Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 15
(1905)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
In Provence.
| |
[pagina 23]
| |
land zelf vrij wel bekend is, er buiten zoo goed als niet, en in welker omgeving het mooie gedicht van Mistral grootendeels speelt. Maar Mireille en Vincent leven meer in de velden er omheen, dan in de ruïnes zelf. De ‘magnanarelles’ bewegen zich in die heerlijke valleien, die Les Baux omgeven als een weelderigen, Oosterschen tuin vol geuren, waar olijfboomen groeien in menigte en de amandel- en moerbeziën-boom.... Dezen laatsten vindt men er nu niet meer. Les Baux, beschreven met vurig enthousiasme door Provençaalsche schrijvers wier Graven Prinsen van Oranje waren, Les Baux, de stad die eenmaal vijftienduizend inwoners telde, doch die thans bijna niets anders toont dan fantastische stapels groote steenblokken, waarnaast fragmenten van prachtige architectuur in Romaanschen, Gothischen en Renaissance stijl, te midden waarvan, gelijk distels in de voegen der muren, een kleine honderd menschen zoo kalm en primitief en eentonig, - máár gelukkig - wonen,... Les Baux was het eigenlijke doel van onze reis. Spoedig waren wij klaar om te vertrekken, op een fijn-zonnigen Septemberochtend. Een dunne, licht paarse nevel hing over stad en land; de bleek gouden glans van het zachte zonlicht transponeerde het landschap in een teêr ensemble van zilverig goud. De rauwste kleuren, de nieuwste planken en daken werden door dat heerlijke licht als geglaceerd met goudstof, en alles harmonieerde. Hier en daar fonkelden aan een twijg of een vooruitspringend punt, dauwdruppels, die den fijnen toon van het geheel accentueerden. Waarlijk, men behoeft Nederland niet te verlaten om het schoone te vinden! Geen land misschien ter wereld is zoo rijk aan schoonheid als Nederland! Ik herinner mij altijd, hoe Jozef Israëls, na zijn reis door Spanje, zoo blij was weêr in Holland te zijn, en, zooals hij zeide, weêr die ‘mooie leelijke menschen’ te kunnen schilderen, na de pracht genoten te hebben van het land, waar bijna alles even ‘schilderachtig’ is. Spoedig begint, de grens voorbij, het groote internationale verkeer der ‘Rapides’, de luxe-sneltreinen, die overal identiek zijn, en door Frankrijk, Turkije of Rusland de reizigers vervoeren op onvergelijkelijk aangename wijze. Die doorloopende treinen doen mij steeds denken aan een lang uitgerekt schip, uit talrijke geledingen bestaande, dat, slingerend en stampend, zeeën van land doorkruist; dan gelijken de verre heuvelrijen op reusachtige golven en het schommelen van den trein wordt een zachte deining.... Maar daar is Saint-Denis, de banlieue van Parijs, en - wij stappen uit. Hier, alvorens door te reizen, spoedig eenige introducties gehaald voor menschen in het Zuiden. Allereerst een bezoek aan Madame Cladel, de vrouw van den grooten, bij ons te weinig bekenden, en in 't algemeen te weinig gewaardeerden schrijver van het Zuiden. Mistral is de dichter van Provence, Cladel de groote prozaïst van Gascogne, maar zijn typen zouden evengoed in het Rhône-dal kunnen voorkomen als ten Noorden van de Pyreneeën. Daudet heeft in zijn Lettres de mon Moulin o.a. aardige, ietwat Bakkerkorf-achtige typen van ‘Méridionaux’ geteekend. Cladel heeft hen getypeerd, en zijn talrijke boeken geven het Leven, den Mensch van het Zuiden, zooals Zola en de Goncourt het Leven van Parijs hebben gegeven. Camille Lemonnier heeft van Cladel gezegd: ‘Poète, non point selon le sens traditionnel, car il rima peu et seulement par boutade, mais dans l'acception d'un organisme intuitif, ouvert aux splendeurs de la nature et apte à les réverbérer dans le miroir du style, bien peu, autant que lui, ont su magnifier les gloires de la création et les rendre sensibles dans les magies de la transcription.’ Léon Cladel is vroeg gestorven; zijn dochter Judith, te onzent een weinig bekend door de smaakvolle causerie, welke zij hield als openingsrede voor de Rodin-tentoonstellingen te Amsterdam en 's Gravenhage, is ook een schrijfster van ongemeen talent; haar boek over den genialen beeldhouwer is een zeer merkwaardig werk betreffende een groot kunstenaar, - buiten eenigen twijfel een boek der toekomst. Mevrouw Cladel woonde in de Marais, die echt intiem-Parijsche buurt, heel aan het einde van de Rue de Rivoli, door vreemdelingen | |
[pagina 24]
| |
LES BEAUX NAAR EEN PHOTO
| |
[pagina 25]
| |
nooit bezocht, en vrij wel onbekend behalve aan lezers van Balzac. Het is daar stil en donker; men zou zich eerder in een provinciestad denken dan in de hoofdstad van Frankrijk. De Rue Pavée is een der stilste straten van deze wijk. Daar verrijst nog statig het Hôtel Lamoignon, een groot, imposant hoofdgebouw, met twee vleugels, die een plein omgeven, terwijl een groote poort aan de straat in vroegere eeuwen de toegang was voor de karossen. De opulente zeventiende-eeuwsche woning is, door den langzamen ondergang der buurt, een gewoon ‘maison de rapport’ geworden, en wordt stuksgewijze aan zeer verschillende menschen verhuurd. Hier is het o.a. dat Alphonse Daudet zijn Fromont jeune et Risler aîné heeft geschreven: ‘Fromont fut fait ainsi dans un des plus vieux Hôtels du Marais’ (Trente ans de Paris) en mevrouw Cladel bewoonde hetzelfde appartement, waar de groote schrijver, meer dan dertig jaren geleden, zijn eerste successen had verkregen. Een bezoek bij de familie Cladel is een der aangenaamste rustpunten te Parijs. Het interieur is zoo eigenaardig, zoo innig gastvrij en huiselijk, - misschien omdat mevrouw Cladel een Hollandsche van afkomst is, hoewel zij, na haar eerste levensjaren, Holland nooit weder terugzag. De eenvoudige vertrekken zijn vol kunstwerken, waaronder het beroemde portret van Léon Cladel, een ets, door Bracquemond, hoog ernstig en eenigszins droevig, dat aan den wand op een eereplaats hangt. Daar komen al zijn dochters binnen, Eve, Aurore, Esther, Judith, ook zijn zoon, die leerling-beeldhouwer is, en het is een vroolijk leven als in een volière.... Maar wij moeten verder; wij moeten ook nog een aanbeveling voor den dichter van Mireille gaan halen, en de tijd is kort! Dáár is weer de Gare Paris-Lyon-Méditerraneé. Daar zijn weer de eenvoudige, maar zoo praktische wagens dier mooie treinen, die den afstand tusschen het Noorden en de Middellandsche Zee herleiden tot een aantal uren rust. Die treinen rollen zóó gestadig kalm door, slechts om de twee uren, even stoppend, zonder ooit een schok of een oponthoud, dat die 800 mijlen gemakkelijker afgelegd worden dan een tochtje van den Haag naar een der Zuid-Hollandsche dorpen. In het station zijn verscheiden boekenstalletjes, rijk voorzien van reisgidsen voor de streek, die door deze spoorweg wordt doorsneden. Wij vragen naar het handige boekske. Arles et Les Baux, maar dit is daar niet aanwezig. Iets verder antwoordt men ons, naief: c'est si loin! Er was alleen maar een reisgidsje voor Provence, uitgegeven door de vereeniging ter bevordering van het vreemdelingen-verkeer in het Zuiden, maar ...dit was achter slot en grendel, in een vitrine! Wel een bewijs hoe weinig reizigers de Rhône-delta bezoeken, te meer daar gidsen voor Nice, Cannes of Monte-Carlo voor 't grijpen liggen. Eerst te Lyon kon ik het begeerde deeltje machtig worden. De laatste keer, dat ik mij op deze lijn bevond, kwamen wij terug van Turijn, Karel Sluyterman en ik, met Walter Crane. Deze groote kunstenaar is een uiterst gedistingeerde oude ‘gentleman,’ wat zeer wel samengaat met socialistische overtuigingen, en onze reis was buitengewoon aangenaam. Het toeval wilde, dat mij 's nachts een plaats te beurt viel voor éen persoon. Naast mij had Walter Crane een ruimte voor twee, en hij had zich daar zoo gemakkelijk mogelijk genesteld. Daarom was het grappig hem 's morgens te hooren vragen, ‘why did'nt you stretch out your legs here?’ wijzende op de ruimte die hij zelf had ingenomen! Toen, en ook nu weer trof ons de bijna totale afwezigheid van vogels in Frankrijk Slechts zeer zelden ziet men er een enkelen vliegen; het is alleen de ekster, die zich vertoont. Ook meer zuidelijk is dit opmerkelijk. Terwijl bij ons buiten, in de lente, het gekweel der zangertjes in het groen bijna luidruchtig is, hoort men langs de Middellandsche Zee bijna geen vogels. De zwaluw ziet men er wel eens vliegen, maar deze wordt, althans in Noord-Italië, op wreede wijze door jongens gevangen, met een stok, voorzien van een losse lus van ijzerdraad, waarmede zij trachten de vogeltjes in hun strijkende vlucht langs tuinmuren te stroppen, en zij | |
[pagina 26]
| |
slagen daarin maar al te dikwijls. Dit zag ik ten minste in de omstreken van Genua herhaaldelijk. Tusschen Parijs en Lyon is het landschap fraai, het weer superbe. Aldoor die zelfde rust en kalmte; geen blad beweegt; de najaarszon schijnt zacht; het is inderdaad bladstil. Een pracht, hier en daar, die gouden bladeren der populieren tegen de zacht blauwe lucht, in dit stervende zonlicht. Tusschen het nog steeds frissche en kleurige groen vertoonen de reeds purperen wijngaardranken diep blauwe druiventrossen en de wijngaardeniers zijn druk aan 't werk. Wij naderen het land van den wijn al meer en meer.
villenueve lès avignon, naar een schilderij van corot (museum mesdag).
Bij Lyon, in den avondnevel, de grootsche silhouetten en uitgerekte perspectieven van de bergen der Côte d'Or, in paars-grijze kleuren tegen het schitterende avondlicht. Hier hadden wij een tegenvaller: ons plan was de Rhône af te zakken in een der stoombooten, die tweemaal per week van deze stad tot Avignon gaan. De langdurige werkstaking van Marseille was echter ook naar hier overgewaaid, en de booten voeren niet. Dan maar per spoor in ééns door, naar de oude Pausen-stad, naar het volstrekt niet onaangename en zoo belangwekkende Avignon! Avignon! Daar stopt de trein om enkele reizigers uit te laten. Daar staan weer in de schemering de kleine hotel-omnibus-paardjes, op de puntige kiezelsteenen uit de Rhône, die, overeind in den grond geplaatst, bijna pijnlijk zijn om te begaan. Maar wanneer het het regent zijn zij werkelijk practisch, want het water stroomt er omheen, en de puntige rolsteentjes zijn zoo spits, dat de zolen der schoenen zoo goed als droog blijven! Prettig, door de tegenstelling zeker, doet het eigenaardige accent weer aan. Dat scandeerend accentueeren der lettergrepen is niet zonder charme en doet sommige woorden zóó op zijn Hollandsch uitspreken, dat ik mij eens omkeerde toen ik een kind hoorde zeggen, ‘tante....’ Naast uitmuntende musea en hoogst merkwaardige gebouwen der Middeleeuwen heeft Avignon een intens modern leven, voortreffelijke café's en restaurants. De groote straten, pleinen, boulevards, cafés zijn overvol met militairen. Overal zitten ‘pioupious’ absinth of koffie te drinken. Er is hier een zeer groot garnizoen, dat, helaas, in het oude Pauselijke paleis wordt gehuisvest. Over dit paleis, zeker het machtigste monument der middeleeuwen, dat bestaan bleef, werd in 1903, in dit Maandschrift, een uitvoerige studie gegeven, zoodat ik er niet over zal uitwijden. Voornaam, grootsch, deftig en statig in hooge mate, staan daar die muren | |
[pagina 27]
| |
de brug van avignon, naar een olieverfstudie van den schrijver.
weer voor ons, getuigenis afleggend van den smaak en het juiste architectonisch begrip hunner ontwerpers. Avignon heeft een verleden als weinig steden. In de oudheid reeds was Avenio een hoofdplaats; in de elfde eeuw was het de hoofdstad van het Marquisat de Provence. Paus Clemens de Vijfde vond het wenschelijk, tengevolge van de oorlogen, die Italië in vuur en vlam zetten, den zetel van het Pausdom naar Avignon te verplaatsen, wat in 1305 geschiedde. Een aantal jaren later werd de stad door Jeanne de Naples, Comtesse de Provence, aan Paus Clemens den Zesden verkocht voor 80 duizend florijnen. Toen brak een tijd van grooten bloei en ongemeenen luister aan voor deze stad, waar zeven pausen elkander opvolgden binnen ongeveer een eeuw. In 1368 werden de bolwerken voltooid, die thans nog bijna onveranderd betaan. Er waren destijds in Avignon zooveel kerken, kloosters en kapellen, dat Rabelais haar om het onophoudelijk klokkengelui, la ville sonnante noemde! Froissart, de kroniekschrijver, zeide van haar Pausen-Paleis, c'était bien la plus belle et la
sancta helena van donatello.
museum van avignon (photo). | |
[pagina 28]
| |
laure de noves, naar photo van een oud schilderij.
plus forte maison du monde, en hoe rijk die Pausen waren, blijkt uit het feit, dat, toen Jan XXII stierf, men in zijn schatkamers een waarde vond van 1½ milliard francs. Avignon is al bizonder mooi gelegen aan de Rhône, en van verschillende punten er omheen is het uitzicht op de stad verrukkelijk. Fransche schilders zijn dan ook meermalen hier aan 't werk geweest; Corot's doek o.a., van het Museum-Mesdag, mooier dan zijn schilderij in het museum van Avignon, is zeer poëtisch van opvatting. Aan de overzijde van de Rhône ligt Villeneuve-lès-Avignon, met de stad verbonden door een merkwaardige hangbrug van staaldraad, die de oudtijds beroemde Brug van Avignon, de Pont Saint Benezet, vervangt. Het is deze brug die het, ook in 't Hollandsch algemeen bekende versje, deed ontstaan: Sur le pont d'Avignon,
L'on y danse, l'on y danse;
Sur le pont d'Avignon,
L'on y danse, tout en rond.
Van de Pont d'Avignon, in de veertiende eeuw uit achttien bogen bestaande, in 't geheel ongeveer 900 meters lang, zijn thans nog slechts een drietal bogen over, niets meer dan een ruïne, die men, gelukkig, gespaard heeft, Gelukkig, want het wandalisme heeft hier nog onlangs gewoed. Zoo werden eenige jaren geleden o.a. het klooster en de kerk der Cordeliers zonder noodzaak vernield, hoewel deze gebouwen onder Napoleon III gerestaureerd waren geworden! Toch was hier, naast de vele overblijfselen van den weelderigen Pausentijd, o.a. het graf van Laure de Noves, de vriendin van Petrarca, welk graf o.a. bezocht en bezongen werd door niemand minder dan François I! De herinneringszuil, door een Engelschman in die kerk geplaatst, ter eere van Laura, is thans in den tuin van het Musée-Calvet. Wanneer men naar Villeneuve gaat, komt men langs een zeldzaam goedbewaard gebleven middeleeuwsch gebouw, de Toren van Philippe le Bel (XIVe eeuw), indrukwekkend door den eenvoud der lijnen en door de fiere grootheid, evenals het Fort Saint-André. Eerbied- en ontzagwekkend zijn deze kolossen van steen en men begrijpt, dat de inwoners dezer kasteelen en vestingen zich al zeer goed beveiligd moesten denken tegen de aanvallen der Mooren. Avignon vertoont wel een buitengewone mengeling van modern leven en statige oudheid! Naast het Paleis is de Place de l'hôtel de ville, met haar bijna onafgebroken militaire muziek, steeds vol en druk, waarop de hoofdader der nieuwe stad uitkomt. Een paar minuten gaans van deze akelig roezige Rue de la République, in een stil achterstraatje, verrijst het elegante ‘Hôtel’ van den Marquis de Villeneuve-Martignon,
de hangbrug van staaldraad te avignon, naar een photo.
| |
[pagina 29]
| |
het kasteel van les baux, naar een schilderij van den schrijver.
waarin de collecties van dr. Calvet en vele andere kunstschatten sedert ongeveer een eeuw geherbergd worden, welke verzamelingen bekend zijn onder den naam van Musée-Calvet. Dit museum alléén zou de reis naar Avignon reeds waard zijn, daar de collectie schilderijen en beeldhouwwerken uit de Middeleeuwen een aantal beslist uitmuntende werken telt, en er onder de Romeinsche antiquiteiten unieke series zijn. Om te beginnen met dezen, de mozaïken van Orange, o.a. die, voorstellende Romeinsche vestingwerken eener stad, zijn ongemeen fraai van sobere, deftige kleur. Niet minder mooi zijn een aantal kleine Romeinsche sarcophagen, van keurig gebeeldhouwden steen. De verzameling glazen en flesschen uit denzelfden tijd, alle opgegraven in de omstreken van Avignon en Orange is misschien eenig in haar soort, zooals de conservator ons mededeelde. Zeker is deze collectie van het grootste belang door de uitgebreidheid, de kleuren, de fraaie vormen der stukken, en niet het minst door het enorme aantal. Het is een waar genot, de sierlijke lijnen en bochten, de harmonie der verhoudingen, de teere ombuigingen van het glas te bewonderen. Een unicum moet ook zijn de zoo belangrijke verzameling Romeinsch keukengereedschap, uit vele fraaie stukken bestaande, van gedreven en gesmeed koper. Naast deze bizondere nummers zijn er nog vele, en zeer goede, Egyptische, Grieksche en andere antiquiteiten. Maar in de eerste plaats trof mij de collectie Middeleeuwsche beeldhouwwerken, waarvan de meeste den pauselijken tijd in al zijn pracht en praal evoceeren. Zoo is er de sarcophaag van Urbanus V, een van den Cardinaal de Lagrange (1402), een ander van den Cardinaal de Brancas (einde XIVe eeuw) en een heele reeks koppen van hoog gemijterde bisschoppen, uit denzelfden tijd, waarvan sommige van zeer délicate sculptuur zijn. (bijna allen tusschen 1300 en 1400 vervaardigd). | |
[pagina 30]
| |
Zeer merkwaardig zijn ook de St. Laza[...] en St. Marthe, van steen, (einde XIVe eeuw), niet lang geleden gereproduceerd in de Revue de l'Art. Een marmer, toegeschreven aan Donatello, (Sancta Helena), een teer, jeugdig vrouwen-profiel, toont al de qualiteiten van een zeldzamen meester. Ook houten Gothische beelden, in aantal, verdienen alle aandacht, maar bizonder trof mij een steenen Triboulet, een nar van Avignon, (XVe eeuw), grotesk in hooge mate, sarcastisch, satanisch bijna, en tevens van een fijnheid en strakheid van expressie, die aan de meest bijtende karikaturisten, als Goija of Daumier, doen denken. Vele steenen kruisen, afkomstig van pleinen en kerken, waaronder een, waarop men aan de eene zijde Christus, en aan de andere Maria ziet afgebeeld, zijn treffend door de gevoelige, stijlvolle behandeling. Natuurlijk zijn er vele schachten en kapiteelen van kolommen, fragmenten van allerlei aard, dit alles overblijfselen van kerken en kloosters.
deurtjes van les baux. naar een krijtteekening van den schrijver.
Maar toch is van dit alles betrekkelijk zoo weinig over! De storm der Revolutie heeft veel, zeer veel vernield; dikwijls zijn uit baldadigheid de gezichten van heiligenkoppen met den beitel weggehakt! Een ethnografische afdeeling bevat een aantal Japansche aardewerken, en ook interessante Perzische aquarellen. Maar het is de kunst der Primitieven, met die der Romeinen, die hier in de eerste plaats den bezoeker in verrukking brengt. Onder de schilderijen, waarvan velen zeer de aandacht trokken op de tentoonstelling van Fransche Primitieven, in 1904 te Parijs voor het eerst bijeengebracht, zijn tal van ware juweelen. Niet een der fraaisten, doch wel een der meest curieuse is het portret van de Nostradamus, door zijn zoon César. Al de eigenschappen van die pieuze, voor de natuur zoo eerbiedige meesters, bezitten de werken der Middeleeuwsche Fransche en speciaal Avignonneesche schilders. Sommigen dezer zijn onbekend. Zoo is er een zeer merkwaardige ‘Fontaine de Sang,’ Christus aan het kruis boven een fontein, waarin de bloeddroppels, die uit zijn wonden vloeien, neersijpelen. Links staat St. Maria Magdalena, en rechts, St. Maria Gipciaca, (sic.) deze geheel gekleed in rijk-golvende en meters lange haren.... De naïeve kunstenaar, die zich de Egyptische vrouw wellicht zal hebben voorgesteld als een Afrikaansche wilde, dus volkomen ongekleed, schilderde haar zóó, en wist geen beter middel om haar naaktheid te verbergen dan heur haar als bedekking te gebruiken. Een St. Michel, den draak doodend, is mooier van uitvoering en doet aan Carpaccio denken. Dit doek is van Nicolas Froment van Avignon. Een Aanbidding, met de portretten van schenkster en schenker, vroeger toegeschreven aan Gerard van Haarlem, moet bepaald behooren tot de school van Provence. Maar er is veel meer nog: een heilige en een bisschop op gouden achtergrond, en, last not least, een superbe klein portretje; teer, teer ge- | |
[pagina 31]
| |
schilderd, eigenlijk geteekend met een beetje verf, zooals Mauve placht te zeggen, ‘met veel gevoel en weinig verf’, inderdaad een juweeltje, voorstellende Cardinaal Bembo, door Corneille de Lyon, en verder nog talrijke andere werken. Over de 17e en 18e eeuwsche schilders, Philippe de Champaigne, Mignard, Coypel, Parrocel. van Loo, Vien, Greuze, e.a. zal ik niet uitwijden. Alleen wil ik nog even vermelden twee zeer mooie portretten, door Lenain, het eene een jongmensch en het andere een oude dame voorstellende. Onder de modernen noem ik terloops op: Corot, Chassériau, Rapin, Paul Huet, Géricault, Français, deze met een voor hem ongemeen onderwerp, een avondgezicht op den Mont-Cervin, en... een gezicht op Dordrecht, door Stengelin, den Franschen schilder, die de helft van het jaar in ons land doorbrengt. Dit alles geeft slechts een klein overzicht van dit alleszins merkwaardige museum, waarnaast ook de kostbare Bibliotheek gevestigd is, die bijna vierduizend oude manuscripten en 900 incunabelen bezit. Vele dagen zouden noodig zijn om deze kunstschatten behoorlijk te bestudeeren. Zooals men begrijpen kan, is dit museum een langdurig bezoek waard, niet alleen om de lokale kunst te leeren kennen, maar óók om de kunst in 't algemeen. Maar nu naar Arles en van daar naar Les Baux. Van Arles gaat een spoorlijntje, niet tot de P.L.M. behoorende, oostwaarts, naar de Alpines, langs Paradou - Les Baux. Tegen den avond stapten wij in den kleinen trein, uit een drietal waggons bestaande, die ons in een uur ongeveer naar Paradou zou brengen. In onze coupé zat, met haar man, een alleraardigste Arlésienne, een der zeer weinigen die nog het zuiver Grieksche type vertoonen. Weldra was de kennismaking tot stand gekomen; het toeval wilde, dat wij te doen hadden met een zeer intelligent ambtenaar der spoorwegen te Arles, die gehuwd was met een volbloed inboorlinge, evenals zoovelen zijner ambtgenooten - waardoor, helaas! het ras achteruitgaat. Als knaap had hij veel gespeeld in Les Baux; de eigenaar van het hôtelletje, monsieur Pinet, was een neef van hem, en samen hadden zij, vóórdat de ruïne-stad onder Staatstoezicht kwam, daar heel wat uitgespookt. Zoo vertelde hij o.a. hoe zij in sommige, sinds eeuwen gesloten nissen van het Château, die zij ontdekten, meermalen geraamten hadden gevonden van ongelukkigen, die daar in gevangenschap gestorven waren; de ijzeren ringen en kettingen waren nog om armen en beenen! Veel vertelde hij van de exploitatie der steengroeven, de nijverheid, die in deze geheele streek tamelijk veel voorspoed brengt. Zijne vrouw had donker haar, zooals bijna alle Arlésiennes; haar profiel was zoo zuiver Grieksch als dat van de Venus van Milo,
het fort st. andré, villenueve lès avignon, photo.
maar teârder. De bijna rechte lijn van de neus met het voorhoofd was niet onderbroken, en de boogvormige mond, en de kin waren zoo klassiek mogelijk. Het was tevens een allerliefst vrouwtje, dat ons ook vele bizonderheden meedeelde omtrent het dagelijksche leven van de bewoners der stad en der omgeving. Zeer betreurenswaardig is het, dat de ‘beschaving’, die naast veel goeds, zoo schrikbarend veel kwaads aanricht, ook hier het primitieve, zoo mooie ras langzamerhand doet verdwijnen; sedert een veertig jaren nl. zijn te Arles zeer aanzienlijke werkplaatsen van de Compagnie Paris-Lyon-Méditerrannée opgericht, waar een enorm aantal werklieden, uit alle oorden van Frankrijk afkomstig, arbeiden. Deze huwden, en huwen | |
[pagina 32]
| |
steeds met bekoorlijke Arlésiennes, tengevolge waarvan het zuivere ras ontaardt, verdwijnt.... De trein gaat langs de trotsche overblijfselen der groote Abdij van Montmajor, die uit Arles nogal veel bezocht worden. Statig teekenden deze voorname, hooge muren zich af tegen de lucht, goudglanzend in de avondstemming.
zuidelijk uiteinde van het kasteel van les baux, krijtteekening van den schrijver.
Langzaam viel de nacht in, en toen wij het kleine station van Paradou - dat mij altijd door zijn naam aan ‘La Faute de l'abbé Mouret’ deed denken, - bereikt hadden was het vrij duister. Om Les Baux te bereiken moesten wij nog ongeveer zeven kilometer afleggen, een tocht die ons te voet, in de volmaakte duisternis en in een onbekende streek, niet zeer aantrok. Gelukkig zeide de stationschef, na geruimen tijd nagedacht te hebben, dat de melkboer, die eenmaal per dag naar Les Baux gaat, nog komen moest, en ons zou kunnen meevoeren. Inderdaad kwam deze weldra aan, en tusschen zijn melkkannen in werd onze bagage gezet, terwijl wij plaats namen op de banken, waarop hij welwillend wollen paardendekens uitspreidde. En de tocht ving aan in de ‘jardinière’, zooals hier de tweewielige, lichte wagentjes genoemd worden, die, getrokken door een of twee provençaalsche paardjes, nerveus, pittig en krachtig, zeer gemakkelijk berg op, berg af gaan. De avond was kalm, en, wat wij nog nergens hadden ontmoet, de zoele wind bracht ons telkens heerlijke geurige uitwasemingen van wild-groeiende welriekende planten, als thijm, lavendel, rosmarijn. Het was een fantastische tocht, eerst horizontaal, toen steeds meer stijgend, en langzamerhand kwam de volslagen duisternis; de steeds steiler wordende wegen, zig-zags gewijze opgaande, brachten ons naar boven, tusschen overhellende rotswanden, langs de steeds dieper liggende vallei, waar hier en daar een lichtje in de verte de aanwezigheid van een mas (hoeve) verried. Dan klonk soms ook, heel in de verte, het geblaf van een hond. Eindelijk werd het geflikker van spaarzame lichtjes, heel in de hoogte, merkbaar. Dat was Les Baux, het doel van onze tocht! Hondengeblaf kondigde wêer leven aan, de gladde weg ging over in zeer ongelijke. groote keien, en plotseling rammelend en ratelend kwamen wij op het pleintje, dat, evenals het geheele stadje, in volslagen duisternis lag. Hier was onze herberg. Een deur ging open, en een vrouw verscheen, in het mooie zwart-en-witte costuum, met een ouderwetsche, koperen lantaarn in de hand, en hief die op om ons te onderscheiden. De spookachtige lichtstralen en de in het donker verdwijnende schaduwen, deden ons aan een ets van Rembrandt denken.... Het was overigens volkomen stil in Les | |
[pagina 33]
| |
overblijfselen van een in den rots uitgehouwen woning, photo.
Baux; een stilte, waaraan wij spoedig met genoegen gewenden, een heerlijke stilte, die ons herhaaldelijk aan Maeterlinck's ‘Le Silence’ zou herinneren. Spoedig waren wij in de eenvoudige gelagkamer van het Hôtel de MontecarloGa naar voetnoot*), pompeuze naam voor een herbergje, zoo klein dat logeerkamers daar... niet aanwezig waren, maar zich in het huis van den eigenaar-bakker, schuin tegenover, bevonden, bij M. Pinet, die onlangs het Hôtel verhuurd had om zich uit de zaken terug te trekken. Een enorme, van kalksteen gebouwde schouw vulde bijna geheel den wand; aan de overzijde bevond zich de lange eettafel, waarboven, als hoofd-ornament, een zeer groote opgezetten Oehoe of groote hoornuil, die de vlerken half uitgeslagen had. Om en naast de hartelijke huisvrouw en haar dochter liepen steeds een aantal katten rond, die op en over de tafel sprongen en om de kliekjes vochten, terwijl de oude hond, Pipo, vadsig en lui, dat leventje met de sereniteit van een wijsgeer aanschouwde. De eenige ‘moderne’ noot bestond uit een aantal min of meer decorative aanplakbiljetten van de P.L.M. die den toeschouwer moesten uitlokken tot tochten naar den Mont-Cervin, Vittel, enz. Het voedsel was hier altijd goed; twee zaken waren echter voor Hollanders opmerkelijk schaarsch; boter hebben wij nooit gezien, en de aardappelen, hoewel prachtige produkten van het omliggende land, werden slechts af en toe opgedischt, en dan, maar even, in olie bereid, zooals alles trouwens; maar de olie is hier van even uitmuntende qualiteit als de landwijnen, die geurig, naar sherry of madeira riekend, toch licht en zuiver zijn. Een onzer eerste bezigheden in het Hôtel de Montecarlo was het ‘album’ te doorbladeren. De Goncourt heeft ergens gezegd,
frédéric mistral.
| |
[pagina 34]
| |
poort in de ruïnestad, naar een schilderij van den schrijver.
dat het voorwerp waarover het grootst mogelijk aantal dwaasheden wordt gezegd, wel een museum-schilderij is; misschien is er geen boek, waarin zóóveel onzin wordt uitgekraamd, als een hôtel-album! Naast flauwe, dolle en domme uitingen vonden wij toch enkele aardige regels. Clovis Hugues, de bekende Député schreef in dit boek: Aux Baux.
Quelle victoire, les ruines!
Le barde, en visitant Les Baux,
Se sent pris de l'Ame aux racines
Qui se croisent dans les tombeaux.
Tout vit, le passé se réveille,
Les lauriers verts guettent les fronts;
Le bourdonnement de l'abeille
Evoque le chant des clairons.
Le ciel s' étoile d'oriflammes;
C'est le poême des couleurs;
On entend voltiger les Ames
Dans les arbres et dans les fleurs.
Quel envolement par les plaines,
Devant les firmaments rouverts!
Qui n' êtes-vous là Châtelaines?
Vous liriez peut-être ces vers
Et j'aurais, car je suis peu sage
En cette saison des fruits murs,
Vos doux baisers sur mon visage
Plus crevassé que vos vieux murs!
Improvisé, le 3 Aotût 1895.
Niet onaardig ook, boven een onleesbare handteekening: ‘Aux Baux je préfère une Belle’! Het ontwaken in de hel derwitte kamer was verrukkelijk; niets verbrak den blanken, koelen, algemeenen toon, dan enkele door de reten der luiken filtreerende stralen goud, het zachte ochtend-zonnelicht, dat ook de bergen in de verte met teer-rose tinten bescheen, waarboven het fijne blauw der lucht glansde als een turkoois. De goddelijke Provençaalsche zon zou ons geen dag verlaten, die zon waarvan de Provençalen zelf zeggen ‘leu soulèu me fai canta’! En in den heerlijken zonneschijn een eerste, algemeene omwandeling door Les Baux. (Slot in de volgende aflevering). |
|