of Aimard?
Trouwens, zoolang als ik nu leef - 't is al weer niet heel lang, maar 'k ben toch tevreden met nóg zoo'n portie! - heb ik nog nooit waargenomen, dat een door jongensboeken overprikkelde verbeeldingskracht inderdaad verwoestingen aangericht had of zelfs maar schade gedaan in een menschenleven. Wel heb ik dikwijls, al te dikwijls, naar een klein beetje meer fantasie, ietwat sterker verbeelding in 't hedendaagsche menschdom gezucht. Ik zou zoo zeggen, dat het heel wat meer de dagelijksche allerwerkelijkste narigheden zijn, dan de verbeeldingskracht, die ons overprikkelen!
Zeker, Verne heeft ons menigmaal listigjes wat op de mouw gespeld; zoo gemakkelijk als hij 't wil doen voorkomen wordt b.v. het kruit niet gemaakt, de Maan niet bereikt, noch de pool of het middelpunt der aarde? Maar die fouten, we vonden ze zelf als we, nadat door hem de belangstelling gewekt was, met lust gingen werken in de natuurwetenschap, in ‘zijn geliefde natuurwetenschap’, gij zegt het terecht.
Nog meer ware woorden zegt gij, feuilleton-