| |
Nederlandsche kerken.
Door A.W. Weissman.
II. De Domkerk van St. Maarten te Utrecht.
Den 22sten November 695 werd Willebrord te Rome tot eersten bisschop van Utrecht gewijd. Waarschijnlijk heeft hij kort daarna de St. Salvatorkerk als zijn kathedraal gebouwd, en zich met zijn gezellen gevestigd in een monasterium of munster, waaraan tegenwoordig nog het Munsterkerkhof de herinnering bewaart.
Die gezellen van Willebrord waren ten deele monniken der orde van den H. Benedictus. De overigen, die geen kloostergelofte
| |
| |
hadden gedaan, volgden toch, voor zoover hun zendingswerk dat toeliet, de voorschriften of canones, die de heilige gegeven had. Daarom noemde men hen kanunniken, die te zamen een kapittel vormden.
In 816 werd door de kerkvergadering te Aken een regel voor zulke kanunniken vastgesteld. Zij moesten wel, als de Benedictijnen, in een afgezonderde ruimte verblijf houden, doch mochten hun eigen woning hebben. De prepositus of proost stond aan het hoofd van het kapittel.
Meer en meer kregen de kapittels een wereldsch karakter. Doch de zeven kanonieke uren moesten zij houden en dan in de kerk de voorgeschreven koordiensten verrichten, door met elkander zekere gebeden, psalmen, lofzangen en gedeelten uit de H. Schrift te lezen en te zingen.
Later bouwde men een tweede kerk, die als kathedraal werd ingericht
de koortrans der domkerk te utrecht.
en aan St. Maarten van Tours gewijd. Ook hieraan werd een kapittel verbonden. Bisschop Bernulf voegde daar, in het begin der elfde eeuw, de kapittels van St. Pieter en St. Jan aan toe, en in het laatst dier eeuw bracht bisschop Koenraad het getal op vijf, door het kapittel van St. Maria in te stellen.
Ieder dezer kapittels bewoonde een groote afgesloten ruimte of immuniteit, waarvan het Oudkerkhof, het Munsterkerkhof, het Pieterskerkhof, het Janskerkhof en de Mariaplaats nog tegenwoordig overblijfselen vormen.
Zulk een immuniteit was in de elfde eeuw door een muur en een gracht omringd. Een brug en een poort gaf toegang tot de afgesloten ruimte. In het midden lag de kerk; daaromheen vond men de woningen der kanunniken, door tuinen en boomgaarden omgeven. Ook koestallen en hooibergen ontbraken niet.
Daar de kerken alleen voor de godsdienstoefeningen der kanunniken dienden, behoefden zij niet groot te zijn. De St. Pieters- en de St. Janskerk, die nog bestaan en door Bernulf gesticht werden, hebben dan ook slechts bescheiden afmetingen. De Domkerk, die aan het tegenwoordig gebouw voorafging, en die in 1168, na een brand herbouwd, door den aartsbisschop van Keulen werd gewijd, was niet grooter dan de andere kerken.
In 1253 werd de St. Maartenskerk andermaal in de asch gelegd. Sommigen meenen, dat bisschop Hendrik van Vianden in 1254 den eersten steen van de tegenwoordige kerk heeft gelegd, doch anderen betwijfelen dit. Vast staat echter, dat Hendrik van paus Clemens IV aflaatbrieven ten behoeve van den bouw der kerk wist te verkrijgen.
Reeds van den aanvang af hadden de bisschoppen groote moeite, om het geld, voor
| |
| |
den bouw hunner kathedraal benoodigd, bijeen te brengen. De burgerij verrichtte hare godsdienstoefeningen in haar eigen parochiekerken, en had geen belang bij de kathedraal, die aan den bisschop en zijn kapittel behoorde. Om aan het geld te komen, dat meestal in de bisschoppelijke kas ontbrak, werden aflaten verleend aan geloovigen, die op zekere feesttijden de Domkerk bezochten en voor de voltooiing offerden. Ook kwamen door het geheele bisdom alle woekergelden, geroofde zaken en giften, wier bestemming niet bekend, was, ten voordeele van den bouw.
De pastoors werden telkens aangemaand om hun kudde tot mildheid jegens de dom-fabriek op te wekken. Maar dikwijls vernemen
de koortrans dek domkerk te utrecht van binnen, met het heilige graf.
wij de klacht dat de gelden, voor het werk bestemd, verduisterd werden.
Zoo laat het zich begrijpen, dat men in de 13e eeuw het werk niet verder kon brengen dan de trans van het koor, die geheel in gehouwen steen werd uitgevoerd.
Voor de nieuwe kathedraal werd de stijl gebezigd, die, in het laatst der 12e eeuw in het noorden van Frankrijk ontstaan, thans Gothische stijl genoemd wordt, ofschoon hij niets met de Gothen uitstaande heeft.
Het voornaamste kenmerk van den Gothischen stijl is de zoogenaamde spitsboog, die veroorloofde, boven ongelijke afstanden bogen van gelijke hoogte te maken, waardoor het mogelijk werd, langwerpige vakken met kruisgewelven te bedekken. Die gewelven werden van ribben voorzien, die in een sluitsteen te zamen komen en die het stevig geraamte vormen, dat de betrekkelijk lichte schilden van het gewelf steunt.
Wanneer wij een Gothische kerk van buiten beschouwen vallen ons in de eerste plaats de steunbeeren in het oog, waardoor zij zich van andere bouwwerken onderscheidt. Deze steunbeeren zijn verzwaringen van de muren, aangebracht ter plaatse, waar de ribben der gewelven den zijdelingschen druk overbrengen. Van onderen zijn deze steunbeeren het zwaarst; naar boven worden zij geleidelijk lichter.
Terwijl deze steunbeeren den zijdelingschen druk door de gewelven der zijbeuken uitgeoefend wederstaan, is voor de hooger gelegen gewelven van den middenbeuk een andere constructie noodzakelijk. Zij bestaat daarin, dat de steunbeeren van de zijbeuken hooger zijn opge- | |
| |
trokken en door halve spitsbogen met de muren van den middenhoek in verbinding zijn gebracht. Deze bogen noemt men luchtbogen.
Ter hoogte van de goten zijn de steunbeeren van waterspuwers voorzien, die meest den vorm van monsterachtige dieren hebben. De steunbeeren eindigen van boven in slanke torentjes, fialen geheeten, die dikwijls tot groepen zijn samengeschikt. De spits dezer fialen is met kleine bladen op de hoeken bezet, en eindigt in een kruisbloem, een piramide met vier of meer bladen er om heen.
De vensters der Gothische kerken zijn groot, en worden door slanke zuiltjes in twee of meer deelen gescheiden. In den spitsboog, die het venster dekt, ziet men meer of minder rijk gecomponeerde figuren, de zoogenaamde traceeringen.
Al deze kenmerken van den Gothischen stijl vindt men aan de Utrechtsche Domkerk. Was het koor der oude kathedraal maar klein geweest, de veranderingen, die de eeredienst sinds de 12e eeuw ondergaan had, maakten grooter afmetingen noodig. Daarom werd het van een trans voorzien, die de beide zijbeuken verbond, en gelegenheid gaf tot het houden van processiën. De kapellen, die zich bij den trans aansluiten, dienden om er altaren, aan verschillende heiligen gewijd, in te plaatsen.
De Fransche kathedralen, waarnaar de Domkerk gevolgd is, hebben meest dubbele zijbeuken en diepe kapellen om den trans. Te Utrecht zijn geen dubbele zijbeuken aanwezig, en werden de kapellen van het koor betrekkelijk ondiep; vermoedelijk heeft gebrek aan ruimte tot deze veranderingen aanleiding gegeven.
de domkerk te utrecht van het zuiden gezien.
In de 14e eeuw werd het bouwen van het koor niet voort gezet, zoodat het zelfs in 1434 nog niet gereed was. Want toen betwistten Rudolf van Diephorst en Zweder van Kuilenburg elkander den bisschoppelijken zetel, en hadden
| |
| |
de domkerk te utrecht van het oosten gezien.
ieder hun aanhangers in het domkapittel. De volgelingen van Rudolf beschuldigden die van Zweder, dat zij gelden, voor het bouwen van het koor bestemd, verduisterd hadden. Zelfs het concilie van Bazel werd in deze zaak gemoeid.
De oude St. Maartenskerk is tot de 15e eeuw in wezen gebleven en pas toen door kruisbeuk en schip vervangen.
In het begin der veertiende eeuw bestond de kathedraal dus uit de Romaansche kerk, waaraan de Gothische koortrans was gebouwd. Zoo bleef de kerk tot 1396, toen met den bouw van het koor begonnen werd, dat echter eerst in 1454 gereed kwam.
Den 22 Maart 1321 legde de deken Jacob van Oudshoorn den eersten steen van den toren, waarvan zekere Meester jan, uit Henegouwen, de bouwmeester was. Die toren werd in de as der kerk geplaatst, doch op ruim 30 M. afstand van het Romaansche schip. De bedoeling was niet, den toren met de kerk te verbinden, ofschoon men de noodige ruimte overliet om tusschen koor en toren een schip te plaatsen, dat in overeenstemming zou zijn met beiden.
Jan van Diest, die van 1322 tot 1340 het Sticht bestuurde, stak zoo diep in de schuld, dat hij vele der bisschoppelijke goederen moest vervreemden. Zijn opvolger Nicolaas di Caputio hield te Rome verblijf en deed reeds in 1342 afstand van zijn waardigheid. De volgende bisschop, Jan van Arkel, wist wel de geldmiddelen in beteren staat te brengen, doch de talrijke oorlogen, die hij te voeren had, verslonden groote sommen.
Daarom vorderde de toren slechts langzaam en duurde het tot 1381 eer hij voltooid was. Het werk viel volstrekt niet algemeen in den smaak. Velen vonden het een zondige ijdelheid van den bisschop en het domkapittel, zulk een gevaarte te doen oprichten. Niemand minder dan Geert Groote, de stichter der Broederschappen des Gemeenen Levens,
| |
| |
keurde openlijk het bouwen van den toren af.
Toen in 1455 David van Bourgondië den bisschoppelijken stoel beklom, bestond de kathedraal uit het Gothische koor en het daaraan gebouwde veel lagere Romaansche schip, terwijl de toren op een afstand daarvan zich verhief, zoodat het geheel niet ongelijk was aan den tegenwoordigen toestand. David besloot, het gebouw te doen voltooien, en liet zooveel van het Romaansche schip sloopen, dat het koor verlengd en een dwarsbeuk opgetrokken kon worden, welk werk in 1479 gereed kwam.
Toen werd ook het overige der Romaansche kerk afgebroken, zoodat in 1485 met den bouw van een schip, dat den dwarsbeuk en den toren verbond, kon worden begonnen. In 1487 waren de zuilen gesteld en de zijmuren op hoogte, waarover een voorloopige bekapping werd gelegd. In 1492 had ook de middenbeuk zijn volle hoogte
het koor der domkerk te utrecht. van binnen.
bereikt, en deed bisschop David een plechtigen intocht in zijn nu in hoofdzaak voltooide kathedraal.
Het is jammer, dat bisschop Frederik van Baden, die in 1496 David opvolgde, in plaats van de voltooiing der kerk zelve met kracht door te zetten, veel geld uitgaf voor allerlei aanbouwsels en verfraaiingen. Hij liet wel de zijbeuken van het schip in steen overwelven en overkappen, wat in 1499 gereed kwam; hij liet ook in 1512 den middenbeuk overkappen, doch de zoo noodzakelijke steunbeeren en luchtbogen liet hij achterwege, om liever kapellen aan de noord- en zuidzijde van het schip te laten bouwen.
Na 1517 is er niets meer van beteekenis aan de kerk gedaan. De oorlog met den hertog van Gelderland, daarna het verlies van het wereldlijk gezag, brachten het werk tot stilstand.
Een storm deed in 1674 het middenschip instorten; alleen de zuidelijke kapellen, waarvan er nog twee over zijn, bleven gespaard, doch het overige werd een bouwval, die eerst in 1818 is opgeruimd.
In den loop der tijden waren verschillende vertrekken aan het koor toegevoegd. De sacristie, aan de noordzijde gelegen, werd in 1321 voltooid en in 1495 naar de oostzijde uitgebreid. Bisschop Frederik van Zirck bouwde in 1317 een kapel aan de westzijde. Ook uit de 13e eeuw afkomstig zijn de kapellen zuidelijk van het koor gelegen, die naar de bisschoppen Gui van Henegouwen en Jan van Arkel haar naam dragen.
Gaandeweg zien wij het aantal der kapellen toenemen, daar meer en meer vicariën gesticht werden. Dit waren fondsen, waaruit geestelijken bepaalde sommen ontvingen voor het dagelijks, wekelijks, of jaarlijks lezen van missen aan de altaren der kapellen. Zoo vinden wij een kapel van bisschop Rudolf
| |
| |
de kapittelzaal bij de domkerk te utrecht.
van Diepholt naast die van Jan van Arkel, een kapel van St. Blasius aan de noordwestzijde van het koor, een kapel van den Domproost, aan de zuidwestzijde van het koor, behalve de reeds vermelde kapellen aan het schip, die als kapellen van Ludolf van Veen, van Zoudenbalch, van Leeuwenberch, van Vecht en van Taets bekend stonden. Bovendien bevond zich nog een Mariakapel boven het noorderportaal van het schip, terwijl boven den doorgang tusschen schip en toren de zoogenaamde Bisschopskapel was aangebracht, en in den toren de St. Michielskapel.
De vijf Utrechtsche kapittels hadden het bestuur over het bisdom, als er geen bisschop was. Zij waren dan tot één lichaam vereenigd, dat men het Utrechtsch kapittel noemde, en dat uit 120 leden bestond. Om zooveel menschen te bergen was een ruime zaal noodig, vooral nadat bisschop Arnold van Hoorne in 1375 ook aan de edelen en steden van het Sticht deel in de regeering gegeven had. Daarom werd in 1396 met de kapittelzaal begonnen die, zuidelijk van de kerk gelegen, in 1400 voltooid was, tegelijk met de oostelijke en zuidelijke vleugels van den kloostergang. De westelijke vleugel is gemaakt na 1460.
Vóór de Hervorming was de domkerk te Utrecht van binnen prachtig versierd. Op feestdagen werd het oxaal, hetwelk de ruimte in het koor, uitsluitend voor de kanunniken bestemd, afsloot, met tapijten behangen. Dit oxaal had geelkoperen deuren, die in 1522 door Jan van den Ende te Mechelen waren gegoten. Naast het hoogaltaar hingen gordijnen. De schilderij op dit altaar geplaatst, ‘St. Maartens tafel’, was reeds in 1412 daar aanwezig.
De kerk bezat altaargereedschap van gedreven goud en zilver, een kostbaar met edelgesteenten versierd kruis, en rijke reliekkassen, waaronder vooral die van St. Odulfus uitmuntte. Bisschop Burchard had aan de kathedraal in 1112 ivoren kandelaars geschonken; de koorlezenaar, die een adelaar voorstelde, was in het begin der zestiende eeuw van geelkoper gegoten.
De banken der kanunniken stonden ter wederszijden van het koor, en moeten, naar een klein fragment te oordeelen, dat er van overbleef, bijzonder fraai gesneden zijn geweest. Ook van een orgel, in 1443 belangrijk hersteld en vergroot, wordt in de stukken gewag gemaakt.
| |
| |
Van die oude pracht is al heel weinig meer over; de beeldenstorm heeft te Utrecht hevig gewoed. En terwijl andere kerken althans nog door de grootschheid van het inwendige indruk maken, is de Domkerk sinds 1818 door een getimmerte ontsierd; dat alle majesteit aan het geheel ontneemt.
Waar voorheen het hoofdaltaar stond werd in 1676 de graftombe voor den admiraal Van Gent opgericht, een werk van Rombout Verhulst, die sinds 1653 in den regel met het vervaardigen van dergelijke gedenkteekenen belast werd. De tombe te Utrecht is niet in zijn beste manier, het witte marmer vormt met het donkergekleurde een te sterke tegenstelling. Ook het liggende beeld van den admiraal werd minder goed gebeiteld, dan de figuren, die men elders ziet.
Achter het hoofdaltaar bevindt zich nog het Heilige Graf, een in gehouwen steen uitgevoerde tombe met overhuiving uit het begin der 16e eeuw. Ook dit kunstwerk is niet ongeschonden, maar de engelen der kapiteelen, de krijgsknechten in de nissen en het lichaam in de tombe hebben nog genoeg van de oorspronkelijke schoonheid behouden, om den beschouwer de overtuiging te geven, dat hier zeer bekwame meesters aan het werk zijn geweest
Dit Heilige Graf is het eenige, dat nog herinnert aan de luisterrijke wijze, waarop de kerkelijke plechtigheden in de kathedraal werden gevierd. Op Palmzondag prijkte al wat het kapittel aan kostbaarheden bezat in het koor, voor welks trappen palmtakken waren nedergelegd.
Die palmtakken werden gezegend en uitgedeeld, waarop allen in processie naar de kerk van St. Pieter gingen, waar het H. Kruis vereerd werd. In deze processie werd een beeld van Christus op een ezel gezeten, medegevoerd. Als de optocht weer in de kathedraal teruggekeerd was werd de mis van de Passie gevierd.
Den Woensdag voor Paschen noemde men Schortel-Woensdag, omdat dan het luiden der klokken ophield, welke opschorting drie dagen duurde. Op Witten Donderdag had
de kruisgang bij de domkerk te utrecht.
| |
| |
een zeer eigenaardige plechtigheid in de kathedraal plaats, namelijk het herstellen in de kerkgemeenschap van boetelingen, die eertijds wegens wangedrag daaruit verstooten waren. Daarna wijdde de bisschop de H. Olie en den H. Balsem, wat onder de mis geschiedde. Des namiddags verrichtte de kerkvorst bij alle kanunniken de voetwassching.
Op den Goeden Vrijdag werd geen mis gevierd, maar bestond de plechtigheid in het bijzetten van een kruis in het H. Graf. Des
de kruisgang bij de domkerk te utrecht, van binnen.
Zaterdags voor Paschen, dus op ‘Paeschavond’ gelijk het toen heette, werden nieuw vuur en licht gezegend, de paaschkaars en het doopwater gewijd.
Bovenal plechtig was de viering van het Paaschfeest. Dan werd het Kruis, op Goeden Vrijdag in het Heilige Graf gelegd, daaruit gebeurd en in processie naar het altaar van St. Jan gebracht. De bijbelplaatsen, op deze feestviering toepasselijk, werden voorgedragen in dramatischen vorm, bij wijze van mysteriespel. Daarna vierde de bisschop de mis en hield hij een sermoen, wat anders niet vaak gebeurde, daar het prediken in de middeleeuwen niet algemeen was. Gewoonlijk waren het monniken, die, van plaats tot plaats trekkend, in den predikdienst voorzagen.
De predikstoel, die de bisschoppen bestegen, is reeds lang verdwenen. Doch de deur naar de sacristie, in 1496 gemaakt, en met fraaie traceeringen en wapenschilden versierd, bestaat nog en kan eenig denkbeeld geven van de pracht die ook die predikstoel zal hebben vertoond.
Zelfs van de graftombes der bisschoppen is maar weinig meer over. Die van Gui van Henegouwen bleef nog het beste bewaard. Het geschonden beeld van den in 1317 overleden kerkvorst ziet men er op uitgestrekt, met een troonhemel boven zijn hoofd, wat, bij de liggende houding van het beeld een ietwat vreemden indruk maakt. Zulke troonhemels komen in de 14e eeuw op gedenkteekenen boven liggende figuren meer voor. Men vindt ze op de tombe der Heeren van Aemstel te IJsselstein en op die van Jan van Polanen te Breda. Evenals bij dit laatste monument komen ook bij de Utrechtsche tombe aan de zijden Gothische nissen voor, die met zeer verminkte beelden zijn gevuld.
Een soortgelijke aanleg vertoont ook wat over is van het gedenkteeken voor Jan van Arkel, waarop echter in het midden der 17e eeuw een kolonnade in Jonischen stijl is geplaatst, die het effect geheel bederft.
Het grafmonument dat Joris van Egmond, de laatste bisschop van Utrecht, in 1549 voor zich liet vervaardigen is, ofschoon van zijn beelden beroofd, nog in hoofdzaak aanwezig. Het bestaat uit een zerk, die door vier pijlers gedragen wordt en waarboven zich een sierlijk bewerkte overhuiving bevindt. Onder de zerk zal, naar het gebruik van dien tijd, een in marmer uitgehouwen lijk, als zinnebeeld der vergankelijkheid, geplaatst geweest zijn. De overhuiving dekte het beeld van den
| |
| |
bisschop, die, met St. Maarten achter zich, voor de Drieëenheid knielde. De tombe van Reinoud van Brederode te Vianen kan eenig denkbeeld geven van de wijze, waarop het nu verdwenen beeldwerk van het Utrechtsch monument behandeld was.
Ook Frederik Schenk van Toutenburg, de eerste en laatste aartsbisschop van Utrecht, die in 1559 Joris van Egmont opvolgde en in 1580 stierf, ligt
de tombe voor den admiraal van gent in de domkerk te utrecht.
hier begraven. Uit de 17 e eeuw is de tombe met overhuiving, voor gravin Anna van Solms opgericht.
Evenals de meeste andere Gothische kathedralen is die te Utrecht niet naar één plan gebouwd, doch hebben tal van geslachten, ieder op zijne wijze, aan het werk gearbeid. Of reeds in de 13e eeuw iets meer bedoeld is, dan de bestaande Romaansche basiliek van een koortrans te voorzien, schijnt twijfelachtig.
De plattegrond van dien trans komt overeen met het koor der kathedraal te Doornik in Henegouwen, hetwelk, ook aan een Romaansch schip, dat nog bestaat, gebouwd, in 1242 begonnen en in 1325 voltooid werd, en tot de schoonste voortbrengselen der 13e eeuwsche Gothiek wordt gerekend.
Te Utrecht heeft het tot het midden der 15e eeuw geduurd, eer het koor voleindigd was, en daar de Gothiek in de twee honderd jaren, sedert het leggen van den eersten steen verloopen, veel veranderingen had ondergaan, vinden wij aan den Dom niet die eenheid van stijl, welke te Doornik wordt aangetroffen. De tegenstelling tusschen den eenvoud der koorkapellen en den rijkdom van het overige valt aanstonds in het oog.
Daar men, bij het aanleggen van het koor, dat moest passen aan de Romaansche basiliek, door de maten van de bestaande middenbeuk en zijbeuken gebonden was, is dat koor wat smal geworden, een gebrek, dat de bouwmeesters der 15e eeuw, toen zij het schip ontwierpen, door het aanbrengen van dubbele zijbeuken, die echter slechts ten deele tot uitvoering kwamen, poogden te verhelpen.
De toren is niet bedoeld als een onderdeel van de kerk, gelijk de torens der buitenlandsche kathedralen, die, twee in getal, den westelijken gevel flankeeren.
Toen hij gebouwd werd stond hij op zich zelf, gelijk nu. Zulke vrijstaande torens komen in Italië veel voor, doch in het noorden van Europa behooren zij tot de zeldzaamheden.
Door velerlei latere herstellingen is de
| |
| |
het grafmonument van bisschop joris van egmond in de domkerk te utrecht.
Domtoren ontsierd geworden. In het bijzonder die der 19 e eeuw hebben aan het effect van het geheel veel schade gedaan.
Toch is nog te zien dat het bouwwerk, toen het in welstand was, een fraaie schepping geweest moet zijn. Terwijl bij de Gothische torens in het buitenland en ook bij sommige in ons land vooral naar een piramidaal opstijgen van het geheel werd gestreefd, heeft de Utrechtsche bouwmeester de loodlijn laten overheerschen. Wel bestaat het vierkante benedendeel uit twee verdiepingen, waarvan de onderste zwaarder is, dan de bovenste, doch de steunbeeren, die anders gebezigd worden, om een overgang te verkrijgen, ontbreken. Ook bij den achtkanten lantaarn, die het klokkenspel bevat, vindt men ze niet.
De Domtoren heeft overeenkomst met verscheidene der ‘belfroods’ van Vlaanderen, die oudtijds de macht der steden verzinnelijkten. Zulk een symbool was ook de Utrechtsche toren; hij was bestemd, om ver in het Sticht gezien te worden en daar te verkondigen, welk een machtig vorst de bisschop
de graftombe van bisschop gui van henegouwen in de domkerk te utrecht.
| |
| |
de domtoren te utrecht, van het zuidoosten.
was. Daardoor laat zich de ergernis verklaren, die deze stichting, welke niet met een godsdienstig doel was ondernomen, bij velen wekte.
Jan van Diest en Jan van Arkel, onder wier bewind de toren omhoog rees, zijn de machtigste bisschoppen geweest, die den kromstaf te Utrecht hebben gezwaaid. Doch eer het gevaarte nog voltooid was, moest hun opvolger Arnold van Hoorne zijn zoogenaamden ‘Landbrief’ in 1375 uitvaardigen, en aan de edelen en de steden rechten geven, die zij vroeger niet gehad hadden. Van dien tijd af daalde het aanzien der bisschoppen meer en meer, tot Karel V hen van hun wereldlijke macht beroofde.
Het valt zeker te betreuren, dat het schip der kathedraal in 1674 is ingestort. Toch was het niet het belangrijkste deel van het geheel, daar het slechts aan David van Bourgondië, een bisschop uit den tijd van het verval, herinnerde. Het koor en de toren bewaren de heugenis aan de kerkvorsten, die het Sticht machtig hebben gemaakt. Hopen wij, dat die gedenkteekenen nog eens ontdaan mogen worden van wat de kunstlooze 19e eeuw daaraan heeft toegevoegd.
|
|