| |
| |
| |
MADAME LOUISE FRANCE
| |
| |
| |
Edgar Chahine.
Door A.J. Hankes Drielsma.
Onder de jongere kunstenaars, die in forschen volgehouden gang zich hun eigen weg gebaand hebben, die door de kracht en eerlijkheid van hun talent zich in eens hier een plaats veroverd hebben, behoort op 't oogenblik de graveur Edgar Chahine.
Op den laatsten salon heeft de staat een teekening van hem aangekocht en de Société Nationale des Beaux-Arts heeft hem kort geleden als Sociétaire aangenomen.
Het is niet door deze in de afgeloopen weken plotseling over hem gekomen officieele sanctie, dat ik Chahine heb leeren kennen.
't Was dezen winter na afloop van een theater in een rumoerig nachtrestaurant van Montmartre. Bij het gezelschap was ook een vroolijke jonge man, wiens vreemde naam ikniet verstaan had, met een donker, levendig gezicht waarin een mengsel van scherpte en gevoeligheid. Hij was opgewonden, dien avond, zong mee met de muziek, mengde zich dan in eens heftig gesticuleerend in het gesprek, en boeide door de scherpte zijner opmerkingen en den gloed waarmee hij sprak.
Bij het uiteengaan leidden onze wegen denzelfden kant uit en langzaam opwandelend eerst, zetten we ons nog ergens neer in een van de cafés die den nacht door open zijn, en raakten er in een gesprek, zoo'n gesprek waarin men raakt laat in den nacht, waarin men zich warm maakt voor wat men zegt, dingen zegt die ons ter harte gaan, waarin men bijna confidentieel is met iemand dien men nooit te voren zag, maar met wien men veel punten van aanraking voelt en een onmiddellijke sympathie.
Ik beloofde hem op te zoeken en zijn atelier te komen zien. En ik ging ook kort daarop - eigenlijk in 't geheel niet in de verwachting iets goeds of moois te zien, maar enkel geïnteresseerd door dien enthousiasten, sympathieken Armeniër.
Maar in zijn atelier gekomen, boeide mij dadelijk het werk aan de wanden. En in een
‘sans travail’
| |
| |
‘les poids’
hoek op een ezel stond een klein gravuretje; een rijtuig in den nacht bij een lantaarn; een dame, elegant figuurtje, lichten avondmantel omgeslagen, staat op het punt er in
‘le croc-en-jambe’
te wippen; chic heer zegt nog iets tegen den koetsier; een klein stukje, maar van treffende licht-impressie en fijnheid.
Ik stond verbaasd, verrast. Had ik met een werkelijken kunstenaar te doen? Hij merkte, dat ik verwonderd was in den luidruchtigen soupeur, dien de champage zoo snel naar het hoofd steeg, plotseling nog zulk een anderen kant te ontdekken; en hij lachte er om en vermaakte zich er mee.
Maar hij merkte ook mijn waardeering en bewondering en hij toonde mij zijn werk Het fijne stukje, dat op den ezel stond was een van de illustraties bestemd voor een werk van Anatole France; voor dat werk had hij verscheidene platen reeds beëindigd, alle van merkwaardig talent en fijnheid. Daar dit werk nog niet verschenen is, bestaat er geen gelegenheid om van die platen reeds afdrukken te geven. Het is ook daarom jammer, omdat juist daarin Chahine nog een kant van het Parijsche leven geeft, die in zijn werk nog weinig vertegenwoordigd is, het elegant-mondaine. Na het verschijnen van het boek zal echter tot het reproduceeren daarvan nog gelegenheid bestaan.
Toch zal, hoop ik, het hier afgedrukte een denkbeeld kunnen geven van zijn talent.
Over zijn leven enkel dit. Edgar Chahine is op 't oogenblik dertig jaar. Hij is volbloed Armeniër, al werd hij toevallig te Weenen geboren, en bracht hij zijn jeugd door te Constantinopel. Op zijn zestiende jaar ging hij voor zijn schilderstudiën naar Venetië. Daar heeft hij onder anderen met de pen bijna alle
| |
| |
de prachtige etsen van Tiepolo gecopiëerd, zonder zich nog bewust te zijn, dat zijn eigen talent hem ten slotte geheel op de fijnst mogelijke instrumenten zou aanwijzen.
Op zijn twintigste jaar is hij te Parijs gekomen en heeft er een jaar enkele ateliers bezocht.
Van het oogenblik af, dat hij er was heeft Parijs hem gegrepen, het leven, de stad, de menschen; de wreede en de lichte kanten, de ellende, de overmoed en de grootheid.
Hoe heeft dit op hem gewerkt, hoe heeft hij zich hier gesteld tegenover dat leven?
‘portrait d'un collectionneur’
De scherpte, de doordringende, vorschende kracht, en tegelijk de teedere gevoeligheid, die op zijn gelaat liggen, ze zijn ook de teekenende trekken van zijn karakter en van zijn talent. En als jong en gevoelvol man van zijn tijd is het, door de bekorende, verblindende lichtkant heen, vooral het wreede en tragische van dat leven, dat hem aanvankelijk 't meest werkelijk, 't diepst getroffen heeft. En hij heeft dit gegeven niet met sentimentaliteit of romantisme; geen speciale situaties om ellende of wanhoop dramatisch voor te stellen; daar is hij te veel gezonde, doordringende, analyseerende kunstenaar voor. Hij dramatiseert niet, hij ziet, ziet het in volle scherpte recht in de oogen, en hij doorziet en voelt mede. En hij geeft het - raak, en oprecht, niet in enkel wreede, maar in begrepen waarheid. En 't is het natuulijk gevoelige, humane tegelijk met het analyseerende, doorgrondende, eerlijke in zijn talent, dat vele van zijn werken naast de bewondering, die ze afdwingen als kunstwerken, zoo werkelijk ontroerend doet zijn.
Zie zijn ‘Sans Travail’. Zie aandachtig den kop van dien ouden kerel, die voorover in den wind voortsjouwt, nergens heen. Daar is in die oogen, in dien kop heel een verleden, heel een leven; het zoekende zonder hoop om te vinden, het voortgaan, ja, waarom eigenlijk nog voort te gaan en waarheen, hij weet 't niet. Toch niets gewild dramatisch, enkel een visie, sober, maar zoo heel doorvoeld.
Zie ook, ‘Les poids,’ de gewichtentilster, die kermis- en straat-scène. Die vrouw in
| |
| |
‘le quartier des grandes carrières’
manskleeren, zonder kleeren eigenlijk bijna, zich rekkend, zich overtillend voor dat armzalig, onverschillig, half spottend, half gemeen lachend publiek. Zeer gelukkig van leven en licht is deze ets ook.
't Is nog maar de laatste vier jaren, dat Chahine het schilderen geheel in den steek gelaten heeft, ofschoon zijn schilderijen reeds van den beginne af in den salon niet onopgemerkt gebleven waren.
't Is toevallig, uit afleiding, uit fantasie, dat hij eenige jaren geleden eens het etsen begon. En in eens had hij zijn sfeer gevonden. Zijn scherpe en fijne, doordringende visie wezen hem als 't ware aan op het scherpste en fijnste instrument en eenmaal begonnen heeft hij sedert dien enkel de fijne metalen stift gehanteerd, hetzij als etsnaald hetzij er dadelijk mee in het koper groevende, pointe-sèche, waarin hij vooral uitmunt.
En welk een meesterschap hij als graveur reeds bereikt heeft, toont b.v. een van zijn laatste kleine etsen ‘Le croc-en-jambe,’ afgedrukt in de jonge revue: ‘les Arts de la Vië’ van 15 Juni. Twee ruwe worstelende kerels. De een wil den ander over zijn dij achterover krijgen en zoo neersmakken. Maar deze, wankelende, zijn evenwicht verliezende, klampt zich krampachtig vast aan den arm van den ander, zijn gezicht vertrekt van uiterste spanning en van woede over dien gemeenen streek.
Dit kleine etsje is van ongewoon sterke uitdrukking.
Dit meesterschap kondigt zich ook reeds aan in veel vroeger werk. Zoo is de kar met paarden en de omgeving van huisjes en vrouwen en kinderen, treffende weergave van het kwartier ‘des Grandes Carrières.’
Maar vooral in zijn portretten, in zijn koppen, in zijn menschen. Geen wonder. De eigenschappen, die ik als Chahine's kenmerkende noemde, moesten hem wel vooral op koppen, op menschen aanwijzen. Waar valt meer fijne, doordringende analyse te geven, waar meer begrip en gevoel ook, dan bij het weergeven van een mensch. En hij ziet, ontleedt wezen en karakter, speurt na in de fijnste en kleinste trekken. Er bestaat van hem een wondergoed portret van den reeds overleden Belgischen schilder Alfred Stevens. De Gazette des Beaux Arts drukte dit voor eenige jaren reeds af. Zeker niet minder goed en misschien nog rijper is een van zijn laatste pointes-sèches, portrait de M.G.... collectionneur.
Hij heeft zich hier niet tevreden gesteld met het portret van M.G.... te maken. Maar in den mensch en in de omgeving heeft hij het ware, het karakter gezien, gevoeld en weergegeven; en het is werkelijk treffend geworden: le portrait d'un collectionneur. Deze pointe-sèche heeft tevens een bijzondere verdienste van zeer goede licht- en stof uitdrukking.
Welk een boeiend, krachtig, in hooge mate uitdrukkingsvol portret is dat van Madame Louise France, de overleden actrice van het ‘Théâtre Libre’, die haar leven door den drank verwoest hebbende en bijna ontoonbaar geworden, de laatste jaren, van haar leven
| |
| |
‘CAPELINE’
| |
| |
toch nog op zoo onovertroffen, ontroerende wijze rollen in het ‘Théâtre Libre’ bleef creëeren. Er is iets slechts in dit gezicht, en toch iets bijzonders, iets krachtigs; tevens ook reeds het moede, het verloopene; men voelt het, het is geen karikatuur en geen wreede charge; dat ligt buiten Chahine; evenmin als in de kermisscène met de gewichtentilster op iets dramatisch gespeculeerd is, zoo ook hier niet. Het is slechts waar en doorvoeld, en als van zelve is juist daardoor, ondanks het slechte, in deze vergane, verwilderde vrouwekop, iets tragisch gekomen.
‘la bella rita’
Twee koppen van jonge vrouwen, zijn ook mooie staaltjes van Chahine's talent van uitdrukking van type en karakter. Capeline, het mooie kindje, dat de haren met smaak en studie gekapt, met een grooten hoed op, zoo nu en dan het mondje wat trekkend boven haar stand, door de straten gaat: en in Marie, het slordige, canaille-achtige, van de liefde-vrouwen van de buitenwijken, toch ook weer in de oogen iet guitigs, iets bijna goeds.
Van kleur, van licht en van uitdrukking is deze pointe-sèche wel bijzonder mooi en geeft geheel een gevoelig en begaafd kunstenaar.
Niet minder geeft dit het zoo in hooge mate bekoorlijke figuurtje ‘La Bella Rita’; zie dit lief-charmante kopje, het zwarte lint nonchalant in de guitige haren; volg de gevoelige fijnheid der lijnen; het is niets mooi gemaakt, niets expres zoet òf lief gemaakt; eenvoudig gezien. Eenvoudig zijn visie, de visie van den kunstenaar, die zoowel wat er goed als slecht, wat er lief en wat er valsch is in de menschen doorziet, die er in mee voelt, die het niet expres sterk op den voorgrond stelt, overdrijvend of wreed, maar die het geeft zooals hij 't ziet. Hij helpt den beschouwer niet door hem in een te sterk geprononceerden trek op iets attent te maken. En dit geeft aan zijn koppen die waarheid,
| |
| |
‘MARIE’
| |
| |
dit maakt, dat ze bij aandachtige beschouwing van steeds toenemend leven zijn.
Het is iets belachelijks eigenlijk, iets onzinnigs,
‘les soupeuses’
te willen gaan uitleggen - en geldt dit niet bijna voor alle kunstwerken - wat? er voor moois in zijn werk is, wat voor moois in ‘de mooie Rita’, in ‘Marie’, dat wonderlijk mengsel van vrouw, van canaille, van verdorvenheid, vuilheid en charme bijna; wat voor moois in deze ongewoon krachtige pointe-sèche ‘La femme au coussin’, de slordige, te slordige hoed, waaronder zoo forsch-donker, de kop; gewone kop van een model. Zou het ook niet belachelijk zijn uit te leggen, hoe raak en goed ‘Les soupeuses’ zijn, hoe ontledend, hoe doorzien en tegelijk begrijpend; hoe teekenend, in plaats van wreed, vooral de kopjes zijn; de eene, die uitdagend, hautain, en toch lokkend, lang, elegant, zich ‘grande dame’ maakt; de ander in wit-fronselende stoffen, boa, tulle, Pierrette, die een Pierrot zoekt; beide lachend, vroolijk, maar toch is 't ze ernst, zijn ze ‘aan het werk’.
Het is dan ook niet met de bedoeling geweest om uit te leggen, wat er mooi was in zijn werk, dat ik de hier afgedrukte stukken besprak. Maar slechts er over sprekende, zooals men zou spreken, onwillekeurig, met iemand dien men goed kent, bij het beschouwen van werk, dat men bewondert en waardeert, er over sprekende tegen Hollanders, die in het buitenland - en zeker niet ten onrechte - den naam hebben een volk te zijn, dat
| |
| |
ST. OUEN
| |
| |
‘la femme au coussin’
ware kunst weet voort te brengen en ook te waardeeren, en dien men, mogelijk voor 't eerst, dit werk voorlegt.
En misschien is men onder het spreken, onder het beschouwen van het werk den kunstenaar zelven er ook in gaan voelen, den jongen kunstenaar, die tot den bloei van zijn kunnen komt, den sympathieken Armeniër met zijn krachtig en fijn talent; den man van zijn tijd vooral ook. Want dat ziet hij in de dingen, in de menschen, den tijd, het karakteriseerende, het levende. En hij weet, dat hij dit is, hij wil 't ook zijn, mensch van zijn tijd, van den tijd waarin hij zich leven voelt, in zijn jonge, sterke kracht, den tijd die hem vormt.
Hij voelt zich staan midden in het levende leven om zich heen, in de stad waar dat leven zich in al zijn vormen, in zijn wreede niet het minst, openbaart.
En hij voelt het, hij wil het geven, hij moet het geven - en zie, hij kan het.
Parijs, Juli 1904.
|
|