Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 15
(1905)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDrie nieuwe prentenboeken.
| |
[pagina 288]
| |
den Meester.’ Zoo is 't begin van het grappige nonsens-vertelsel. De Meester, waardig, ziet er van af Uzeltje te slaan, de Knuppel weigert brutaal den Meester af te rossen, het Vuur den Knuppel te branden; het Water het Vuur te blusschen, de Koe het Water te drinken, de Slager de Koe te slachten, de Galg den Slager te hangen, de Muis de Galg te knabbelen, de Poes de Muis te vangen.... En juist als ten slotte de Hond, meer meegaande, de Poes wel wil bijten - kiest Uzeltje eieren voor haar geld, loopt ze naar school, parmant of haar voeten.... Dat is het! Maar heel wat meer vertelt ons de teekenaar daar nog omheen. Dat die maan ook zoo tooverig zacht kan schijnen, - ja, waarlijk, als je er lang naar kijkt zou je Uzeltje's mal-fantastischen wensch gaan begrijpen! - en dat haar vader, de Boer, die maar subiet naar den Meester wou, om Uzeltje 'n flink pak slaag te bezorgen, dan ook een zorgelijk norsche en lompe vent was, die 't kindje zelf wel geslagen zou hebben, als hij niet liever zijn pijp bleef rooken, zijn handen diep in zijn zakken. Groot-oogend van schrik kijkt zijn vrouw hem na als hij gaat. Maar Uzeltje zet een leuk plagerig lachje, ze bedenkt dat er altijd nog tijd genoeg is als ze haar draai nemen wil. Aangekomen op school, stapte de Boer uit zijn klompen, zette zijn pet af, en was toen al dadelijk veel van zijn nijdige stugheid kwijt; vrindlijk haast deed hij en onderdanig. 's Meesters ernstige blik was ook zóó verontwaardigd-verbaasd. hij schrok met zóó'n heiligen schroom terug van wat hem de Boer daar dorst voor te stellen! En toen... maar ik kan zoo niet doorgaan! Wat vertelt hij al niet op die eene plaat, deze geestig doordenkende teekenaar! En er volgen nóg wel een tiental zoo! Ja, dat is het toch wel, vertellen, met haaltjes en verfjes boeiend vertellen, wat deze kunstenaar doet. Bedenken wij dat hij ook schrijft, en goed ook, dat zijn talent in de eerste plaats karakteriseerend-verhalend, d i. wat men noemt litterair, schijnt te zijn. Van Kinderversjes door Tante Lize (Mevrouw E. Dopheide Witte), met teekeningen van C. JetsesGa naar voetnoot*) laat ik hier, bij wijze van aankondiging, een prentje afdrukken. C. Jetses heeft er kans toe gezien zonder kleuren een toch aantrekkelijk kinderboekje te maken. Bekijken we zijn werk na dat van Veth, dan is het of we pardoes uit de volle, roezige wereld aangeland zijn in een vriendelijk-rustige, Duitsch gemoedlijke kinderkamer. Ook de versjes van ‘tante Lize’ zijn lief; de kindertjes zullen er waarlijk niets dan de deugd uit leeren, en ik kan me begrijpen, dat daar een musicus-kindervriend snoezige wijsjes bij maken kan. En zoo geloof ik ook, dat er ‘van paedagogisch standpunt’ niets te zeggen valt tegen J.B. Heukelom's prentenboek: Op en om het krabbelbaantje, met Rijmpjes en Vertelseltjes van Margaretha.Ga naar voetnoot*) Deze bescheidenUit ‘Kinderversjes’.
teekenaar (‘'t is vallen en opstaan’ schreef hij bij wijze van motto op zijn boek) mist misschien enkel nog tijd en durf om veel betere dingen te doen. Laat ons voorloopig maar dankbaar zijn voor ‘tgeen hij al deed: vlugge figuurtjes teekenen, kleuren, jongens en meisjes op 't ijs. Bevattelijke prentjes, frisch van kleur, aantrekkelijk door losheid van beweging. Intusschen, dat Heukelom niet enkel figuurtjes in actie, dat hij ook stille huizen-steenen wel teekenen kan, zijn werk voor dit Elseviernummer gereproduceerd kan er de overtuiging van geven. |
|