| |
| |
| |
TERDOODBRENGING VAN MISDADIGERS VOOR DE REGNISTAN-MOSKEE IN SAMARKAND
(museum treijakof, moskou)
| |
| |
| |
Werasjtsjagin.
Door Chr. H.J. van Niftrik.
Over het algemeen is de Russische schilderkunst buiten de Russische grenzen maar weinig bekend geworden, en dat komt hoofdzakelijk daardoor, dat zij het nooit tot een bijzonder hoog standpunt gebracht heeft. Noch de kerkelijke kunst, waarvoor de Russen oorspronkelijk Italiaansche schilders lieten komen, noch de profane kunst kan op iets buitengewoons bogen. De kerkelijke kunst werd langen tijd niet als kunst beschouwd en de heiligen-beeltenissen werden ook heden ten dage nog naar conventioneele recepten door ambachtslieden als een fabrieksartikel vervaardigd.
De ikóna's - zooals men weet, kent de Grieksch-orthodoxe kerk geen gesneden beelden, maar slechts vlakke, gewoonlijk op een zinken plaat geschilderde beeltenissen - gaan door verschillende handen vóór zij klaar zijn voor den handel. Een, die niets anders doet, dan koppen schilderen, maakt den kop, een ander is de oogen-specialiteit, en die geeft het werk weer verder aan den man, die het haar schildert; weer een ander schildert de gewaden met de in een paar minuten lukraak neergezette plooien, en zoo voort. Voor de kathedralen in de groote steden is men in de laatste tijden wel hooger eischen gaan stellen, en men begon dat werk aan kunstenaars van naam op te dragen. Zoo zijn menschen te voorschijn gekomen als Wasnetsof, die zich tegenwoordig haast uitsluitend aan kerkelijke kunst wijdt. Hoewel sterk geïnfluenceerd door Burne Jones, heeft hij in zijn werk toch veel nationaal-Russisch weten te leggen. Een tweede is Nesterof, die Puvis de Chavannes in 't Russisch heeft trachten te vertolken. Maar laten wij de kerkelijke kunst bijzijde, en blijven we bij de schilderijen schilders, dan zien we in de eerste plaats dat de Russische schilders van de XVIIIde en XIXde eeuw het eigenlijk niet verder hebben gebracht, dan tot zwakke nabootsingen van West-Europeesche kunst, hier en daar met min of meer goed gevolg pasklaar gemaakt voor Russische onderwerpen. De meesten gingen in Rome of Parijs ter schole en in de Russische galerijen zien we dan ook in historische volgorde slechts namaaksels van Italiaansch classicisme en surrogaten van Fransche meesters, van David en Ingres af tot de nieuwere portretschilders toe, als Benjamin Constant, die vooral den Mackartachtigen Konstantijn Makofstei tot voorbeeld strekt.
Zoo komt het dan, dat in de nationale
weratsjtsjagin 1842-1904
galerijen slechts vervelend, oppervlakkig werk te vinden is, dat met kunst eigenlijk bitter weinig heeft uittestaan, slap, onpersoonlijk, werk zonder ziel, met op zijn hoogst wat historische waarde. Onder de gunstige uitzonderingen is in de eerste plaats de portretschilder Kramskoj te noemen, ongeveer in 't midden van de vorige eeuw, Aiwazofski, in zijn tijd de trots der Russen, een zeeschilder,
| |
| |
de overwinnaars
(Museum Alexander III, St. Petersburg).
die steeds slaaf is van zijn geweldige routine, Sjisjkin, de boschschilder. Repin, de grootste der levende Russische meesters, hoewel de modernen hem als zoodanig al niet meer erkennen, heeft een fraaie techniek, maar zijn werk gaat niet diep. Dan komt Soerikof, wel de merkwaardigste, een man uit één stuk, een autodidact, wiens innig kunstenaarsgevoel met een groot kunnen gepaard gaat. Veel schilderijen kent men van hem niet, maar zijn groote doek in het museum Alexander III te St. Petersburg, de verovering van Siberië door den vrijbuiter Jermak, is een prachtstuk, een klinkend heldendicht. Wasnetsof hierboven al genoemd is een der eerste voormannen der nieuwere frissche richting in de Russische kunst.
Een geheel op zich zelfstaande figuur is Wasili Wasiljewitsj Werasjtsjagin, wiens naam meer dan van eenig ander Russisch schilder, in het buitenland is bekend geworden. En ook onder de West-Europeesche kunstenaars blijft Werasjtsjagin een vreemde verschijning. Zijn werk kan niet uit een zuiver standpunt van kunst beschouwd worden. Zet, om maar eens iemand te noemen, hem eens naast Israëls, wat blijft er dan van hem over? Een verver, een brutale er-op-los-smeerder, zonder eenig benul van kunst. Maar Werasjtsjagin is geen belijder van het beginsel: l'art pour l'art. Zijn uitdrukkingsmiddel, het schilderen valt nu eenmaal onder het begrip kunst, en zoo zou men kunnen zeggen is de publicist, de novellist Werasjtjagin toevallig kunstenaar. Hij is in de eerste plaats publicist, hij wil vertellen van vreemde landen, die hij gezien heeft, van oorlogen en veldtochten, die hij heeft meegemaakt. Het beste uitdrukkingsmiddel daarvoor vindt hij zijn penseel, waarmee hij ook handig weet om te gaan, om objectief het geziene en meedoorleefde weer te geven. Hij heeft goed ingezien, dat hij met zijn penseel levendiger en onderhoudender tot het groote publiek kon spreken dan door schrijven. En hij heeft het verstaan door geschikte reclame het publiek te roepen naar zijn tentoonstellingen. Zijn schilderijen spraken ook veel beter dan litteratuur over dergelijke onderwerpen, zooals een kinematoscoop ons
politici in een opiumhuis
(Museum Tretjakof, Moskou).
| |
| |
sneller en beter, al is 't maar een oppervlakkig begrip kan geven van een vreemd land, dan een reisbeschrijving. Eerst later, toen Werasjtsjagin zich speciaal op de schildering van den oorlog ging toeleggen, dat was na zijn eersten veldtocht in Midden-Azië, begon het publiek in zijn werk een tendens te zien. Bestrijding van den oorlog, dien wilden hartstocht der menschheid. Werasjtsjagin liet zich die tendens rustig aanleunen, en niet weinig trotsch
na de bestorming van samarkand
(Museum Tretjakof, Moskou).
op die opvatting van het publiek, dat hem al gauw op het voetstuk van een vredesapostel hief, ging hij van nu af aan steeds meer en meer in tendentieuse richting voort. De sterkst uitgesproken tendens ligt wel in het bekende groote schilderij met de opdracht er onder: ‘Aan alle groote overwinnaars van het verleden, van het heden en van de toekomst’, de pyramide van door kogels doorboorde en door sabels gespleten doodskoppen.
| |
| |
aan alle groote overwinnaars uit het verleden, het heden en de toekomst
(Museum Tretjakof, Moskou).
Naar Oostersche zeden heeft de overwinnaar zijn zege gevierd en de hoofden der verslagen vijanden bijeen laten stapelen op een machtigen hoop. Aasvogels hebben er het vleesch afgescheurd, de zon boven de eenzame zandvlakte heeft de schedels gebleekt.
Werasjtsjagin schildert met een verbazingwekkende snelheid en gemakkelijkheid, en toch kan men niet zeggen, dat zijn techniek wordt gekenmerkt door bijzonder groote routine of gemaniereerdheid, ja soms teekent hij zelfs alleronhandigst, en dikwijls is hij banaal en smakeloos in zijn kleur. Maar toch blijft in zijn werk altijd dat frissche spontane, een der bekoorlijkste trekken van zijn vertellerstalent. Hij plaagt zich niet met lang overleggen, met moeilijk probeeren, zoeken naar compositie, vorm en kleur. Zijn kracht ligt in de brutaliteit, waarmee hij zijn onderwerp op het doek smijt en daarom is zijn compositie, tenminste in zijn goede werken, nooit gezocht. Hij geeft waarheidsgetrouw weer wat hij gezien heeft, en hij heeft veel gezien, en allerlei vreemde dingen, daar uit het hartje van Azië, die vooral in den tijd van zijn eerste optreden, de belangstelling in groote mate opwekten. Midden-Azië was een geheimzinnig land, waarvan men nog zoo goed als niets wist. Het werd door de Russen geopend, zooals nu Tibet door de Engelschen ontsluierd zal worden.
Door al deze hierboven opgenoemde eigenschappen, waaraan hoofdzakelijk een buitengewoon sterk ontwikkelde zelfbewustheid ten gronde lag, onderscheidde Werasjtsjagin zich al dadelijk, bij zijn eerste optreden, van de vele middelmatige veldslagschilders, waaraan een militaire staat als Rusland uit den aard zeer rijk is. In het winterpaleis is een oneindig lange galerij van oorlogsschilderijen, die den roem der Russische wapenen van den tijd van Napoleon af, in bonte kleuren verkondigen. Het eene stuk is al vervelender dan het andere, academische composities met vooraan netjes stervende helden, een stuk geschoten kanon, of een gedood paard, alles in symmetrisch tegen elkaar afgewogen groepen. Al deze schilderijen zijn volgens het
| |
| |
zelfde recept geschilderd, een recept streng gehandhaafd door de veldslag-schildersklasse aan de keizerlijke academie van beeldende kunsten. Deze klasse bestaat nog altijd en er komen nog ieder jaar menschen, die zich geroepen voelen tot veldslagschilder te worden opgefokt.
Deze gedrilde bataillisten vielen Werasjtsjagin, toen hij voor het eerst exposeerde, heftig aan, hoofdzakelijk daarom, dat hij als vroeger bentgenoot - hij begon namelijk ook als leerling van die beroemde klasse, maar hield het er maar korten tijd uit -, zijn eigen weg had ingeslagen. De krantenkritiek werd tegen hem opgehitst, en zoo kwam het dat Werasjtsjagin, bij het publiek dat zich hier meer dan ergens hoofdzakelijk naar krantenkritiek richt, maar weinig bijval vond.
Maar zooveel te meer bijval viel hem in 't buitenland te beurt, vooral in Engeland waarheen hij na zijn eerste échec in zijn vaderland, met zijn schilderijen getrokken was. De jonge Russiche litteratuur maakte in die dagen veel opgang in West-Europa, en Werasjtsjagins werk werd als uiting eener jonge Russische schildersschool met veel sympathie begroet. Hij bood voor een kijklustig publiek veel nieuws, dingen, die men nooit gezien had, hij pakte met zijn vertellingen uit een onbekende wereld. Werasjtsjagin begon nu als een impresario met zijn troep, met zijn schilderijen de heele wereld af te reizen Men heeft hem deze praktijk als kunstenaar wel eens kwalijk geduid, en men verweet hem dat hij te veel reclame voor zijn werk maakte. Maar boven dergelijke verwijten achtte hij zich verheven. Zijn zelfbewustzijn was te sterk om zich daaraan te storen. Zijn doel was zijn schilderijen aan een zoo groot mogelijk publiek te vertoonen en hij bereikte dit doel door met tentoonstellingen enkel van zijn werk overal heen te trekken, naar alle groote steden. Zulke tournées herhaalde hij telkens wanneer hij weer een nieuwe collectie schilderijen had, een serie van den een of anderen tocht of nieuwe reis. IJdel in de hoogste mate, liet hij zich door 't publiek vieren en bewierooken en hij was steeds zeer gevoelig voor vleiende complimenten die hij hier en daar te hooren kreeg. Zoo zou keizer Wilhelm II eens tot hem gezegd hebben, dat zijn schilderijen het beste middel ter bevrijding van den oorlog waren, en menschen als Meissonnier en Menzel. zouden onverholen hun bewondering voor hem hebben uitgedrukt. Ten minste Werasjtsjagin vertelt daarvan in zijn memoires. Zelfs zou Meissonnier zich door Werasjtsjagin hebben laten vertellen hoe je goed sneeuw moet schilderen. Meissonnier boetseerde nl. een modelletje van een door kanonnen uitgereden weg, strooide er meel en zout over en schilderde daarnaar dan.
de slavenkoopman
(Museum Tretjakof, Moskou).
Warasjtsjagin had daarover hartelijk gelachen en Meissonnier aangeraden toch liever eenvoudig naar Rusland te reizen, wanneer hij weer sneeuw noodig had.
Meissonnier had leukweg geantwoord dat de Franschen niet zoo licht uit hun land wegreizen. Hij dacht zeker bij zichzelf: mijn werk, al is de sneeuw dan ook naar mijn modelletje geschilderd, bevalt me toch beter dan die van dien Rus, die beweert alles van
| |
| |
de natuur af te zien. En waarlijk, Meissonnier heeft het dan toch maar heel wat verder gebracht. Als alle ijdele menschen, zag Werasjtsjagin zijn eigen zwakheden niet. Hij snoefde op zijn werken naar de natuur, maar hij keek de natuur maar erg oppervlakkig aan, hij was tevreden met goedkoope effecten, die trouwens voor zijn panopticum-achtig werk ook wel op hun plaats waren.
Werasjtsjagin werd in 1842 in de kleine stad Tsjerepowets (goevernement Nowgorod) geboren, stamt van vaders zijde uit een oud Russisch adelsgeslacht, en zijn moeder is van Tartaarsche afkomst, in den Kaukasus geboren. Over zijn jeugd, schrijft hij in zijn
de emir van boechara bezichtigt de oorlogstrophee
(Museum Tretjakof, Moskou).
‘levensherinneringen’ onbeduidende dingen, maar als wereldberoemd man vond hij het waarschijnlijk noodig, dat het nageslacht ook wat van zijn jongensjaren wist. Uit al die herinneringen spreekt een weinig sympatieke zelfoverschatting en zelfverheerlijking. Werasjtsjagin was oorspronkelijk voor de militaire loopbaan bestemd geweest. Acht jaar oud kwam hij in Isarskoje Selo op het Alexander-instituut voor Kadetten, en op zijn elfde jaar wordt hij adelborst aan de Marine School te St. Petersburg. Zijn eerste zeereis maakte hij in 1858, hij ziet het een en ander van de wereld, komt in Kopenhagen, Brest, Bordeaux. Steeds meer en meer rijpt bij hem het plan schilder te worden, hij kreeg steeds meer pleizier in teekenen en schilderen. Maar hij bleef nog bij de marine, tot hij den officiersrang behaald had, maakte nog een tweede reis naar Engeland en verliet daarop den dienst. ‘Het zou onrechtvaardig zijn - zegt hij - te beweren, dat mijn tijd aan de marine-school nutteloos geweest is; de arbeid met het hoofd in alle wetenschappen voor algemeene ontwikkeling - en het waren er niet weinig, want het eindexamen werd in 23 vakken afgenomen - scherpte het verstand; maar toch meen ik, met overleg gesproken, dat mijn ontwikkeling ook zonder dat zooveel tijd verspild was op de berekening van zeemijlen en op het varen, tot stand ware gekomen, met meer nut voor het verstand, voor het hart en voor het talent’. Hij bezoekt de keizerlijke academie van beeldende kunsten in St. Petersburg, doch bleef daar nauwelijks een jaar, en ging daarop voor korten tijd naar Parijs.
| |
| |
In 1863 reist hij naar den Kaukasus, die toen nog weinig bekend was. Hij werkte daar ijverig naar de natuur. Een jaar daarop is hij weer in Parijs, waar hij bij Gérôme werkt, maar ook daar houdt hij het niet lang uit, en keert in '65 weer naar den Kaukasus terug, waar hij zijn studiën ijverig voortzet. In 1867 deed zich voor hem een gelegenheid voor om zijn zucht naar buitengewone avonturen te bevredigen. Generaal Kaufmann, gouverneur-generaal van Toerkestan, leidde een expeditie ter onderwerping der Midden-Aziatische volkstammen, die Ruslands oppergezag weigerden te erkennen. Werasjtsjagin wist het gedaan te krijgen, dat men hem als teekenaar op de expeditie meenam. Hij had landkaarten te teekenen, maar ook werd hem opgedragen teekeningen te maken van het landschap, volkstypen, enz., de photographie was in die dagen nog niet zoo ontwikkeld. Tot groote tevredenheid van zijn militairen chef was Werasjtsjagin bij deze expeditie werkzaam, maar niet alleen als teekenaar, ook als soldaat had hij gelegenheid zich te onder scheiden. Toen Samarkand zich overgegeven had, liet generaal Kaufmann er een kleine bezetting achter en trok met zijn hoofdmacht verder. Werasjtsjagin maakte deel uit van deze kleine bezetting op de citadel der stad. Nauwelijks was Kaufmann weg, of de emir van Boechara trok met 60.000 man tegen Samarkand op, om de stad te heroveren, en de kleine Russische bezetting had het hard te verantwoorden. Nadat de commandant gevallen was, nam Werasjtsjagin de leiding op zich en wist door zijn dapperheid en beleid de verdediging zoo lang vol te houden, tot Kaufmann tot ontzet terugkeerde. Hij verwierf hierdoor het Georgekruis. Na afloop der Kaufmann-expeditie, die langer geduurd had, dan oorspronkelijk verwacht was, en in een moeilijken veldtocht voor de Russen was veranderd, had Werasjtsjagin de handen vol werk, om al zijn reisindrukken te verwerken. Uit dezen tijd stammen zijn, vooral uit een ethnographisch oogpunt interessante
schetsen van allerlei Aziatische typen.
Hij exposeert zijn werk in St. Petersburg waar het wel de aandacht trekt. Maar de schilder voelde zich nog niet rijp genoeg voor de uitvoering der groote plannen, die hij ontworpen had. Daarom keerde hij nog eens weer naar Toerkestan terug, dringt op een avontuurlijke reis vol gevaren tot diep
doodelijk gewond
(Museum Tretjakof, Moskou).
in China door, en gaat dan, beladen met vele nieuwe indrukken, ernstig aan het werk. Drie jaren achtereen: - van '71 tot '74 werkt hij onafgebroken in München, zonder aan iemand wat van zijn werk te laten zien. Het resultaat van zijn werken is een Groote Kaukasus- en Toerkestan-Cyclus, dien hij het eerst in St. Petersburg tentoonstelde. In de suffe, droge Russische kunstwereld was zijn verschijnen een evenement. Die groote schilderijen in zoo groot aantal, en allen geschilderd met een handige techniek en onderwerpen voorstellend, die nog nooit vertoond, nog nooit zoo openlijk verteld waren, wekten ergernis en verontwaardiging bij zijn naijverige bentgenooten, en men begon hem te bekladden, ja zelfs werd in de kranten de verdachtmaking uitgesproken, dat er achter zijn naam een heele onderneming van verschillende Münchener schilders schuilde. Uit München werd toen
| |
| |
vóór de attaque
(Museum Tretjakof, Moskou).
door menschen van gezag verklaard, dat Werasjtsjagin alleen de maker was van zijn schilderijen-cyclus. Maar zijn vijanden lieten niet van hem af, en het publiek werd meegesleept. Men verweet hem, dat hij het leger, den militairenstand in discrediet bracht met zijn schilderijen, die overdreven realistisch waren, die al het ridderlijke, de poëzie van den oorlog schenen te willen doen vergeten, er op gemaakt schenen, om alleen het bloederige, het leelijke, 't afgrijselijke van den oorlog af te beelden. Werasjtsjagin zag goed in, dat dit verwijt juist de sterkste zijde van zijn talent trof, en hij ontwikkelde daaruit zijn tendens. Overigens ontstemd door het fiasco bij zijn landgenooten, trok hij nu met zijn werk naar 't buitenland, waar hij deels door geschikte reclame, maar ook door het sensationeele karakter van zijn kunst, al gauw de held van den dag werd. Zijn werk uit dien tijd behoort qua schilderwerk, ook wel tot het beste wat hij gemaakt heeft. In zijn werk van den Turksch-Russischen oorlog naderhand is hij al heelemaal de tendensman geworden, die hij wilde zijn. Zijn Toerkestan-schilderijen zijn met veel zorg en liefde gedaan, zijn kleur is wat bont, maar er is licht en warmte in zijn oostersche hemels, hij teekent de architectonische details van de interessante bouwvallen uit den tijd van den grooten Tamerlan levendig en met veel smaak, zoodat ze een mooi decor vormen voor zijn bloedige tooneelen. Daar is zijn terdoodbrenging van oproerlingen voor de regnistan-moskee in Samar-Kand, waar de koppen der slachtoffers op lange staken omhoog worden gestoken.
Dan zijn ‘Oorlogstrophee’ waar de emir van Boechara in den hof van zijn harem de koppen zijner verslagen vijanden bekijkt, die op een hoop zijn neergelegd in de marmeren zuilen-galerij. Na zijn eerste tournée, in Rusland teruggekeerd, onderneemt hij in gezelschap van zijn vrouw een groote reis naar Engelsch-Indië, en blijft daar tot '76, waarna hij zich in Parijs vestigt. Van zijn Indische reizen nam hij mee de studies voor de bekende groote schilderijen ‘ontvangst van den prins van Wales door den Maharad-Sjah van Dsjeipoer,’ de optocht van de versierde olifanten, en het ijselijke doek, de terechtstelling van oproerlingen, die met hun rug voor de kanonnen gebonden zijn. In 1877 brak de Turksch-Russische oorlog uit en Werasjtsjagin begaf zich onmiddellijk naar het oorlogsterrein. Hij stond in goede relaties tot generaal Goerko en generaal Skobelef, met welken laatsten hij bijzonder bevriend werd. Al dadelijk in 't begin van den oorlog wordt Werasjtsjagin bij het overtrekken van de Donau op een torpedoboot gewond, en moet anderhalve maand in een hospitaal liggen te Boekarest. Maar het verdere verloop van den oorlog maakt hij mee in de onmiddelijke
| |
| |
omgeving van den grooten veldheer, den merkwaardigen generaal Skobelef. De karakterschets, die Werasjtsjagin gegeven heeft van Skobelef, behoort tot zijn beste litteraire werk. Het verschrikkelijke, het wreede en absurde van den oorlog heeft Werasjtsjagin in dezen veldtocht beter moeten voelen dan in zijn Aziatische periode, die met een zekere decoratieve bekoring op hem heeft ingewerkt. Hij werd hier geheel en al oorlogschilder en men moet zeggen, dat het hem hier wel gelukt is kracht te geven aan zijn tendens.
de oespjenski-kathedraal in moskou tot paardenstal ingericht
(Museum Alexander III, St. Petersburg).
Zijn twee doeken ‘voor de attaque’ en ‘na de attaque’ spreken wel. Die zenuwachtige spanning, als nog allen in afwachting liggen achter hun positie, en dan daarna het samenlezen van dooden en gewonden, op den achtergrond de tenten van 't Roode Kruis. - Uit zijn herinneringen van dezen oorlog, blijkt ook duidelijk hoe nabij hij de ellende gezien heeft. Hij schrijft ergens: ‘'t Is moeilijk weer te geven, met woorden te schilderen, wat een gevecht of de hitte van een gevecht eigenlijk is, omdat iedere minuut daarbij wat nieuws gebeurt. Niet alleen op mij, maar op iederen deelnemer werkt het opwindend. De menschen worden gewoonweg krankzinnig, schelden en schreeuwen zoo, dat als de slag voorbij is, van den generaal tot den soldaat toe, allen heesch zijn. Ofschoon men zich laat meesleuren door de opwinding en woede van 't gevecht, blijft men zich toch altijd bewust, dat het doodsgevaar nabij is, en wanneer ik in 't vuur was, heb ik steeds verwacht, dat ik zou worden getroffen.’ Ergens anders schrijft hij: ‘Ze hebben me wel eens verweten, dat ik alleen de schaduwzijden van den oorlog, alleen afschuwelijke tooneelen gekozen heb. Maar ik moet
| |
| |
zeggen, dat ik heel wat dramatische onderwerpen niet aangeroerd heb, omdat ik mij eenvoudig niet in staat voelde ze op het doek te brengen. Mijn broer, die bij generaal Skobelef ordonnance-officier was, sneuvelde bij den derden storm op Plewna, en daar de plaats waar hij gevallen was, kort daarop door den vijand bezet werd, kon ik zijn lijk niet gaan opzoeken. Toen Plewna zich na drie maanden overgegeven had, ging ik die plek opzoeken, en ik vond ze bezaaid met lijken van gesneuvelden of beter gezegd met skeletten. Zoolang ik mijn broer zocht, zag ik overal enkel grijnzende schedels en hier en daar met lompen bedekte geraamten, die met de handen ergens in de verte wezen. Welke van die allen was mijn broer? Ik heb de overblijfselen der kleeren, de schedelbeenderen, de oogholten nauwkeurig bekeken... ik kon het niet uithouden: tranen stroomden mij langs het gezicht en langen tijd kon ik mijn snikken niet inhouden. Desniettegenstaande ging ik zitten om een schets te ontwerpen van dit, aan Dante's hel herinnerend tooneel. Zoo een schilderij wilde ik maken, met mijn eigen figuur te midden van al die geraamten, die ik uit elkaar zocht. Maar zelfs na één, na twee jaren nog, werd mijn keel toegesnoerd door die zelfde tranen, zoo gauw ik voor het doek ging zitten en zoo kon ik niet voortgaan, en dit schilderij bleef daarom onafgemaakt.’ Uit den Turkschen oorlog zijn nog als zijn meest bekende schilderijen te noemen: ‘op de Sjipka-pas is alles rustig’, de ingesneeuwde wachtpost, die daarom niets van zich liet hooren, omdat hij doodgevroren was. Buitenlandsche grappenmakers hebben een caricatuur op dit schilderij gemaakt, waar we 't Russische schildwachtje met een brandewijnflesch in de hand achterover in de sneeuw zien tuimelen. En vandaar de rust op de Sjipka-pas. Verder is een zeer bekend doek ‘de spion,’ dan ‘de inzegening der gevallenen,’ de priester, met het wierookvaatje slingerend boven de
gesneuvelden.-
studie voor de napoleon-figuur
(Museum Alexander III, St. Petersburg).
De schildering van den Turkschen oorlog is Werasjtsjagins kapitale werk geweest. Hij stond hier op het toppunt van zijn kunnen. In zijn vaderland eerde men hem nu ook, sinds men gezien had, hoe het buitenland over hem dacht. De academie bood hem zelfs den leerstoel der veldslagklasse aan, maar Werasjtsjagin was artist genoeg om voor deze waardigheid met medelijdend lachen te bedanken.
De lange tijd van vrede, die voor Europa aanbrak na den oorlog van 1877, heeft Werasjtsjagin geen stof meer gegeven voor een nieuwe schepping. Zijn wereld-tournée eindigde voor hem zeer gunstig, hij had naam gemaakt als een der meest bekende Europeesche schilders. De bekende kunstverzamelaar Tretjakof in Moskou kocht Werasjtsjagins voornaamste werken voor de som van 90.000 Rbl. en bouwde voor deze collectie een aparte galerij.
Werasjtsjagin achtte den tijd van rusten voor zich echter nog niet gekomen, en bij gebrek aan een actueel onderwerp voor zijn oorlogsschildering, deed hij een greep in de geschiedenis, en koos den grootsten modernen veldheer der wereld, Napoleon, als hoofdfiguur voor een nieuwe serie van schilderijen, waarmee hij zijn roem nog belangrijk grooter dacht te maken. Maar Werasjtsjagin bleek als historie-schilder dezelfde man niet als wanneer hij dingen schildert die hij zelf gezien en meegemaakt heeft. Zijn Napoleon schilderijen hebben zijn naam geschaad. De
| |
| |
schildering is zwak geworden, omdat hij zich met allerlei historische spitsvondigheden afgeeft, allerlei on-artistieke bijzonderheden, die hij uit boeken opgesnuffeld heeft, hier wil vertoonen.
Zoo heeft hij gepeuterd op Napoleons portret en op Napoleons kleedij uit angst om een historische fout te begaan, en daarbij heeft hij al het groote, het geniale in de Napoleon-figuur verwaarloosd.
In sommige schilderijen komt zijn zeggingskracht nog wel weer eens boven, bijv. waar Napoleons ruiterij zich ingekwartierd heeft in Ruslands heiligste kerk, de Oespjenski Kathedraal in Moskau. Het contrast tusschen de gouden wanden en het hooi en paardenvuil op den grond is kras uitgedrukt. Deze Napoleon-cyclus, een tamelijk omvangrijke verzameling, is, nadat hij ze in Weenen en naar ik meen ook te Berlijn heeft tentoongesteld, naar Petersburg gekomen, waar hij in 1896 geëxposeerd werd, en ten slotte, met nog al wat moeite en goede woorden van invloedrijke personen, werd aangekocht voor het museum Alexander III. Dit museum heeft geen enkel ander schilderij van Werasjtsjagin, zoodat ons publiek hier een absoluut verkeerd begrip van den kunstenaar krijgt naar dit werk.
Eerst bij Tretjakof in Moskou kan men zich getroffen voelen door den verhaler van dingen en gebeurtenissen, die ons in hun verschrikkelijkheid steeds nieuw en interessant zijn, zonder dat we ons afvragen of de wijze van verhalen mooi is of niet.
Later hoort men weinig meer van Werasjtsjagin. Hij blijft als militaire autoriteit gelden en bij de ontwikkeling van het vredes- en ontwapenings denkbeeld in den tijd van het ontwerp voor de vredesconferentie, laat hij nog al eens over zich spreken als vredesapostel en hij wordt zelfs eens als candidaat voor den Nobelprijs voorgeslagen door zijn vrienden.
russische franc-tireurs worden opgebracht. napoleon zegt: ‘met de wapens in de hand gevat? dan doodschieten.’
(Museum Alexander III, St. Petersburg).
In 1900 heeft hij nog eens een reis onder- | |
| |
nomen naar de Filippijnen, en ging vandaar naar het terrein van den Boksers-opstand in China. Er werd verteld, dat hij van den tocht tegen Peking een schilderij wilde maken. Een tentoonstelling van zijn nagelaten werken, die hier waarschijnlijk in den herfst zal gehouden worden, zal ons toonen, waarmee Werasjtsjagin zich de laatste jaren, toen hij niets meer exposeerde, heeft beziggehouden.
Dadelijk na het uitbreken van den grooten oorlog die nu gevoerd wordt tusschen Rusland en Japan, deed Werasjtsjagin de noodige stappen om op het oorlogsterrein te worden toegelaten. Koerapatkine, die al sinds den Turkschen oorlog met hem bevriend was, en als leerling van Skobelef, een bijzondere vereering had voor diens vriend Werasjtsjagin, stelde een heelen wagon te zijner beschikking, dien hij als atelier inrichtte. Zoo bleef de schilder eenigen tijd te Ljao-Jong, tot hij, het wachten moede, den strijd, die zich nog slechts op zee bij Port-Arthur bleef bepalen, van dichterbij wilde gaan zien. Werasjtsjagin werd overal doorgelaten op 't oorlogsveld, en zoo ook op de vloot. Op het vlaggeschip van admiraal Makarof heeft hem het noodlot getroffen. Zijn dood is als een ironische uitval van den snooden oorlog over 's menschen machteloos pogen hem te bestrijden.
St. Petersburg, Juni 1904.
|
|