Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 15
(1905)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbespreking: contrasten,
| |
[pagina 142]
| |
‘schetsen’, en wat doet een schetsende schilder anders dan met zijn vlugge, nerveuse krassen notities maken van wat hij gezien heeft. Heel goed; maar in dien zin schetsmatig zijn overigens toch de vertellingen niet. Elk is voltooid van gevoel en gedachte, elk is, als zielsuiting, af. Ik geloof eenvoudig dat, méér bezonken, daardoor van zelf al meer gestileerd - al zouden we 'r ook iets van de pakkende levendigheid om moeten missen - zulk werk mooier zou kunnen zijn, en wat mooier kán wenscht men ook zoo. Neem b.v. een zin als deze (bl. 136/137): ‘Door als aan een ander toe te geven, dat zijn leven vreugdeloos voortliep, had hij een behoefte bevredigd, de eerste jaren in Indië, toen hij als een verdwaalde zich voelde in de smoor-verveling-met-herrie, de zorg en onrust bij moordendtriest niets-wezenlijks-zelf-doen van zijn opzichterschap op de plantage, alleen met een onverschillige njaai, naar hij dacht gehaat uit vrees, zelf méér vreezend, zelf ook hatend, niet nog menschen, naar den toestand: - hatend zijn verantwoordelijkheid bij volslagen gemis van gezag, voelend zich een zondenbok, op wien elk oogenblik schuld kon vallen, die hij voorzien kon noch ontgaan.’ Door in nerveus zichzelven telkens interrumpeeren, wéér een paar (raakslaande) woorden er aan, er óver, te plakken deed de schrijver een zin ontstaan, die... geen zin meer is. Er zijn er niet vele zoo leelijk, 't is waar! En - litterair blijft dit werk toch altijd, door de absoluut eerlijke woordenkeus, het zuivere detail, de scherpte van zegging. Hoe warm en ontroerend is dikwijls die opene, bijkans naieve onmiddellijkheid van gevoel. Als we die voor meer stijl zouden moeten missen, als dit temperament deze uiting vereischt - dan weg met de stijl, hoezeer 't ons aan 't hart gaat. 'k Herinner me ééne blz., die moet ik u afschrijven hier. 't Is uit ‘Winternamiddag’ Bogaard gaat er op uit om zijn jongen te zoeken. ‘Het huilde in hem; hij liep verlaten, tusschen onverschillige menschen, onverschillig om zijn angst. Nu was de kou geheel als vroeger, als toen hij, kind, in den nacht ontwaakte, huiverde tegen den dag om de kou, diep zich onder de dekens begroef, bang voor den dag als het eind van den nacht, vol meelij denkend aan den melkboer, van wien hij wist dat die 's nachts al uit moest, met de kar op weg naar de stad... In deze ijzigheid doolde zijn kind! Henk, dien hij zich had gezworen, met verzorging te zullen omringen; - hij had hem wat vrijheid willen laten, zoo'n jongen voelt zich zoo gauw in een kooi; maar een kind moet je tegen zichzelf beschermen, tegen overmoed uit gebrek aan ervaring. Dit was geen tijd dat Henk op het ijs kon, alleen op het ijs, m'en god, m'en god, een mist om te snijden en dan op het ijs... waar!?... een kind van nog geen twaalf.... ‘Daar stapte schuins vóór hem een jongen van het trottoir en stak de straat over, in zijn richting. Henk?!... Neen. De jongen was kleiner. - 't Was een seconde van overstelpende geruststelling geweest, doch de teleurstelling werd nu getemperd door het voorkomen en het doen van den knaap, die, de winterjas scheef met één knoop dicht, kalm-vroolijk fluitend Bogaard voorbij slenterde, onvatbaar voor de alles doorsplijtende kou.’ Bezorgdheid, meelij, angst, overstelpende geruststelling, teleurstelling daarna, tempering weer van die teleurstelling, dat alles in minder dan een minuut! Zoo is ons gejaagde leven!... De Meester heeft het doorproefd, doorleden.
| |
Liefde, door M. Constant, Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, zonder jaartal.Nu dit boekje, vlak achter de Meesters-schetsen, om het contrast. Hier ook levendigheid, maar zij is uiterlijk, laat ons onbewogen, hier stijl - maar deze, neen, dank u, mevrouw; wat zegt u?, toch uit die bekende winkel? ja, ja, wij kennen 't adres, heel mooie modellen, maar ziet u, wij houden eigenlijk meer van iets eigens, al is het dan niet zoo glad en modieus.... Hier ook liefde, ja, en die hartstocht schijnt, en die leed veroorzaakt, maar och!, wat blijkt het ten slotte te zijn? Opwinding, niet veel meer! Zinnelijkheid van verwende meisjes, hysterisch gedoe van brutaal vrije diertjes met pose van hevig artiste zijn! - O! vooral in 't begin, zijn ze aardig in scène gezet, de schrijfster van Lotos verstaat dat, daar is vrij wat talent en veel handigheid in die hoofdstukjes, afwisselend, | |
[pagina 143]
| |
vlug, als ‘dissolving-views’ op een soireetje, dat gepraat is wel echt onuitstaanbaar Haagsch, die meisjes zijn... (hm!) meisjes. Maar de mannen zijn niets, zijn totaal mislukt, moderne salon-roman-helden, gejaste poppen met mekaniekjes. Voor iemand die vrij veel leest, den tijd heeft en - ook een beetje talent van arrangeeren, moet het zoo moeilijk niet zijn een boekje als dit te schrijven.
| |
In Hooge Regionen, door G. van Hulzen, 2 dln, C.A.J. van Dishoeck, Bussum 1904.Het is een genot, een verademing, plotseling uit de zacht-zwoele parfum-atmosfeer der Constantsche salon-ateliers te stijgen tot G. van Hulzen's koel-zuivere Hooge Regionen - niet omdat die in werkelijkheid een paar honderden meters boven A.P., in de Alpen, blijken te liggen - ook aan de Hollandsche zee, op een duin, ja zelfs in een Haagsche klinkertjes-straat, zou men den frisschen wind kunnen voelen die u dit prettige, pittig-droge, gezond-goede boek om de ooren doet waaien. 't Milieu werkt mee, maar de hoofdzaak is toch maar 't gevoel van den schrijver, en de wijze waarop hij het uwe bij 't lezen weet aan te vatten. Dat is een verschil als bij 't drukken van handen. Een aangenaam boek, dit ‘In Hooge Regionen.’ Heel diep graaft het niet, maar het spit toch en woelt, het dwingt tot belangstellen, filosofeeren, en als ge de twee deelen uit hebt en nog eens terugdenkt, aan 't vele wat er in omgehaald is, bepraat en bekeken, dan voelt ge bewondering voor den artiest die al die portretjes, die aardige kiekjes, al die losse gedachten, gevoelens en woorden, toch tot een geheel van niet kwade proporties wist samen te voegen. Opmerkelijk is het, in dezen tijd van specialiseering op ieder gebied, van gansche levens gewijd aan de studie van onderdeelen, ja deeltjes van deelen, van wetenschappen, dat er nog altijd, naar 't schijnt, geen specialiteiten genoeg zijn! Het publiek wil er meer. Zoodra men u meent te hebben ontdekt, als bekwaam en geschikt, liefst voor een zuiver omlijnde taak, dan hebt ge u daartoe voortaan te bepalen op straffe van onwil. Hebt ge u als oogarts gevestigd, pas op dan dat ge geen wijsheid verkoopt over buikchirurgie. En hebt ge met eenig succes over ‘zwervers’ en ‘machteloozen’ geschreven, wacht u dan wel de publieke aandacht te vragen voor een stel heeren en dames samengebracht in een Zwitsersch pension. Ja, 'k las het al weer in verscheiden recensies. 't Is of men boekdeelen zwervers besteld en vooruitbetaald had, zoo moppert men dat men wat anders krijgt. Dwaas en onbillijk! Waarom toch zou iemand, die geenszins uit filantropie, die uit zin voor het zuivere, karakteristieke, ontooneelmatige, zijn eerste liefde aan bedelaars schonk, waarom zou zoo iemand, die toch eigenlijk ééne behoefte maar kent: het leven begrijpen, de wereld, de menschen, en dan zijn begrippen te uiten in kunst, morgen geen dames en heeren beminnen? Van Hulzen stoort zich wijslijk niet aan de specialiteit, die hem op wordt gedrongen. Zeker, een andermaal neemt hij u stellig weer mee naar den ‘Zelfkant der Samenleving,’ maar nu brengt hij u in een Zwitsersch hotelletje, o luxueus is het niet, maar de gasten hebben er godsterwereld niets anders te doen dan met elkaar wat te wandelen, praten, musiceeren of... eten! Hij vertelt van zoo'n juffrouw daar, een Russische - mooi, bij de hand, toch gevoelig, kunstlievend - dat ze verliefd wordt op een meneer, architect uit Holland - vierkant, blond, met blauwe oogen, een gullen lach - en dat hij, in 't eerst... nu ja, zich niet te veel ernst uit dat zaakje maakt, maar er ten slotte veel verder in vliegt dan hij van plan is geweest, verder ook wel dan het dametje zelf. Een roman van hotelflirtation en kwasi diep ernstig gepraat. Zij krijgen elkander volstrekt niet. Ze praten te veel, zijn niet jong genoeg meer, en voelen 't zelf ook wel: diepe liefde onstaat alleen waar de ernst van het leven zich opdringt, een relatie begonnen uit coquetterie, halve verveling, emotie verlangen, uit behoefte ook aan een verstandig woord in het indolente vacantiebestaan, wordt zoo maar niet tot iets moois en groots, in staat het leven te dragen van twee die wat meer willen dat het gewone, het materieele. Vacantieverliefdheid. O natuurlijk zien ze 't | |
[pagina 144]
| |
er zelf niet voor aan! Anna Paulowna zal nooit ofte nimmer een ander meer liefhebben. Ook van Reelen neemt zich ten slotte al heel geducht au sérieux, wat trouwens wel zeer in zijn aard ligt. Het ‘Lebemann’ zijn gaat hem erg slecht af. Een echte Hollander, vroolijk, trouwhartig, naïef haast,... ontzettend zwaar-op-de-hand! Stelt u voor dat hij zich verbeeldt ‘vrouwen’ te bewonderen als ‘samengaand, deeluitmakend détail (twee dubbele porte-brisée deuren! H.R.) van de algeheele schoonheid.’ Later staat het er nog fraaier (bl. 217.). ‘Hij beschouwde toch 't begrip vrouw als 'n warm-levend, opbloeiend détail van de algeheele schoonheid, elke vrouw 'n deel van dat ruimere begrip vrouwenwezen dat voor hem ziel beteekende, terwijl 't mannenwezen 't positieve, de materie weergaf.’ Hoe vindt ge zoo'n ‘noordelijke’ behoefte aan theorie? Om zulke goedige filosofietjes schaterlacht immers het lieve leven! Maar dan volgt dit ‘Reikte hij dan niet bij haar ziel, begreep hij haar niet, bleef hij op een afstand van haar fijnere aanvoelingen? 't Scheen wel zoo, want al een paar keer verweet ze hem zijn grofheid, zijn gemis aan takt en beschavingsvormen. En toch gloeide er in hem een ziel, wat minder week en niet zoo verfijnd, maar toch eerlijk en daardoor mogelijk wat heftiger.’ Niet zoo verfijnd, maar tóch eerlijk! Dit is de echte, natuurlijke noot. De trouwhartigheid brengt u de tranen in de oogen. Hij had korter en krachtiger kunnen zijn, deze ‘roman in twee deelen.’ Er wordt wel wat al te veel in gepraat, zoowel door de menschen in 't boek als door den auteur. Vele bladzijden missen substantie. Maar de psychologie schijnt mij leukweg raak. Niet alleen die van de hoofdpersonen, ook van de anderen, mede-logées in 't kleine hotel; het heilsarmeepaar (heel goed, Anna Paulowna's eerste bezoek aan die twee op hun kamer!), Van Schoorle en de Amerikaansche, de zuster uit Zürich, ja eigenlijk allemaal zijn ze prompt herkenbaar, pootig-vlug neergezet. Van Hulzin's bekende, soms wat vale, dikwijls leuknuchtere, Hollandsch-vaste manier van beschrijven: menschen in hun doen, hun bewegen en praten. Dit b.v.: ‘De Berlijner, een geboren grootspreker, schetterde ook nu weer, kakelde druk over Lucern en Zurich, over Berlijn als Grossstadt waar je van alles 't eerste en 't beste hebt, beweerde dat in Deutschland 't niet kan voorkomen, zooals hier, waar je (dat je, H.R.) uren rondloopt zonder een Erfrischung te kunnen krijgen. De etherisch-irenische Noorsche dame, die bij elke zinswending, van 't geheimzinnig Hooger Wezen en van reine kulturen gewaagde als overgang tot hooger leven, meende dat eenzaamheid de bekoring der bergen uitmaakte. In Noorwegen, zei ze, bestond dat in nog hooger mate, zoodat men zich daar éen voelde met zijn schepper, wat de andere lacherig, snor-brommend toestemde, mits een frissche dronk niet ontbrak’ Heel goed!... Toestemde!... In de taal is zijn kracht nog altijd niet. Veel germanismen (woorden als ‘zakuur’), veel stijlfouten, dingen als dit: ‘Nog geheel in ekstase, die haar al 't onaangename van straks deed vergeten, verflauwde al weer het helle, het ongerepte gezicht’ (I. bl. 14). Zij lachen enz. ‘als menschen die vormen niet zoo veel kunnen schelen’ (I. bl. 133). Aan zulke abuizen kan haastigheid schuld zijn. En haastigheid is wel niet goed, maar soms uiterst begrijplijk. Toch weet ik niet of van Hulzen's taal bij wat minder haast wel zoo bizonder veel winnen zou. Ook bij hem, als bij De Meester, schijnt het gooien met woorden kwestie van temperament. Hij durft en doet. Maar zijn hand is zoo vast niet; of weifelt zijn blik soms? Hij gooit lang niet zoo dikwijls pal-raak, schijnt minder taalgevoel rijk te zijn. Ook zijn logica is niet zoo fijn ontwikkeld. Dit met voorbeelden aautoonen, 't gaat hier niet. Men kan trouwens alles betwisten. 't Schijnt onvruchtbaar over dit soort van kwesties veel woorden te spillen. 'n Schrijver als dezen - zoo weinig ‘lettré’ maar zoo bruisend van leven - neemt men het best zoo hij eenmaal is, dankbaar voor 't vele dat hij al gaf, in gulle verwachting voor 't geen nog kan komen. ‘In Hooge Regionen’ is niet klassiek. Maar 't is toch wel litterair genoeg. En 't is aangenaam, in den besten zin. |
|