| |
| |
| |
‘De doode man.’ Dramatische schets in één bedrijf.
Door Frans Mijnssen.
Het recht van opvoering voorbehouden volgens de Wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Personen:
Dora. |
Alfred Burkner. |
Karel Burkner. |
De Oom. |
Mevr. van West. |
Marie, dienstmeisje. |
Genoodigden voor de begrafenis. |
Speelt in een stad in Nederland. Tegenwoordige tijd. Het tooneel verbeeldt een goed-gemeubelde huiskamer van menschen uit bevoorrechten stand. In den achtergrond porte-brisée; links daarvan deur naar portaal. Zijwand links deur naar zijvertrek. Zijwand rechts vensters.
Bij den aanvang van het stuk zijn de deuren van de porte-brisée nag weggeschoven; men ziét de achterkamer in, waar in het midden een pas verlaten déjeuner-tafel.
Gedempt licht; alle gordijnen zijn nêer.
| |
Eerste Tooneel.
Dora, Alfred Burkner, De Oom, Mevr. van West, de genoodigden.
Dora en Mevr. v. West zitten in fauteuils; voeren een sleepend gesprek. Sommige genoodigden zijn gezeten, andere staan. Er wordt bijna niet gepraat. Zelfs nu, nadat het begrafenismaal is afgeloopen, moet er worden getoond dat men onder den indruk is. En dan 't moeielijke oogenblik: men behoort weg te gaan, is aangebroken.
Doch Alfred Burkner, die zich op den achtergrond heeft bevonden, gaat nog even naar den Oom toe, die met een van de genoodigden op den voorgrond staat.
(tot den Oom.)
Wat waren dat treffende woorden die U gesproken hebt. Ik had nog geen gelegenheid...
Ja jongen, ik heb 't met plezier gedaan. Ze kwamen me uit 't hart. - 't Was een beste kerel. - Wie had dat gedacht, hè, dat ik..., dat de oue man... Ja! (ander onderwerp). Maar... (hij ziet om naar Dora; tot Burkner). Me dunkt 't wordt tijd dat... (hij gaat naar Dora toe; zegt tot haar:) Nou kind, wees nou maar sterk, hoor; en als ik soms nog wat voor je kan doen (hoofdbeweging naar Burkner) maar je zwager, is 't niet?, die...
(is opgestaan; geeft hand).
Dank U Oom, dank U - voor alles. En ook voor wat U vandaag... (zij nemen afscheid; de oom af).
De genoodigden nemen een voor een afscheid; Dora bedankt ze met een: Dank u voor uw belangstelling. Dank je voor al wat... etc. of met handdruk. Genoodigden af. Mevr. van West aarzelt nog.
(tegen Dora).
Nu Dora, dan ga ik ook. Maar schikt je dat ik dan morgenochtend...?
(geeft hand).
Ja, morgenochtend, da's goed. (zij kijkt op, Burkner in de oogen, even langer dan gewoon; herhaalt dan werktuigelijk) Da's goed.
(geeft mevr. van West de hand:)
Adieu! Tot ziens.
(staat op; aarzelend:)
Ja... (zij ziet Dora aan) Ik weet niet... (onechtbesloten) Ja, ìk blijf nog wat bij je..., is 't niet? Ik kan je niet zoo heelemaal alleen achterlaten, Dora, hè?
(glimlacht; zwak:)
O, ik vind heel lief van je..., maar je hoeft heusch niet voor mij... (glimlacht weer) Ik heb nog wel te doen, dat zal me bezighouen.
Nou als ik je heusch niet... Dan ga ik maar. - Ik ben nooit gerust zoo lang van huis, met de kinderen. Maar als je me noodig hebt... Dan hoor ik wel, hè? (kust Dora; meewarig:) Hou je nou maar goed.
Mevr. van West en Burkner door deur naar portaal af.
| |
Tweede Tooneel.
Dora, later Marie.
Dora blijft even, aarzelend staan, gaat dan langzaam achterkamer in; overziet, zonder aandacht, de verlaten tafel. Slag van huisdeur, die wordt dichtgetrokken. Dora heeft gehoord; komt, wat sneller nu, uit achterkamer terug; tuurt langs een neergelaten gordijn naar buiten; laat het gordijn, langzaam, weer los; gaat naar achtergrond en drukt op een electrische-schelknop; gaat dan een paar schreden naar voorgrond; blijft staan; wanhopige blik over de omgeving, de zoozeer gesloten kamer; laat zich dan nêerzinken in een fauteuil.
Marie door portaaldeur op.
(keert zich gedeeltelijk tot Marie; zwakke stem:)
Je kunt wel opruimen.
Ja mevrouw.
Marie in achterkamer af; sluit van daaruit de porte-brisée.
| |
Derde Tooneel.
Dora, later Burkner.
Dora leunt het hoofd achterover tegen fauteuilrug aan; sluit de oogen; pijnlijke trek op haar gelaat. Er wordt aan de huisdeur gescheld. Dora blijft in haar houding. Deur van portaal open en Burkner op.
(is bij 't opengaan van de deur opgeschrikt; gerustgesteld bij 't zien van Burkner).
O, ben jij 't?
Ja. Je bent zoo alleen in dit huis. - Achter die dichte gordijnen.
| |
| |
(laat hoofd zinken; kan Burkner niet meer in de oogen zien).
Ja.
Waarom... Wie dacht je...?
(hij gaat zitten).
(zwak:)
Hij kan toch ieder oogenblik...
Karel, - z'n zoon, hè? Nee, - dat kan immers nog niet. Niet voor morgen. (een stilte) Wij hebben die dagen niet kunnen praten... (hij wacht; tracht Dora in de oogen te zien).
Dora heft het hoofd niet op; antwoordt niet.
(herhaalt zijn poging).
Dora!
(springt plotseling op; bijna ruw:)
Nee! (doet een paar snelle schreden van Burkner weg; blijft staan en brengt hand aan 't hoofd).
(nu ook opstaand).
Wàt nee!?
(ziet nu Burkner aan; als boven:)
Ik begrijp jou niet.
(met beteekenis; zéker:)
We hebben dáar toch geen schuld an!
(naar Dora toe; tracht haar hand te vatten; zacht:)
Dora, toè!
(zij trekt hand, zonder ruwheid, terug; hevig-smartelijk:)
O god, Fred, ik vind 't zoo verschrikkelijk allemaal!
(tracht zijn onrust te verbergen).
Maar kindje, dat is immers ònzin. Hoe kom je d'r nou toe... om... Je hebt me deze dagen telkens al zoo àngekeken, zoo... ik kan niet zeggen... maar ik wist toch niet dat je...
(als boven).
't Is zoo gemèen wat we gedaan hebben... Jij ook, als z'n broer...
(nu wat boos).
Hoor es, Dora, je moet nou... jij hebt minstens net zooveel schuld...
Maar jij bent toch 't eerst...
(doorgaand).
En z'n broer, z'n broer...! Hij was 't huis al uit toen ik geboren werd. En hij heeft zich immers nooit om me bekommerd; ook niet toen m'n ouers dood waren. Vaderlijke raadgevingen, ja, als ik er niet om vroeg... Altijd uit de hoogte, van z'n standpunt van... als voortreffelijk mensch! (even stilte; dan kalmer:) Ja, ik moest nou misschien... hij is nu dood hè... Maar god, jij bent jong, en ik ben jong... Natuurlijk, als je de moraal van alle menschen, de dòoie moraal... (hartstochtelijk) Wij houen toch van elkaar; wij zijn sàmen jong en hij was zooveel ouer; hij had nòoit mogen...
(snel op Burkner toe; hem om den hals; kust hem hevig; stamelt:)
Je bent toch zoo lief, zoo goed!
(kust haar terug, slaat arm om haar keen).
Ja, ja, hou me zoo vast! In joù armen!...
(innig).
Liefste, hoù je van me!?
(antwoordt niet, maar zij heft 't hoofd naar Burkner op, ziet hem in de oogen; op haar gelaat komt een blije lach).
(drukt haar vaster aan zijn borst; klemmender:)
Hoù je van me!?
(innig:)
Dat weèt je wel! (Zij blijven nog zoo vereend, dan maakt Dora zich vrij).
(angstig:)
Als hij nu komt... z'n zoon! En als die vraàgt....
(bij haar; troostend:)
Toe nu... Wat is dat nou?
(afwerend:)
Nee - Nee - (doorgaand:) Hij heeft me nooit mogen lijen; daarom is ie immers weggegaan... En als ie nu vraagt... als ie vraagt waarom z'n vader dat... gedaan heeft!
(als boven).
Dat zal ie niet vragen. En dan, dan nog....
(steeds zenuwachtiger:)
Jawel! Zeker! Hij zal willen wéten. Je doet zoo iets toch niet zonder réden, je zelf... (ze begint te schreien).
Toe nu, liefste, toe, ik smeèk je... Wij weten immers òok niet; wij weten toch òok niet waarom....
(schreiend nog, knikt van wel).
Ja... ja....
(sterk, overtuigend:)
Dat is onzin! Onzin! (een stilte). Kom, haal je nu niet zulke dingen in je hoofd... Je bent overspannen door die vreeselijke... En daardoor....
(uitbarstend weer:)
Och, ik ben 'r immers zéker van! Hij heeft 't me nooit gezegd, nee - wanneer spraken we nog met elkaar! Als er ménschen bij waren! - Maar ik weet nou zéker dat ie gemerkt heeft.
| |
| |
Maar... (hij aarzelt, maar hij moet het wel zeggen; met beteekenis:) maar je hebt je toch niets te verwijten!
(wil doorgaan).
Och!.. (ziet Burkner dan even aan, wendt haar blik af) nee, dat niet. (een stilte) En als ie nu gedacht heeft....
Dat zou jij toch niet kunnen helpen! Kom, en jullie gaven immers niets meer om elkaar; hij net zoo min om jou als jij om hem... En zou ie dan... dàt gedaan hebben, alleen maar om....
(nadenkend:)
Ja, dat is wel zoo.
Ja. (innig:) Och, dat hadt je me eerder moeten zeggen!
(blij over zijn succes:)
Maar kindje, hoe had ik nu kunnen weten....
(ziet Burkner groot aan; heeft niet geluisterd).
Jij maakt me altijd zoo rustig. (zij gaat naar hem toe; hij neemt haar weer in zijn armen).
(gesmoord:)
Ben je nu van mij!? Heelemaal!?
(in zware zucht van ontspanning:)
Heelemaal. (hij streelt haar; zij heft de oogen naar hem op).
(hij zal iets gaan zeggen).
En nu... (maar de schel bij de huisdeur klinkt).
(sussend:)
Wat zou dat nu!?
(als boven)
Wat ben je toch zenuwachtig. D'r wordt toch wel meer gescheld overdag... En ik dacht nu trouwens....
(antwoordt niet, luistert; dan, ontzet:)
D'r is iemand; hór je niet!?
(nu ook wat onder den indruk).
Ja. (lacht zenuwachtig) Ik zal zien... (hij doet een paar stappen naar portaaldeur, komt dan tot bezinning, keert zich weer tot Dora; wrevelig:) Bedwing je toch wat. Je zou waarachtig mìj ook nog....
Portaaldeur gaat open. Karel Burkner op.
| |
Vierde Tooneel.
Dora. Burkner. Karel.
Karel ziet even vluchtig van Dora naar Burkner, gaat dan het eerst naar Burkner toe, drukt hem de hand, lang, en ziet hem aan; hij heeft moeite zijn aandoening te bedwingen.
(hij is even teruggeschrikt bij het zien van Karel, is vrij passief gebleven bij Karel's doen; zegt nu maar het eerste 't beste wat hij te zeggen vindt:)
We hadden je nog niet verwacht....
(hij ziet weer naar Dora; aarzelt, maar gaat dan ook naar háar toe; geeft haar de hand; wil iets zeggen, doch hij ziet haar aan en dan zwijgt hij en keert zich weer tot Burkner; moe:)
Ik had nog zoo gehoopt... Was dat nu noòdig; zoo gauw...?
(haalt schouders op van niet kunnen helpen).
(nu geheel met den rug naar Dora gekeerd; met zachter stem tegen Burkner, want dit is niet voor Dora:)
Ik had 'm nog zoo graag gezièn, (een stilte; dan bedenkt Karel zich; hij wijst op kamerdeur links; tegen Burkner) Dáár was 't...?
Burkner knikt bevestigend. Karel gaat langzaam naar deur toe, opent die; Karel in zijvertrek af; deur blijft open; Burkner en Dora blijven op de plaats waar zij stonden, zien elkaar nu aan, turen dan, in spanning, naar den jongen-man die in het nenenvertrek is.
(komt met gezonken hoofd in kamer terug; zucht:)
Ja. (een stilte; dan, met matte stem, vooral tot Burkner:) En... niets...? Hij heeft niets achtergelaten? Geen lètter...?
D'r is geen aanwijzing...? Hij heeft ù ook nooit...?
Burkner haalt schouders op en schudt van neen.
(hij wendt zich plotseling af, gaat naar achtergrond; hij kan zich bijna niet meer bedwingen; met zijn rug naar de anderen gekeerd veegt hij zich met een zakdoek langs de oogen. Hij keert zich weer tot de anderen; zegt, met stem als boven, tot Dora:)
Ik zou u graag 'ens willen spreken... alléen.
(tot Karel, om te voorkomen:)
Wees nu toch verstandig. D'r zal nog zoo veel voor je te doen zijn. En je hebt zoo'n vermoeiende reis achter de' rug....
Karel maakt beweging van geringschatting.
Nee. (hij ziet naar Dora) Ik zou nu toch nog geen rust....
(aarzelend tot Dora:)
Ja... ik weet niet...
(uitbarstend tegen Karel:)
Ik heb geen hoòfd voor zulke... Wat wil je!?
(flink nu:)
U begrijpt toch wel... Als zijn zóon heb ik nu wat met u te bespreken. Dat móet nu. (tot Burkner; zenuwachtig-dachend:) U zult me niet kwalijk nemen
| |
| |
oom, als ik u verzoek... Ik heb zoo veel gelegenheid gehad... D'r zijn zoo veel dingen in m'n hoofd omgegaan, die dagen in de' trein... En 't zal maar heel kort zijn. - Even maar. -
(als boven).
Ja.., je... moeder moet weten... Maar je moet bedenken dat ze...
(plotseling met vreemde stem, terwijl ze Burkner aanziet:)
Och waarom ook eigenlijk nù niet, hè!? (haalt schouders op) Waarom nù niet!?
(aarzelt nog).
Ja... (hij ziet nog even naar Karel en dan naar Dora; hij wil nog iets zeggen, maar hij neemt een besluit en gaat).
Burkner door portaaldeur af. Bij de deur gekomen heeft hij nog even naar Dora omgezien.
| |
Vijfde Tooneel.
Dora. Karel.
(na een stilte:)
Als ik wat te bruusk....
(als zonder gehoord te hebben; met stem als boven:)
En wat wou je dan van me!?
(met zijn oude moeë stem:)
Toen ik de vorige keer hier wegging....
(in herinnering; schamper:)
Ja.
(vervolgend:)
We zijn toen niet zoo heel vriendelijk van elkaar gegaan....
(onwillig:)
Wiens schuld was dat!
(als boven).
Ja... ik had misschien... (korte stilte) ik zou wel willen dat u even kon vergeten wat ik toen... en vroeger... tegen u heb gedaan.
(haalt schouders op, zwijgt).
(als boven).
U weet dat ik zoo veel van hem heb gehouen.
(schamper:)
Zoo. Heb je laten blijken?
(nu wat oplevend).
De laatste tijd niet. Da's waar. Maar u kent de reden... u weet waarom ik ben weggegaan.
(weer kalmer).
Het spijt me dat ik nu... ik wilde juist nù niet... (sterker) u is de eenige die mij misschien....
Wat wil je dan toch! Ik..., god... je hìndert me.
(nu recht op, Dora strak aanziend:)
Kunt u me niet zeggen waarom hij dat heeft gedaan?
Heeft u nooit iets gemerkt... Heeft ie nooit iets gezegd.... Toe, spreekt u ronduit met me. Als u 'ens wist wat ik in die dagen... door die onbegrijpelijke.... Ook zelfverwijt.
(als boven:)
Ik weet 't niet.
D'r is zoo'n verschrikkelijke... twijfel in me opgekomen.... Zoo iets doe je toch om'en réden. En... z'n zaken waren immers heelemaal in orde.... En niemand kon iets kwaads van 'em vertellen.... Och als u me nu zou willen zeggen... dan.... U moet toch iets weten.... U zou me mogelijk weer rùst kunnen geven.
Wat bedoel je. Ik weet niet. Ik weet héusch niet.
(na een stilte, zacht doch met nadruk:)
Hij was misschien niet gelùkkig...!?
(zenuwachtig hevig:)
Wil jij zeggen, wil jij zeggen dat ìk, dat ìk....
(als boven:)
Ik weet niet. (korte stilte) 't Is vroeger zoo heel anders geweest alles.
(als boven:)
Dus je méent 't, je méent 't, dat 't mìjn schuld....
(maakt heftige beweging; dan, zonder te antwoorden, snel naar portaaldeur; maar Karel is haar voor, en voor de deur belet hij haar, met kort handgebaar, de kamer te verlaten).
Ik wìl zekerheid. U zùlt me zeggen...
(ziet Karel in de oogen; haar vrees is weg).
't Is goed; goed. Wacht maar.
(Zij knikt met het hoofd, besloten; gaat naar fauteuil voorgrond rechts; in fauteuil, rug naar Karel; weer korte hoofdknik, zij weet 't nu, vast, wat er gebeuren moet).
(hij heeft in opgewondenheid het vertrek doorgestapt: blijft nu staan; gesmoord:)
U is z'n ongeluk geweest. Z'n òngeluk. Altijd. Van de' eerste dag af.
(steeds met rug naar Karel; knikt weer. kort, trotseerend:)
Ja - ja. -
(voortgaand, maakt soms een paar stappen door het vertrek, blijft dan weer staan; hij wordt meêgesleept door wat hij in zijn herinnering ziet).
Och 't is immers alles zoo anders geweest vroeger. D'r was altijd zoo'n vrede in huis, zoo'n harmonie. Toen me moeder nog leefde! Ja, tòen natuurlijk!
| |
| |
Dat is zijn tijd van gelùk geweest. Die was goed voor 'em; die kon 'em begrijpen. Wìst wat voor 'en nóbele man dat ie was. Maar ook later, na d'r dood.... Hij heeft 't met zoo'n kracht gedragen... voor mìj, dat zie ik nu wel... (korte stilte) Maar toen bent u gekomen, en toen, ja toen is 't gebeurd, wat nièmand ooit heeft kunnen begrijpen. Hij bemoeide zich nooit met vrouwen.... Hij leefde zoo stil, zoo van de menschen af.... En toen opeens.... En toen was 't uit met de vrede, met de harmonie.... Door u is àlles anders geworden... (korte stilte). Waarom is u met hem getrouwd! (korte stilte). U hebt nooit moeite gedaan om 'em te begrijpen. Als u 't maar even hadt geprobeerd! Dan zou u wel gezien hebben dat u 'm diep-, diep-ongelukkig maakte door dat leven van u.... Hij uitte zich niet, maar als je 'es wat hàrtelijk tegen 'm was, dan... Maar u leefde maar op uw eigen manier voort, zonder naar hem om te zien.... En hij moest maar meê met u, hè. Al dat uitgaan! En die partijen hier. Die arme goeie vader, hij zat er soms zoo oud bij, zoo moe. Hij hoorde zoo weinig tusschen al die menschen van ellendige uiterlijkheid. Maar wat kon ù dat schelen! Och dat alles heb ik u toen immers ook al gezegd. En ik ben er om weggegaan, omdat ik niet langer kon àanzien. Ja, ik had dat niet mogen doen. Ik was de eenige die van 'em hield. U hebt nooit van 'em gehouen. En daarom is 't 'en misdaad geweest van u, toen u....
(snel op van haar stoel).
Weet je wàt 'en misdaad geweest is.... Dat je vader me getròuwd heeft! Ik was jong, hè. Ik wist van niets. Ik moest nog beginnen. Nou ja, ik heb niet van 'em gehouen. Daar! En dan nog! Ik heb 't niet geweten. Ik heb eerlijk gelòofd... maar hìj had moeten begrijpen! Van zoo'n oue man daar ga je niet van houen, als... als vròuw! (blik naar deur waardoor Burkner is weggegaan; hartstochtelijk:) Je moet allebéi jong zijn! (korte stilte). Ik ben geen huismoeder. Toen was ik er heelemaal geen; nee. En ik hou 't niet uit in kamers waar je 't niet in waagt te spreken, om de stilte. Als je jong bent, dan hou je van 't léven, dan wil je... dan wil je gelùk... dan wil je wat méer... goed, leven wil je dan! Och dat begrijp jij niet. Jij... ja jij bent wel echt z'n zoon.... Jij lijkt op 'em.... Jij bent nù al.... Hij zal ook nooit jong zijn geweest, zoo echt heerlijk jòng!
(lacht kort, met nadruk, terwijl hij Dora voortdurend recht in de oogen ziet).
Ja, u bent anders. En ik lijk op mijn vader; goddank! Maar ik ben toch wèl jong.... En hij heeft gezwegen en geduld.... Maar ik sta nu hier in zijn plaats... En ik zal.... Wil ik u 'ens wat zeggen... (hij komt langzaam, dreigend op haar af) wil ik 'ens wat zeggen....
(aarzelt in angst achteruit).
Maar....
(vat haar, met plotselinge beweging, bij de polsen; sist tusschen de tanden door:)
Je bent 'en geméen... geméen... Dat lichaam van je... Je bent hier ingedrongen... tusschen ons... god, ik... (woeste greep in Dora's schouder).
(rukt zich los).
Weg! Mijn huis uit! Ik wil je nooit meer zien. Nooit. Ik heb met jullie allemaal afgedaan. Voor goed. Jij en je vader! O wat is dàt goed, dat je gekomen bent; dat dit gebeurd is. Nou is alles uit. Weet je wel dat ik wroeging heb gehad na z'n dood! Ik heb me afgevraagd, aldoor. Hoe is 't mogelijk, hè; hoe is 't mogelijk! Ik begrijp mezelf nou niet meer. Maar jij hebt er een eind, aan gemaakt. Ja, jij staat hier in zijn plaats; door jou heeft ie tegen me gesproken. Jullie zijn éen. Jullie zijn m'n ellende! Maar die is nu dood. En nou ben ik vrij! Vrij! Jullie kunnen niets niets meer tegen me! En ik ben nog jong! God, wat zal hij gelukkig wezen! Overstèlpend! Die ander, die heeft me zelfs geen kind kunnen geven om lief te hebben.
Zoo. Zoo. - Je hebt misschien wel..., toen ie nog leefde..., of toen ie daar stond, in die kamer....
(terugwijkend, maar, over alles heen, roept zij uit triomfankelijk:)
Nee! Nee! Maar ik weet niet.... Als het nog lang....!
(zij is hem ontsnapt).
Mijn huis uit! Weg!
Jij! Jij! Ik ben hier thuis. Dit is... mijn vaders... (hij duizelt, steunt zich aan stoel of tafel).
(naar portaaldeur).
En zorg d'r voor dat ik je hier niet meer vind als ik terugkom! (Dora snel af).
| |
Zesde Tooneel.
(alleen).
Hij heeft een poging gedaan om Dora na te loopen, maar dan laat hij zich in een fauteuil vallen en breekt in tranen uit. Na korten tijd staat hij op, droogt tranen af; aarzelt; gaat dan naar zijdeur; aarzelt weer, gaat dan door zijdeur af. Hij blijft even in het zijvertrek; komt dan terug met enkele voorwerpen, souvenirs, bij zich; keert zich op den drempel om en werpt nog eens een blik in de kamer van zijn vader, doet de deur dan stil achter zich dicht en gaat langzaam naar portaaldeur.
Scherm.
|
|