Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 15(1905)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] Speelsche wijsjes. Door W.F. Gouwe. I. Dorps-kinder-dans. Hoe wiegen de kopjes in zonneglans, zonneglans, loeren die vogelkens blij, wat gaan er de voetjes in maatgedans, maatgedans, kweelen die mondjes derbij, derbij, wat kweelen die mondjes derbij. Dat gaat op de maat om den lindeboom, lindeboom, geen mist zijn pasjen of zwikt; de grijze pastoor met zijn oogen vroom, oogen vroom toeft er een wijlken en knikt, en knikt, die toeft er een wijlken en knikt. Zijn keffertje keft er de voetjes aan, voetjes aan, danst met den kringelrei rond, het bijt naar de rokskens die ommeslaan, ommeslaan, duikelt in 't stof op den grond, den grond, en duikelt in 't stof op den grond. [pagina 111] [p. 111] II. Dertel deunke. Liefst een dertel hert begeeret wat het moeizaam vangen moet, die 't nog niet en wist die leere 't hoe dat moeite 't zoet verzoet. 't Kind mag liever zich onthalen waar hem 't plukken wierd ontzeid, dan hij graait van volle schalen keurigst ooft hem toebereid. Kostte uw handje te bemachten in een oogwenk onbespied meer gedulds dan 'k ooit betrachtte 'k en beklaag dit wachten niet. 't Heimlijkst lachjen op te vangen dat me uw lonkjes niet ontvloôn, spiedde ik àl uw doen en gangen, - last won lust, mijn lieven 't loon. Zoetst der kussen zoet genuchte wen bij naadrend voetgeluid ijlings mond van mond moest vluchten als een roover van zijn buit! 't ‘Heimlijk’ is de room der kanne, 't blosje van het lief gelaat; - schoonst hoort die de snaar moest spannen: moeite is honig aan de raat! 'k Zou, als gene knaap, niet geren blijven bij bereiden disch en den bongerd noô ontberen waar de pluk verboden is! [pagina 112] [p. 112] III. Het zandwegje. Een wegelke mul van zon en zand, tusschen bestoven zoden, en daarin vlamden t' allen kant klaprozen purperroode, - ze wiegelden wat en ze leken een vlinderzwerm, die spelende over den berm neer was gestreken. En links en rechts in 't koren blond veel blauwe bloemen fleurden, als elven-oogen gluurden ze rond wat of er op 't wegje gebeurde... Twee kwamen mekanderen tegen - hij riep een groet - wat lachten heur lipjens hem zoet, schoon ze nog zwegen!... Hij wist er niet meer van klaproos-vlam, noch blauwe elven-kijkers, doch 't blauw dat tusschen haar wimpers kwam, en 'r mondje rood als 'n meikers!... En wat er toen nog geschiedde eer 't hem ontvloog.... ai! klap niet, elvenoog, wat ge bespiedde!... Vorige Volgende