| |
Nederlandsche kerken.
Door A.W. Weissman.
I. De St. Bavokerk te Haarlem.
Het grootsche kerkgebouw, dat zich op de Markt te Haarlem verheft, is een werk der 15de eeuw. Wanneer wij bedenken, welk een weinig voorspoedige tijd dit voor de stad was, dan moeten wij er ons over verbazen, dat zulk een gedenkstuk toen tot stand gebracht kon worden. Het is echter een fragment gebleven, wat nog duidelijker dan thans te zien was, eer met de restauratie in 1875 werd begonnen.
De middeneeuwsche kerken worden in den regel als bewijzen voor de offervaardigheid der geloovigen beschouwd. Doch zij zijn dit maar in zeer betrekkelijken zin, want er moesten, om de beurzen te openen, reeds toen middelen gebruikt worden, die geen hoog denkbeeld van de bereidwilligheid tot offeren geven.
In het laatst der 14de eeuw werd besloten, de toen aanwezige St. Bavokerk door een nieuwe te vervangen. Hertog Albrecht van Beieren, graaf van Holland, wist van Paus Bonifacius IX in April 1397 een bul te verkrijgen, waarbij de aflaat van Portiuncula geschonken werd aan allen, die op den eersten Zondag na Pinksteren de St. Bavokerk bezoeken en voor den bouw geld geven zouden.
Toch was men in 1433 met het bouwen niet verder gekomen dan de muren van koortrans en zijbeuken, die van gebakken steen, met enkele onderdeelen van gehouwen steen, om de oude kerk, die bleef staan, waren opgetrokken. In 1434 werd de noorderkruisbeuk voltooid, in 1445 een begin met den zuiderkruisbeuk gemaakt; ook deze zijn in gebakken en gehouwen steen uitgevoerd. Blijkbaar bestond toen het voornemen, de St. Bavokerk slechts bescheiden hoogte-afmetingen te geven.
De regeering van Filips van Bourgondië, als de Goede bekend, bracht voorspoed te Haarlem De kas van kerkmeesteren vulde zich, en in de plaats van een kerk met drie beuken van gelijke hoogte, door houten gewelven gedekt, zooals hun voorgangers die bedoeld hadden, wenschten zij een basiliek, wier middenbeuk zich hoog boven de zijbeuken zou verheffen, en die geheel van steenen gewelven voorzien zou worden.
Den 30 September 1470 werd met twee bouwmeesters, Godevaert de Bosser en Steven Elen, gezegd Affelgem, de overeenkomst voor het groote werk gesloten. De oude kerk brak men af, en de zware zuilen, waarvoor de steen uit Antwerpen kwam, werden tusschen de beuken gesteld. In 1486 waren de muren van den middenbeuk op hun hoogte gebracht, en de zijbeuken in steen overwelfd. Ook met het overwelven van de kruisbeuken wilde men beginnen.
Doch het bleek, dat de kruisbeuken, met
| |
| |
het oog op een minder hooge kerk gemaakt, niet goed bij het overige pasten, en dat ook de toren der oude kerk, die men had willen behouden, ter wille van den welstand door een zwaarderen diende te worden vervangen. Met het verhoogen van de kruisbeuken werd ijlings begonnen. Voor een kolossalen toren ter plaatse, waar later de Vleeschhal zou verrijzen, werden klokken besteld, die voorloopig in een houten klokhuis achter de kerk, waaraan het Klokhuisplein de herinnering bewaart, werden opgehangen.
de st. bavokerk van het noordwesten, vóór de restauratie
| |
| |
de st. bavokerk van het noordwesten, na de restauratie.
De opstand van het Kaas- en Broods-volk maakte echter aan Haarlem's welvaart een einde. Met moeite werd in 1496 de verhooging der kruisbeuken voleindigd. Met den toren is nooit begonnen; de westelijke gevel, die in zijn onvoltooiden staat de heugenis aan den beraamden torenbouw bewaarde, is, sinds hij in onzen tijd met velerlei lofwerk werd opgesmukt, geheel van aanzien veranderd.
De kerkmeesteren deden in 1500 het steenen gewelf boven het kruis maken. En opdat de kerk niet zonder toren zou blijven, liet men in 1506 door meester Anthonis een plan teekenen, waarnaar de uitvoering zou geschieden. Dit plan beoogde, den toren een gedaante te geven, niet ongelijk aan die, welke tegenwoordig nog het bovendeel van den toren der Bakenesserkerk vertoont. De toren zou zich boven het kruis der kerk verheffen, en op de reeds bestaande pijlers rusten. Zoodoende kon de zware onderbouw, die anders noodig geweest zou zijn, en waarvoor de middelen ontbraken, worden gemist.
De zuinigheid had echter ten slotte de wijsheid bedrogen. Want toen de steenen toren nog niet eens gereed was, bleek hij reeds te zwaar voor de pijlers, die hem moesten torschen. Er bleef niets anders over,
| |
| |
dan hem af te breken, wat in 1515 ook geschiedde. Men bouwde toen den tegenwoordigen toren van hout, die met lood werd bekleed en in 1520 gereed was.
Nu ontbraken nog de gewelven in het koor, het schip en den kruisbeuk. De bouwmeesters van 1470 hadden die in steen willen uitvoeren, gelijk nog te zien is aan de muren der kerk, waar inkassingen voor de bogen, die den druk, door de gewelven uitgeoefend, naar de steunbeeren der zijbeuken zouden overbrengen, aanwezig zijn. Doch ofschoon in 1529 burgemeesteren en kerkmeesteren met schalen door de geheele stad gingen, en zij in 1535 dit herhaalden, er kwam slechts zooveel geld binnen, dat men koor en schip van houten gewelven kon laten voorzien, die in 1538 voltooid werden.
Het is echter niet mogen gelukken, ook de overwelving der kruisbeuken tot stand te brengen. Eerst in 1891 en 1892 zijn daar steenen gewelven gemaakt volgens het plan, dat in 1445, toen de kerk nog niet zoo hoog zou worden als later, bestond. Door die gewelven heeft het interieur dan ook zeker niet gewonnen.
In het laatst der 15de eeuw was het gebouw zoover gereed, dat de kerkmeesteren aan de versiering konden gaan denken. Zij besteedden 29 December 1483 aan de gebroeders Symonsz de luiken voor het ‘grote outaer dat nu comen sal in dat nieuwe werck dat gemaect es’, dus voor het hoofdaltaar in het nieuwe koor.
Toen in 1497 ‘die van Haerlem, Alcmaer ende dorpen van Kennemerlandt ende Westfrieslandt’ wegens hun deelnemen aan den opstand van het Kaas- en Broodsvolk, gedwongen werden tot het schenken van een gebrandschilderd glas aan de St. Bavokerk, dat de herinnering aan den vermoorden Claes van Ruyven levendig moest houden, werd aan dit glas in het oostelijk venster van den koortrans een plaats gegeven: in de 17de eeuw is het weggenomen.
Reeds in 1422 is er sprake van een orgel, vermoedelijk dat, hetwelk zich later in den zuidelijken zijbeuk bevond. Het groote orgel, in het begin der 16de eeuw gemaakt, had zijn plaats aan de noordwestzijde van het koor. Op schilderijen en prenten uit de 17de eeuw ziet men het vaak afgebeeld. Als alle orgels van dien tijd kwam het, door een sierlijken onderbouw gesteund, uit den muur van het koor naar voren, en werd het door rijke pinakels bekroond. Dit orgel is in wezen gebleven tot 1773, ofschoon reeds in 1735 de pijpen er uit genomen waren. In 1545 werd het instrument van een rugpositief voorzien, dat afkomstig was uit het toen opgeheven klooster der Witte Heeren in de Zijlstraat.
Hebben wij geen zekerheid omtrent het jaar, waarin het groote orgel gemaakt werd, anders is dit met den koperen koorlessenaar, die nog heden een sieraad der kerk uitmaakt. Hij werd in 1498 aanbesteed aan Jan Fyery te Mechelen, en zou wezen ‘een pellicaen met haer jongen.’ De geelgieter heeft zich op inderdaad voortreffelijke wijze van zijn
de koortrans der st. bavokerk na de restauratie.
| |
| |
taak gekweten. De jongen zijn echter in den loop der tijden verdwenen.
Talrijke altaren waren, voor de Hervorming, in de kerk geplaatst. Van het altaar, aan de HH. Petrus en Paulus gewijd zegt Van Mander,
de koorbanken in de st. bavokerk.
dat het door den vermaarden Albert van Ouwater in het begin der 15 de eeuw beschilderd werd. Hij prijst dit stuk, dat de Apostelen levensgroot verbeeldde, met een landschap daaronder, als een uitmuntend werk.
Het stuk op het altaar van den H, Andreas was, volgens Van Mander, door Jacob van Haarlem, den leermeester van Jan Mostaert, geschilderd.
In het laatst der 15de eeuw bezat de kerk ook twee kapellen, die aan de oostzijde van de kruisbeuken een plaats hadden. De reeds genoemde Claes van Ruyven, die door het Kaas- en Broodsvolk vermoord werd, begroef men in de noordelijke kapel, voor het altaar van de Geboorte des Heeren, dat aan het Kerstgilde, een broederschap in de 14de eeuw opgericht, behoorde. Daarom heette men de kapel de Kerstkapel.
De zuidelijke kapel was door het Brouwersgilde gebouwd; haar altaar was aan St. Maarten gewijd, die op een sluitsteen van het gewelf werd afgebeeld.
Oostelijk van de Kerstkapel werd in het begin der 16de eeuw nog een kapel gesticht; zuidelijk van het koor was reeds in 1428 een sacristie aanwezig, die thans bij de kosterswoning behoort.
Belangrijk verfraaid werd de kerk door het koorhek, ‘die traliën voir het choer’, zooals de oorkonden het noemen. In 1509 zamelden de kerkmeesteren geld daarvoor in. Steven de beeldsnijder maakte het houtwerk, de vroeger reeds genoemde Jan Fyery goot de koperen spijlen. De borstwering werd met wapenschilden versierd. Ieder wapen heeft zijn schildhouder: ook humoristische voorstellingen werden aangebracht, gelijk dit toen gebruikelijk was.
Zooals wij het koorhek thans zien, is het niet meer in zijn oorspronkelijken toestand, want boven de deuren was een kruisbeeld geplaatst, dat na de Hervorming werd weggenomen. Een opschrift aan de oostzijde van het hek herinnert nog aan dit kruis.
In het laatst der 16de eeuw had een bekroning in den stijl der Renaissance het kruisbeeld vervangen. Bij de restauratie is die weggenomen en in Laat-Gothischen trant vernieuwd. Op de vijf houten hoofdstijlen van het hek ziet men nissen met troonhemels; deze nissen zijn thans ledig, doch waren voorheen met de beelden der Evangelisten en van St. Bavo gevuld.
De koorbanken, wier snijwerk zich bepaalt tot een fries boven de overhuiving, de zijstukken en de zoogenaamde misericordes, die dienden, om de geestelijken bij het staan eenigen steun te geven, zijn van 1512. Als meestal hebben ook hier de beeldsnijders aan de misericordes hun luim botgevierd in zeer wereldsche voorstellingen.
| |
| |
Toen koorhek en koorbanken gereed waren werd de verdere versiering der kerk ter hand genomen. Tegen de zestien zuilen van het koor werden de beelden van Christus, Maria, St. Willebrord, St. Bavo en de Apostelen geplaatst, met tapijtschilderingen als achtergrond. De beelden zijn na de Hervorming weggenomen, de tapijtschilderingen overgewit. Tegenwoordig is de witsellaag verwijderd, en zijn de tapijten in heldere kleuren opgeschilderd.
Ziet men in de 16de eeuw, vooral na 1530, de offervaardigheid der geloovigen minder worden, toch is ook toen nog wel het een en ander tot verfraaiing der kerk ondernomen. Zoo werd in 1532 het St. Lucas-altaar versierd met eene schilderij van Maarten van Heemskerk, die nu op het Stadhuis te Haarlem berust. Ongeveer terzelfder tijd werd de kapel der Zeven Weeën van Maria, oostelijk van de Kerstkapel, vernieuwd.
De bisschop van Utrecht, Joris van Egmond, schonk, om een goed voorbeeld te geven, in 1542 een geschilderd glas in het groote venster aan de westzijde der kerk. Dit raam is in de 18de eeuw, toen het orgel gemaakt werd, dichtgemetseld. In 1541 kwam Gerrit Boels, glazenmaker uit Leuven, de maat nemen. Barend van Orley, hofschilder van Karel V, teekende het carton, dat bewaard bleef en nu in het Rijksmuseum berust. Het vertoont, in een rijke omlijsting, den bisschop, die voor de Drieëenheid ligt neergeknield. Zijn zestien wapenkwartieren zijn in de omlijsting gevat.
In 1545 kwam het glas gereed. Joris van Egmond bezocht toen Haarlem, en de burgemeesteren onthaalden hem vorstelijk voor stadsrekening, om hem te bedanken voor zijn geschenk.
Met dit venster deed de Renaissance haar intrede binnen het gebouw. Doch reeds in 1535 zien wij enkele harer elementen toepassen door Damiaan Hendriks, toen hij de prachtige koorhekken in eikenhout sneed, die naast het hoofdaltaar een plaats vonden en nog heden van zijn meesterschap getuigen.
Ofschoon dus de Renaissance reeds vroeg te Haarlem kwam, vermocht zij aanvankelijk de Gothiek niet te verdringen. Het bewijs hiervoor is dat de Kerstkapel, die in 1557 voor rekening van Pieter van Dorp, regeerend burgemeester van Haarlem herbouwd werd, geen Renaissance motieven vertoont. Alleen een later daarop geplaatste balustrade met obelisken, waarvan slechts een klein deel over is, werd in Renaissancestijl opgetrokken.
Het bisdom Haarlem werd in 1559 opgericht. Toen werd de St. Bavokerk eene kathedraal. Den bisschop werden de inkomsten der abdij van Egmond toegekend, aan zijn kapittel van negen kanunniken kwamen de inkomsten der kloosters te Heilo en Geervliet.
Philips II benoemde in 1560 Nicolaas van Nieuwland, te Egmond geboren en wijbisschop van Utrecht, tot bisschop van Haarlem. De monniken van Egmond weigerden echter hem
de zuidelijke zijbeuk van het koor der st. bavokerk. vóór de restauratie.
hun inkomsten af te staan. Zij zwichtten eerst voor een kras bevel van Margaretha van Parma, den 27 sten October 1561 uitgevaardigd.
Den 2den Februari 1562 kwam de nieuwe bisschop te Haarlem zijn intrede doen, die in
| |
| |
een brief van een ooggetuige uitvoerig beschreven is. De raad van de stad met de priesters en de schoolkinderen hadden zich bij de Groote Houtpoort opgesteld. De bisschop stapte uit zijn karos en verrichte eenige ceremoniën aan een altaar, in de poort geplaatst. Daarop hield de pensionaris van Haarlem een toespraak en ging men onder klokgelui in processie naar de St. Bavokerk. De kinderen zongen onder begeleiding van koperen instrumenten.
Veel veranderingen onderging de kerk niet, toen zij kathedraal geworden was. De bisschop werd zóó door zijn geestelijke bediening in beslag genomen, daar de ketterij meer en meer toenam, dat hij geen gelegenheid had, iets ter verfraaiing zijner kathedraal te doen. Tijdens de beeldstormerij werd de kerk 28 Augustus 1566 gesloten, en pas 1 November daarna weer geopend. Haarlem bleef echter van de beeldstormerij verschoond.
Nicolaas van Nieuwland, die door de jicht gekweld werd, en zich niet langer in staat voelde zijn moeilijk ambt naar behooren te verrichten, deed in 1569 afstand van zijn waardigheid. Hij werd opgevolgd door zijn vicaris Godfried van Mierlo, Provinciaal der Dominicanen. Het duurde tot 1571, eer deze zijn ambt aanvaardde. Reeds het volgende jaar werd Godfried door het beleg uit Haarlem verdreven, en kwam pas terug, nadat de stad zich 13 Juli 1573 had moeten overgeven. Den 15den Augustus wijdde hij zijn kathedraal opnieuw.
In 1574 liet hij door Gijsbert Poelenburg een nieuw hoofdaltaar maken, welks zijstukken tot op den huidigen dag bewaard bleven. Zij zijn van steen in Renaissancestijl uitgevoerd; de bisschoppelijke mijter prijkt in het ornement.
De wapens op de ruggen der koorbanken werden toen ook geschilderd, om de herinnering te bewaren aan personen, die de kerk te Haarlem bestuurd, of de kloosters van Heilo en Geervliet, waaruit de kathedrale kanunniken afkomstig waren, hadden beschermd of beschonken. Tot de bestuurders behooren Nicolaas Ruiter, eerst pastoor te Haarlem, later bisschop van Atrecht, en verder Nicolaas van Nieuwland en Godfried van Mierlo, de eerste bisschoppen van Haarlem. Ook Jacoba van Beieren, die het klooster te Heilo stichtte en Philips de Goede, die het onder zijn bescherming nam, werden niet vergeten.
Deze versiering is de laatste geweest, welke in de kerk als kathedraal werd aangebracht. Op den H. Sacramentsdag, 29 Mei 1578, deed de Prins van Oranje de stad door zijn krijgsvolk bezetten. Ofschoon het zijn bedoeling was, in den geest der Pacificatie van Gend aan Roomschen en Onroomschen gelijke bescherming te verleenen, drong in den voormiddag, terwijl de Nonen gezongen werden, het volk de kerk binnen, en stak verscheidene geestelijken overhoop. De bisschop kon ter nauwernood ontkomen, en vond het geraden, de stad te verlaten. In 1587 is hij te Deventer overleden.
In December 1578 werd de kerk, nu Groote Kerk genoemd, voor het eerst door de Hervormden gebruikt. Niet alles, wat aan den vroegeren toestand herinnerde, was toen weggenomen. Pas in 1595 verwijderde Willem Tybout het middendeel van het westelijk glasraam, en stelde voor Joris van Egmond de inneming van Damiate in de plaats.
Ook de fraaie eikenhouten bank, waarin de H. Geestmeesters hunne uitdeelingen aan behoeftigen plachten te houden, bleef gespaard. Zij is uit het laatst der 15de eeuw afkomstig, en de zijwangen zijn met snijwerk versierd. Aan de rechterzijde verbeeldt dit een man met vrouw en kind, waarboven Christus als rechter der wereld, aan de linkerzijde een H. Geestmeester, die een arme bedeelt, met Christus in heerlijkheid daarboven.
De Hervormden hebben aan de kerk meer ontnomen, dan gegeven.
De beide oostelijke kruispijlers werden in 1580 en 1585 met cartouches, door zinnebeelden der weverij omringd, beschilderd. Sinds 1580 hadden de gevluchte Vlamingen, die zich te Haarlem waren komen vestigen, deze nijverheid tot bloei gebracht.
De middeneeuwsche predikstoel heeft dienst gedaan tot het laatst der 17de eeuw, toen hij door den tegenwoordigen, die op een adelaar rust, werd vervangen. De bekroning van het omstreeks 1600 veranderde klankbord is echter nog de oorspronkelijke.
| |
| |
Het tegenwoordige orgel, in 1738 gereed gekomen, is een goed voortbrengsel van 18de eeuwsche kunst en door Hendrik van der Werff ontworpen. Tusschen de middenste zuilen der orgelgalerij is een fraai hautreliëf van wit marmer geplaatst, door Jan Baptist Xavery vervaardigd. De Amsterdamsche beeldhouwer Van Lochteren sneed de vier zittende beelden, de kinderfiguurtjes en het wapen der stad, op de orgelkast geplaatst.
Opmerking verdient het hek voor de vroegere doopkapel, als een merkwaardig voortbrengsel van 15de eeuwsche smidskunst. Toen het in 1426 was aanbesteed werd bij Laurens Janszoon, dien men vroeger als uitvinder der boekdrukkunst beschouwde, en die schepen en herbergier was, goede sier gemaakt.
Een schilderij op paneel hangt in den zuiderzijbeuk der kerk. Zij wordt door Van Mander op naam van Geertgen van St. Jans gesteld, die in de 15de eeuw leefde, maar moet in de eerste helft der 16de eeuw gemaakt zijn. Men ziet hier het gebouw van de zuidzijde, doch met vele afwijkingen van den tegenwoordigen toestand. Op nauwkeurigheid werd destijds niet gelet, en als document heeft het stuk dan ook geen waarde.
Aan de noordzijde van het schip bevindt zich de Cellebroederskapel, die, naar een console, welke een man, die een hond slaat, verbeeldt, Hondenslagerskapel pleegt genoemd te worden.
Talrijke min of meer goed bewaarde grafzerken zijn in de St. Bavokerk aanwezig. Slechts twee daarvan hebben waarde als kunstvoortbrengselen. De eerste, op vele plaatsen afgesleten, ligt in het koor, en dekt het graf van leden der familie Van Berkenrode. In het jaar 1479 werden de prachtige wapens er op gebeiteld. De tweede zerk is van 1536; Claes van Huessen en zijn vrouw Machtelt van Paenderen werden er onder begraven. Naar het gebruik van dien tijd heeft men de overledenen in hun doodskleed, op een mat liggend, voorgesteld, met hun wapenschilden en de zinnebeelden der Evangelisten.
het schip der st. bavokerk vóór de restauratie.
Het grafteeken van Ermgaerd Coenraedsdochter, tegen den zuidwestelijken pijler van het kruis geplaatst, is in 1569 gemaakt en wordt gevormd door een fijne cartouche in Renaissance-stijl, met wapens, maskers en zinnebeelden versierd. Behalve dat van Ermgaerd is ook het grafschrift van haar echtgenoot, Pieter Jansz. Raedt, die in December 1572 bij het beleg van Haarlem sneuvelde, op het gedenkteeken geplaatst.
De stads-steenhouwer Lieven de Key, beroemd als maker van de Haarlemsche Vleeschhal, heeft in 1602 het gedenkteeken in de Brouwerskapel vervaardigd, waaronder Aegt Adriaens van Hoorn, huisvrouw van Nicolaes van de Leur begraven ligt.
De ingangen der kerk zijn zeer eenvoudig; alleen aan de zuid-oostzijde van het koor, waar anders in de middeleeuwen nooit een toegang tot een kerk gemaakt werd, bevindt zich een rijk portaal, dat uit het begin der 16de eeuw afkomstig schijnt.
| |
| |
In den zuiderzijbeuk van het koor hangen drie scheepjes, die een 17de eeuwsch karakter hebben. Het voorste vertoont aan den boeg twee torens met een ketting daartusschen. Blijkbaar is dus een voorstelling der inneming van Damiate bedoeld.
De legende brengt het ontstaan van Haarlems wapen, bestaande uit een rood veld, waarin een zilveren zwaard met gouden gevest, met een gouden kruis daarboven en vier zilveren sterren twee aan twee daarnaast, in verband met het beleg van Damiate in 1219.
de zuidelijke zijbeuk van het koor der st. bavokerk, na de restauratie.
Vast staat, dat het wapen op zegels der 14e eeuw reeds voorkomt, doch zonder den dorren boom, de twee als Damiaatjes bekende klokjes en het devies ‘Vicit Vim Virtus’, die er in de 16de eeuw aan toegevoegd werden.
De tegenwoordige Damiaatjes, die nog iederen avond van negen uur tot halftien hun kleine terts doen hooren, zijn slecht gegoten klokjes uit de 18de eeuw. De oorspronkelijke werden in 1564 door den klokkengieter Jan Dircksz te Aalst aan Nicolaas van Nieuwland, bisschop van Haarlem, voor de kathedraal geschonken. Zij moesten, op verlangen van den gever, elken dag geluid worden om de geestelijken ten gebede te roepen, en om te herinneren aan Wybo Wartena, een voorzaat van Dircksz, die deel had ‘aen den roem ende de heerlyckheyt van Haerlems poirteren en haer ghetrouwe helpers op haren tochte naer den Heylighen Lande, ende tot Damiaten’. Op deze klokken waren twee kasteelen afgebeeld, met de spreuk: ‘Vicit Vim Virtus’, d.i. de deugd overwint het geweld, een toespeling op Vibrandus Wartena, en tevens een chronogram van het jaartal 1219. Na 1578 heeft de stad dit devies, met de klokjes, bij haar wapen gevoegd. De dorre boom komt reeds in de 15de eeuw voor.
Van de geschilderde glazen, nu in de kerk
| |
| |
aanwezig, zijn de meeste modern. Maar ook 17e en 18e eeuwsche glazen uit Warder, Hoorn, Lisse en Beverwijk afkomstig, zijn er in de laatste jaren geplaatst. De kronen en wandluchters, ofschoon naar de oude gevolgd, zijn nieuw.
De St. Bavokerk behoort onder de belangrijkste bouwwerken, die in Nederland gedurende de middeleeuwen tot stand kwamen. De groote soberheid, die haar van buiten, eer zij gerestaureerd werd, kenmerkte, gaf haar een waardigheid, die zij nu niet meer bezit. Misleid door de schilderij, die in de kerk hangt, heeft men de eenvoudige stijlen, die de vensters in de eerste jaren der 16de eeuw gekregen hadden, daaruit gebroken en ze door rijke traceeringen vervangen, terwijl het dak door een balustrade werd omgeven, en de westelijke gevel met velerlei lofwerk opgesierd. Door dit alles, en door het vernieuwen der oude steenen is de vroegere schilderachtigheid grootendeels verloren gegaan. Zelfs de kleine 17de eeuwsche huisjes aan de zuidzijde bleven niet onaangeroerd.
Het koor der kerk is langer dan het schip, en werd reeds in het begin der 16de eeuw te groot gevonden, daar men toen de afsluiting zóó plaatste, dat drie koorvakken het schip uitbreidden. Waarschijnlijk heeft de kerk, die in 1470 werd afgebroken, ter plaatse van het koor gestaan en worden daardoor de groote afmetingen verklaard.
De 15de eeuwsche kerken in Nederland vertoonen zonder uitzondering slanke zuilen tusschen de beuken. Die van de St. Bavokerk zijn echter kort en zwaar, een gevolg van het reeds aanwezig zijn der buitenmuren, toen de steenen gewelven der zijbeuken gemaakt moesten worden. De zuilen in het koor kregen geen kapiteelen, die van het schip echter wel.
Vóór de restauratie was de kerk van binnen geheel gewit. Sedert is de witkalk van den gehouwen steen verwijderd, waardoor het beeldhouwwerk der kapiteelen, consoles en sluitsteenen beter te zien is dan vroeger, doch waardoor ook het Protestantsch karakter minder sprekend is geworden. De grootsche indruk, die het middenschip maakt is vooral daaraan te danken, dat de eikenhouten gewelven niet, zooals bij de meeste Nederlandsche kerken, in de kap, doch daaronder zijn aangebracht, en dus de kapbalken, die anders zoo storend werken, niet zichtbaar zijn.
Al hebben de omstandigheden den bouwmeesters der 15de eeuw belet, de St. Bavokerk te voltooien zóó als zij bedoelden, wat zij tot stand brachten is toch een gedenkstuk, waarop Haarlem trotsch mag wezen.
|
|