| |
Een kijkje in Bretagne en Normandië
door B. en J.
Toen wij besloten waren om op onze zomerreis, behalve de Noord-Fransche steden, beroemd om hare Gothische overblijfselen, het land zelf van Bretagne en Normandië te gaan zien, om zoodoende te kunnen genieten van kunst en van buiten zijn beide, heeft het ons zooveel moeite gekost, goede inlichtingen te krijgen, dat eene korte beschrijving onzer reis misschien nuttig kon zijn voor degenen, die lust hebben, dat nog weinig door Hollanders bezochte deel van Frankrijk te gaan zien. Want juist de Hollander, en hierbij bedoel ik hem, die het schoon van zijn eigen land waardeert, zal genieten van het Normandisch landschap, vereenigend de liefelijkheden van Holland en Gelderland in zijne weiden, en reusachtigen korenvelden, waartusschen de vruchtboomen staan. Het land is zoo rijk, dat het prachtige vee kan grazen in de boomgaarden en er is geen korenveld, dat niet vruchtboomen draagt; in den goeden tijd raapt men langs den landweg bij massa's de kleine appels, waarvan de cider wordt gemaakt, een zoo algemeene en goedkoope drank, dat men hem in plaats van water den moeden wandelaar aanbiedt.
De cider moet zoet en smakelijk zijn, als hij pas is gemaakt, we waren in Normandië in de maand Augustus, terwijl er nog geen versche cider was, de oude smaakte zeer wrang. Mij lijkt de goede tijd om Normandië te bereizen het voorjaar als het geheele land
| |
| |
in bruidsdos staat; maar later geniet men de korenvelden, die bij de kust reiken tot de zee; wij zagen ze, goudbruin van rijpte, met de hemelsblauwe, soms wit-zilverige zee als achtergrond. Wij konden echter niet beginnen met eene wandeling door korenvelden. De reis nl.: naar Normandië en de Normandische eilanden, die wij hadden uitgekozen, om ons te sterken voor de vermoeienissen van het steden zien, is geenszins eenvoudig.
Men kan over Parijs gaan; wij verkozen een zeetochtje en gingen met de pakketboot ‘Ary Scheffer’, die eens in de week van Rotterdam naar Hâvre gaat. Er zijn een paar kleine hutten, te klein zou men kunnen vinden, maar de verzorging is uitstekend en het reisgeld gering. Er schijnt dan ook nog al eens van de gelegenheid om over zee Hâvre te bereiken, gebruik gemaakt te worden, want de kapitein deed ons vele verhalen van menschen, met wie hij gedurende den overtocht heel wat te stellen had gehad. Hen nl.: die vatbaar zijn voor zeeziekte, spaart de ‘Ary Scheffer’ niet; hij is niet nieuw meer, bommelt (zooals de kapitein de schommelende beweging, die hij maakt, noemde) hevig en door zijne geringe afmetingen voelt men het stampen der machine overal.
We troffen mooi weer; we waren op de kapiteinsbrug, toen we uit het kanaal in zee kwamen en merkten dadelijk den sterkeren golfslag, hoewel wij er geen last van hadden. Onze kapitein was een oud gediende, die zichzelf het kanaal uitloodste; hij wees ons welke teekens hij daarvoor gebruikte bij den Hoek van Holland en gaf ons door zijne verhalen een glimpse van het leven vol gevaar, waar wij, landrotten, zoo weinig begrip van hebben.
vuurtoren corbière op jersey.
Wij gingen vroeg ter kooi, om den volgenden ochtend voor de zon op te kunnen staan, hetgeen ons ook gelukte. De zon was boos, dat we haar zoo verschalkt hadden, want nadat ze even boven de kim was komen kijken, verschool ze zich achter eene wolk, maar kon toch niet nalaten, van achter die wolk haar goddelijk werk te doen. Ze kleurde de parelgrijze lucht met hare mooiste tinten en bracht ons al gauw tot een zwijgend bewonderen, terwijl we gretig de zuivere lucht ademden.
Een bewonderen aldoor, maar er kwam
| |
| |
moulin huet-baal guernsey.
rotsen van guernsey.
| |
| |
verlangend wachten bij, want we waren om 4 uur al op dek geweest en het ontbijt was te 9 uur. Wij vielen dan ook met graagte aan, toen we de stevige boterhammen op de kajuitstafel zagen.
De morgen op dek, om de beurten in den gemakkelijken stoel, dien de eerste machinist ons leende, was heerlijk. Deze zeereis heeft iets gezelligs, want ziet men niet Engelands krijtrotsen aan den eenen en de eerst lage, later rotsige kust van Frankrijk aan den anderen kant, dan toch zeker visschersbootjes,
rotskust van 't eiland sark.
die dicht bij de kust varen, of een schip in volle zee.
Zoo stoomden wij voorbij den West-Hinder, een klein vuurschip, dat altijd naar midden in zee voor anker ligt, om 's nachts als baken dienst te doen.
't Weer bleef mooi, maar zoodra wij in 't Kanaal kwamen, zakte onze opgewekte stemming, daar de korte golfslag eene inwerking op de boot had, die weer zeer onaangenaam op ons inwerkte. Den geheelen middag zaten wij dan ook heel stil op het dek en de wereldsche dingen interesseerden mij niet, voor we de verschillende seinlichten rondom Hâvre in den nachthemel zagen schitteren, wedijverend met de sterretjes, die in grooten getale waren opgekomen om naar ons te kijken en, ik vrees, ons uit te lachen, want zeezieke menschen leveren nu eenmaal een heel dwaas schouwspel op.
Het tij was niet hoog genoeg meer, om in de haven te komen, we moesten overnachten op de z.g.n. groote ree, maar zelfs daar hadden we een loods noodig, om ons te ankeren. Een oogenblik van herrie en inspanning van alle voorzichtigheid, wanneer deze aan boord komt. De sierlijke zeilbootjes der loodsen kruisen voor de haven en ieder kapitein is verplicht, den eersten loods, die hij tegenkomt, aan boord te nemen. Het loodsgeld is hoog maar de loods moet zijn eigen scheepje onderhouden.
Wij, passagiers, hingen allen over de verschansing en tuurden in den donkeren nacht, om wat meer van het loodsbootje te onderscheiden dan het licht in den mast. Eene
| |
| |
flambouw werd uitgestoken, om den loods te seinen, die naar onze boot toegeroeid werd; een lantaarn was langs de verschansing gehangen, daar, waar de touwladder hing; uitroepen, schokken van het roeibootje tegen ons schip en hij kwam in zijn oliejas aan boord. De kapitein vertelde ons, dat we pas 's nachts om 2 uur zouden kunnen ankeren hetgeen we niet afwachtten, want we zouden den volgenden morgen reeds vroeg aan wal kunnen gaan.
Den volgenden morgen was het regenachtig; de zee had een flesschengroene kleur en tegen de woeste lucht kwam de silhouet der stad mooi uit.
We werden binnengeloodst; voeren behoedzaam tusschen allerlei schepen door, o.a. prachtige, groote zeilschepen, West-Injevaarders, grootsch en al hun touwwerk als kanten versieringen ten toon spreidend, tot aan het eind van een der haveninhammen, waar de vaste ligplaats van de Ary Scheffer is.
Uit een oogpunt van kunst is Hâvre niet heel interessant; aan de haven vindt men hooge, oude huisjes, waarvan de somber grauwbruine kleur hier en daar verlevendigd wordt door een paar lichtgroene blinden; in de stad ontdekten wij niet één mooi gebouw; de publieke gebouwen zagen zelfs verwaarloosd; men zegt dan ook dat Hâvre als handelshaven achteruitgaat, doordat Rouaan tegenwoordig bereikbaar is ook voor groote schepen.
Wat natuurschoon betreft, heeft Hâvre de eeuwig wisselende zee en de z.g.n. falaises, de laatste der reeks vuursteenrotsen, die Frankrijks Noord-Westkust zoo goed beschermen en o.a. bij Etretat en Fecamp heel mooi moeten zijn.
Wij zagen ze alleen bij St. Andresse, op de kustrotsen gebouwd, waar de twee reusachtige lichttorens staan. De weg er heen loopt langs de kust, boven het strand, waarvan de groote steenen bij eb bloot komen. Onder den rijweg, dus vlak langs het strand hebben de gegoeden uit Hâvre hunne kleine buitenhuisjes, allerliefst begroeid, uit één of twee kamers bestaande, waar ze met mooi weer den dag doorbrengen om toch zooveel mogelijk van de zee te genieten.
Maar de zee is er dan ook heerlijk, hadden we haar 's ochtends somber groen van kleur gezien, dien middag gaf ze onder een stralenden hemel eene kleuren-mengeling van zilver en verschillende tinten blauw.
De ‘falaises’ zijn met kort, dor gras bedekt, waar men heerlijk op kan liggen, turend naar de zee, of naar de havenhoofden, die als spitse tongen donker boven het water liggen.
Het was verrukkelijk, om de zonnige chaussee langzaam op te klimmen en boven op het promenoir, dicht bij de vuurtorens, een restaurant te vinden, waar we buiten konden eten met een geheel onbelemmerd uitzicht over zee.
Er was een steil zig-zag pad naar beneden, waar vooruitstekende rotsen ons telkens als 't ware omlijste zee-schilderijen te zien gaven. Aan 't strand volgden wij 't voorbeeld van anderen en zochten tusschen de groote steenen naar schelpen en wieren. De wieren, die wij hier en vooral later op de Normandische eilanden zagen, zijn tooverachtig van vorm en kleur. Hier vonden wij vooral het donker roode, uiterst fijn vertakte, waaiervormige wier dat men gedroogd, overal op kaarten kan koopen, later zouden we zeewier zien, roze, wit, dun als vloeipapier, geel, licht groen, of de zware geelbruine wierplanten, die de rotsen van Guernsey en Jersey kleuren, en waarvan wij een dik, vleezig, gekarteld blad op het strand vonden, dat een lengte had van negen voet.
Met den Zondag was de straatweg langs zee dien wij ook naar Hâvre teruggingen, een ware pantoffelparade. Ook de havenhoofden worden daarvoor gebruikt, er zijn daar langs de borstwering steunen banken waar de burgerluidjes op zijn mooist zitten en omwaaid door den frisschen zeewind, elkanders Zondagsche kleeren bekijken en bespreken.
Het getij heeft in deze streken alles te zeggen door het ontzettende verschil in waterhoogte tusschen eb en vloed; het had o a. bepaald, dat wij dien zelfden avond nog naar Honfleur zouden gaan, omdat de boot, die in een half uur den Seinemond oversteekt, van het getijuur afhangend, den volgenden ochtend te vroeg naar onzen zin wegging.
Honfleur was met den Zondag vol drukte en beweging, de haven geheel gevuld door kleine vaartuigen. Het stadje is oud en misschien is er in de kerken (onze waardin
| |
| |
noemde er wel 4 of 5) heel wat bezienswaardigs, maar wij hadden den volgenden dag een langen marsch voor ons en hielden ons in 't begin maar niet te veel op.
Calvados is de naam van het kustgedeelte van Normandië, waar we nu door wandelden, de straatweg volgt getrouw de kustlijn, maar nadert gewoonlijk alleen de zee bij de grootere en kleinere badplaatsen, die op afstanden van een paar K.M. van elkaar aan de kust liggen. De chaussee is landelijk, omzoomd door boomgaarden en korenvelden, die pas uitscheiden daar, waar het land steil uit het water oprijst; bij Honfleur komen ook de begroeide heuvels tot vlak bij de kust; men wandelt daar over de z.g.n. Côte de Grâce, langs een kapelletje, dat druk door kaarsjesdragende bedevaartgangers werd bezocht en daalt door het bosch naar de chaussee, stoffig en vroolijk, bereden door boerenwagens en fietsers en motors, welke laatste ons, dachten we, een voorproefje gaven van de weelde, die we te Trouville zouden zien. Trouville toch heet een der grootste Fransche badplaatsen. Welnu, wat de gebouwen betreft, ze gelijken veel op kermistenten, opgeslagen voor een korten tijd. Er is een pier, er zijn hoofden in zee, er is een reusachtig breed zandstrand en last not least er is de hemelsblauwe zee, waar de menschen zitten, met hun rug naar dat alles toe, elkander aan te kijken, en zien er uit, alsof ze niet weten, wat te doen van verveling. Wij gingen naar Deauville, een eindje verder op de kust, we liepen een duinpaadje, waarlangs prachtige blauwe distels en geurige honingklaver groeiden en kwamen op de zeer breede strand-chaussee van Deauville. Mooie villa's lagen hier en daar verspreid, omringd door... eenzaamheid. Ik heb nooit iets zoo sufs en verlatens gezien, waar ik kleur en leven en vroolijkheid had verwacht.
Wij liepen met ons tweeën op de chaussee en ééne amazone reed er; verder was er geen levend schepsel te zien.
Aan het strand waren wat menschen en spelende kinderen, waarvan een viertal in het vuurrood me in eens de gracieuse Fransche teekeningen deed begrijpen. Deauville heet chique, wij vonden het heel vervelend en het deed ons Hollandsch en Haagsche hart goed, de opmerking te kunnen maken, dat Scheveningen deze badplaatsen althans ver in de schaduw stelt.
We kwamen dien avond tot Villers-sur-Mer, een eindeloos aantal badplaatsen volgden nog langs de kust, zooals wij op ons kaartje zagen, maar wij vonden, dat wij er voldoende van hadden gezien en gingen den volgenden dag per trein over Caen naar Cherbourg.
Wij zagen van Cherbourg niet de marinehaven, die voor deskundigen zeer interessant moet zijn, ook niet een gedeelte der omstreken, omdat het regende, slechts de stad. Op de kade staat een beeld van Napoleon op een steigerend paard, dat met zijne donkere bronskleur mooi tegen de grauwe lucht uitkwam.
Maar verder konden wij te Cherbourg niets bijzonders ontdekken en we waren niet rouwig, het den volgenden ochtend vroeg te moeten verlaten.
Er gaat wekelijks eene pakketboot van Cherbourg naar Guernsey, een der Normandische eilanden, en daar kunnen reizigers ook gebruik van maken.
Wij genoten van dit tochtje, wat niet allen zullen kunnen zeggen, die het doen, want de
dinan.
| |
| |
zee is er bekend woest en zeer gevaarlijk door de rotsstukken, die de overblijfselen zijn van het land, dat eens de tegenwoordige Normandische eilanden met het vasteland verbond.
Die eilanden, hoewel door hunne ligging geheel tot Frankrijk behoorend, zijn Engelsch geworden ten tijde van Napoleons val. De Franschen noemen ze met verbeten woede, Les iles Anglaises, de Engelschen willen met de hun eigen bescheidenheid niet eens weten, dat ze ze hebben ingepikt en geven hun den naam van: The Channel Islands.
De bevolking is in die eeuw natuurlijk al veel verengelscht, maar ze spreekt toch nog Fransch, behalve de officieele Engelsche taal.
Strategisch schijnen ze een belangrijk bezit te zijn, hetgeen Engeland niet genoeg schijnt te waardeeren, want de forten moeten zeer ouderwets ingericht en van oude kanonnen voorzien zijn.
Als heerlijke verblijfplaats voor een vacantie houden de Engelschen echter hun Channel Islands in eere en daar doen ze wijs aan, want er kunnen, dunkt me, geene verrukkelijker plekjes gevonden worden, om een rustigen holiday te genieten, den dag doorbrengend met baden, zeilen, roeien of luieren en lezen op de rotsen, die bruin, waar ze met hei begroeid zijn, purper, uit de turkoois-blauwe zee oprijzen.
Ze zijn ook van uit Engeland makkelijk te bereiken over Southampton en Weymouth.
Wij echter kwamen van Cherbourg en deden als eerste ankerplaats aan Aurigny, waar eene Engelsche bezetting ligt. Het leek ons, dat het eiland als eene kale hoogvlakte ligt tusschen de omringende rotspieken. Vlak bij de kust zagen wij het wrak van een viermaster, die daar den vorigen winter bij mist was gestrand. De rotsen hebben zich zoo in de kiel van het schip geboord, dat dit niet van zijne plaats te brengen is en daar als waarschuwend teeken zal moeten blijven liggen, tot het geheel vergaan zal zijn.
Wij voeren, na de haven van Aurigny verlaten te hebben, geruimen tijd vlak langs de kust tusschen uitstekende rotspunten door, de golven waren zoo hoog, dat het voorste deel van het schip voortdurend overstroomd werd. Langzaam verwijderden wij ons van het eiland, kwamen weer in volle zee en zagen wazig de silhouet van Guernsey opdoemen. We kwamen al nader en nader, een kleine vlag werd geheschen ter begroeting van een man of war die daar lag, we stoomden de haven binnen en legden aan bij een der lange hoofden. De piers hebben aanlegplaatsen in verschillende verdiepingen die gebruikt worden, naar gelang van de hoogte van het tij.
Wij landden aan de laagste verdieping, want 't was een heele klim, voor wij goed en wel boven op het havenhoofd stonden en we werden bedropen door het van het pas gezakte water vochtige hout van den steiger.
We logeerden in St. Peter Port, de hoofden landingsplaats van Guernsey in het uitstekende Gardner's Royal Hôtel, de Engelsche reinheid deed weldadig aan na de vuilheden en halve frischheid der Fransche hôtels. Maar veel meer dan op etens- en slapensuren waren wij er niet, want wij trokken er voortdurend op uit, bewonderend de heerlijkheden van het eiland.
Peter Port zelf is eene stad, van wier oudheid nog getuigt de hoofdkerk, die allerbekoorlijkst is. Ze is geheel gerestaureerd, maar gelukkig niet hinderlijk, er is niets verknoeid aan de zware spitsbogen, die de kerk in beuken scheiden en zonder pijler of basement tot aan den grond reiken, aan het met middeleeuwsche motieven beschilderde orgel en aan de steenen traceeringen, die de schitterende kleuren der vensters omvatten.
Aan de wanden hangen vele koperen gedenkplaten, die door den invloed der zeelucht met kopergroen zijn bedekt, waaruit gloeiend rood te voorschijn komen enkele geëmailleerde letters en versieringen.
Zoo is ook geheel groen geworden het bronzen beeld van den Prince Regent, in hofkleedij, dat op de ‘South Promenade’ staat.
Verder is de markt wel een kijkje waard, 's ochtends wanneer de dames uit Peter Port er vruchten en groenten koopen in sierlijke mandjes, die wij overal in gebruik zagen. Tomaten en druiven, die gekweekt worden in de groote broeikassen, welke het eiland als 't ware bedekken, zijn er in overvloed te krijgen en moeten in den goeden tijd ook zeer goedkoop zijn.
En dan is een der grootste curiosen der stad het huis, dat Victor Hugo tijdens zijne
| |
| |
ballingschap vele jaren heeft bewoond en waar hij het, volgens onze meening, nog zoo kwaad niet heeft gehad.
De voorgevel van het huis ziet in eene nauwe straat en is somber. Maar de blik, dien men heeft van uit de achterkamers en den tuin! Is er schooner panorama denkbaar dan die blauwe zee, niet mooier, maar zonniger en gelukkiger dan onze zee, met in den voorgrond een fort, aan de zuidzijde van de haven gebouwd en verderop begroeide heuvels, die de zee als omlijsten.
Dit gezicht had Victor Hugo altijd, wanneer hij in zijne werkkamer een klein glazen uitbouwsel boven in het huis, aan zijn lessenaartje staande, schreef.
Het huis is een waar museum, vol eigenaardige schilderingen naar Japansche motieven, door hem zelf: vol zware eikenhouten meubels, die hij liet maken uit oud gebeeldhouwd hout, dat hij van alle kanten hervergaarde, vol andere oudheden, glas en tegels en kostbare zaken, die hij van vorstelijke vereerders kreeg, zoo o.a. een wand- tapijt, waarvan de fond geheel uit kralen is gewerkt, hetgeen Christina van Zweden hem gaf.
Maar de toerist, die Guernsey bezoekt, trekt al gauw uit de stad, naar buiten, naar de goddelijke wandelingen over de kustrotsen. De Zuid-Oostkust van het eiland is, wat natuurschoon betreft, verreweg het best bedeeld. We hadden een aardig boekje gekocht, waarin eene duidelijke beschrijving, hoe men in drie dagen de mooiste punten van het eiland goed ziet. Daarin wordt echter verondersteld, dat men alles per ‘coach’ doet; wij, die te voet gingen, moesten natuurlijk de voorgeschreven tochten bekorten, maar zagen daarentegen alles rustiger, konden ook voortdurend de rotspaden houden, terwijl de ‘coach’ voornamelijk den grooten weg neemt.
De ‘cliffs’, wat zijn ze prachtig! Behalve de heuvels dicht bij de stad, die men van uit Victor Hugo's huis ziet, zijn de rotsen niet met hoog geboomte begroeid; uit de verte gezien, rijzen ze als kale, bruine pieken in eindeloos varieerende vormen uit de blauwe
st. michel. door frémiet.
zee op, maar wanneer men dichterbij komt, dan ziet men eerst, hoe ze waarlijk zijn. Ze worden bedekt door een tapijt van de schitterendste kleuren, plekken oranje mos naast plekken intenspaars van de erica, waarvan het geheele steeltje met klokjes bedekt is; vetplantjes geven er eene rozig rood tusschen en het groen wordt gevormd door bramen en gaspeldoorn, waaromheen het duvelsnaaigaren zich windt. En dan de varens! soms wuifden ze boven onze hoofden, wanneer we op het smalle pad gingen, dat ze bijna onzichtbaar maakten. De z.g.n. ‘cliffs’, worden gescheiden van het binnenland door een lagen, steenen muur (waarschijnlijk gemaakt, opdat het vee zich niet op de rotsen zou wagen) en daarlangs gaat gewoonlijk
| |
| |
abdij van den mont-st. michel.
het pad, hoog boven de zee. Het daalt bij ieder der ‘bays’, de eenigszins breedere inhammen in de rotsen, waar bij laag water, half bedekt door kleine en groote steenen, eene smalle zandstrook te voorschijn komt.
Daar wordt gebaad en geroeid; daar liggen gelukkigen op de rotsen te lezen of zoeken naar zeeanemonen en wieren. Het baden gebeurt zonder veel omslag; bijna bij iedere baai vindt men een badhuisje, waar men pak en handdoeken huren kan, maar de meesten brengen alles zelf mee en zoeken een geschikt plaatsje tusschen de rotsen, om van toilet te verwisselen.
Gewoonlijk behooren bij het badcostuum linnen schoenen met zeer dikke zolen, waarmee men over den scherpen rotsbodem loopt, tot men in water komt, diep genoeg om te kunnen zwemmen. Dan zet men de schoenen op eene boven het water uitstekende rotspiek en zwemt, niet bemoeilijkt door golfslag, als 't ware gedragen door het zeewater. Als men binnen de ‘bays’ blijft, schijnt er geen gevaar te zijn voor draaikolken enz.
Wij zagen in een juwelierswinkel te St. Peter Port groote turkooizen, licht blauw met bruine plekken; ik geloof niet, dat ze op Guernsey gevonden worden, maar de rotskust, uítstekend tegen de zee, lijkt eene bruine vlek op de oppervlakte van een turkoois. De zee is licht groen, waar ze ondiep is in de baaien, fel blauw verderop. De overgang van blauw tot bruin gaat geleidelijk, daar de rotsen, veelal met wier begroeid, onder 't water glooiend uitloopen en daar hunne donkere kleur laten doorschemeren.
Wij klauterden langs verscheidene baaien, den eersten dag van ons séjour op Guernsey en aten in het Gouffrehôtel, een klein, landelijk hôtel, geïsoleerd liggend aan de uiterste punt van een baai-inham Iedereen, die voor langen tijd op Guernsey wenscht te zijn, raad ik aan, in het Gouffre-hôtel zijn verblijf te nemen, want het ligt midden in het mooi. Voor den toerist, die na enkele dagen weer weggaat, is Peter Port beter middelpunt om naar alle zijden uit te vliegen.
Wij deden het laatste en gingen den tweeden dag een kijkje nemen in het N. gedeelte van het eiland. Hier zijn de kustrotsen veel minder hoog en strekt zich op vele plaatsen de z.g.n. ‘Commos’, lage, met kort, dor gras bedekte heuvels tot de zee uit.
De Westkust van het eiland, die ook zeer interessant moet zijn, kan ik niet beoordeelen, daar op den dag, dien wij voor dien tocht bepaald hadden, de ‘car’ niet reed wegens de kroning. (Door toevallige omstandigheden waren wij juist in den kroningstijd op Engelsch grondgebied). Behalve met de ‘coaches’ kan men de mooie punten van Guernsey rijdende bereiken met groote, open karren, die de verschillende dorpen, de meeste met kerkjes uit de 10de of 11de eeuw, aandoen. Zoo'n ‘car’ gaat tot het dorp St. Martin, vanwaar men in twintig minuten het Gouffre-hôtel kan bereiken.
Met weemoed namen wij afscheid van
| |
| |
Guernsey, maar onze tranen werden al spoedig uitgewischt door de nieuwe heerlijkheden die wij tegemoet gingen.
Er is een dagelijksche stoombootdienst tusschen Guernsey en Jersey; de booten zijn flink, de zee geleek eene licht bewogen rivier toen wij de haven van St. Peter Port uitstoomden. (Dat bijna alle plaatsen op de Normandische eilanden namen van heiligen dragen, wijst natuurlijk op het diep ingewortelde katholicisme en op het nog niet uitgewischte Fransche element; alle namen worden dan ook in 't Fransch of Engelsch gebruikt, al naar men verkiest.)
Op Jersey logeerden wij niet in de hoofdstad, St. Hélier, maar in een der plaatsjes aan St. Aubin's Bay, de groote baai, die het midden der Z. Kust van het eiland inneemt. Jersey boogt op twee spoorweglijnen, welke van uit St. Hélier Westelijk en Oostelijk gaan.
Wij maakten echter weinig gebruik van treinen, want bijna dagelijks trok ons geheele pension onder leiding onzer hospita uit in een ‘coach’ of ‘potato-car’, om de mooiste gedeelten van het eiland te zien. (Jersey voert veel aardappelen uit, en de karren, die ze naar de haven brengen, worden soms afgehuurd voor pic-nic's)
Zoo zagen we Portelet-bay, St. Brelade-bay, die met eb een breed zandstrand heeft en omringd is door groene heuvels naast de met erica bedekte rotsen, la Corbière, een vuurtoren, waarheen een rotspad leidt, dat echter bij vloed geheel onder water staat. De toren ligt op eene ver in zee stekende rots; men verhaalt, dat eens een hooge vloed er over heen geslagen is; dit is echter eene uitzondering, want wij vonden er zamphire, een plantje met groene blaadjes, in vorm gelijkend op die van een vetplantje, maar grooter, dat slechts groeit boven de waterlijn, zoodat hij, die, na schipbreuk geleden te hebben, op eene rots wordt geworpen, waar hij zamphire vindt, zeker weet, in veiligheid te zijn.
Zeer belangrijk op de Oostkust van het eiland is Mont Orgueil-Castle, eene oude, reusachtige vesting, waarvan de basementen dagteekenen uit de tijden der Romeinen (een ander eigenaardig Romeinsch overblijfsel is een naam; de ‘coach’ nl., waarmee de toerist op Jersey rondrijdt, wordt ‘Caesarean Car’ genoemd.)
Mont Orgueil Castle wordt nu slechts als ‘signalling station’ gebruikt; er is echter nog zeer veel van de vesting over; als een met de rots, waarop ze staan, verrijzen de vlakke, hooge muren, met fijn klimop hier en daar begroeid. De klimop groeit zeer weelderig op de eilanden. Bijna alle boomen zijn er mee bedekt en is de plant soms dood gegaan, dan omvatten hare stengels de boomstammen nog als in een net.
Het interessantst op Jersey zijn misschien wel de z.g.n. Plemont-caves aan de N.-W. punt van het eiland, groote uithollingen in de rots, waarvan de steen de prachtigste kleurcombinaties vertoont.
De kustrotsen van Jersey zijn niet zoo grootsch als die van Guernsey, het landschap is echter meer afwisselend. Zoo zijn wij door een gedeelte gekomen, waar de ongetwijfeld steenachtige bodem door zandduinen was bedekt, waarop, evenals hier, blauwe distels groeiden.
de kloostergalerij in de abdij mont-st. michel
| |
| |
Zeer eigenaardig waren de zeewierbergen. Het wier wordt, evenals bij ons het hooi, opgestapeld en zoo gedroogd; dan gebruikt men het voor mest of brandstof.
Het koren stond nog op het veld, en wij zagen op de heuvelwegen de blauwe zee tintelen tusschen het goud der korenaren door.
De Jersey-koeien, bège of roodbruin met zwarten snoet en soms nog donkere plekken op de huid, zijn beroemd, evenals de ‘cabbages’, koolen met zeer hooge, houtachtige stronken, soms van elf voet, waarvan wandelstokken worden gemaakt.
Van uit Jersey maakten wij een tochtje naar Sark, met eene pleizierboot, die in één dag heen en weer gaat. Beter is het, van uit Guernsey naar Sark te gaan, omdat de reis dan veel korter is en het best van alles, om niet één dag, maar vele dagen op Sark blijven, want dat kleinste der bewoonde ‘Channel Islands’ is een waar paradijs.
Niet voor niets wordt het genoemd: ‘a pearl set in a silver sea’, hoewel deze benaming niet geheel juist is, want de zee rond Sark is blauwer dan ergens anders.
De zee is blauw, maar ook heel woest en gewoonlijk zijn het doodsbleeke menschen, die van het dek van den kleinen excursingsteamer kijken naar het brok rots, dat Sark heet en dat eerst geheel ontoegankelijk lijkt. Als men vlak bij komt, bemerkt men het haventje, een rechthoek, gevormd door een inham der rots met twee hoofden er tegenaan gebouwd. Die hoofden staan loodrecht op elkaar en laten als haveningang eene opening, zóó klein, dat ons stoombootje er net door kon.
De meeuwen vlogen af en aan en vormden witte plekken tegen de sombere rots.
Het was bar weer geweest gedurende onzen overtocht, maar, zoodra gingen we niet den hollen weg, die voert van Sark's haven naar het hôtel, of 't zonnetje scheen en schitterde in de regendroppels, die afvielen van de kamperfoelie, welke hier bij massa's groeit.
De liefhebber van natuurschoon vindt Sark naar zijne gading, de liefhebber van kreeften ook, want die eet men hier goedkoop en lekker.
Om het hôtel, waar wij aten, staan wat huizen, iets verder de school en de kerk; eene straat is er niet; naar de seigneurie, waar de Seigneur woont, wiens positie vrijwel synoniem is met die van een feodalen baron, voert een zandweg en verder doorkruisen het eiland smalle bosch- en klippaden, die voeren door geheel uiteenloopend, maar altijd even bekoorlijk landschap. Door bosch en struikgewas, langs een hutje, begroeid met fuchsia, kamperfoelie en wat niet al, komt men op de dorre kustrotsen; geene kalme baai ditmaal, de zee bruist en sist tusschen de verschillende rotspunten, die, los van het eiland, voor de kust gelegen zijn, alleen bereikbaar voor meeuwen.
Of men komt over een zacht glooiend veld, geheel bedekt met margarieten, terwijl men akkers en velden achter zich laat aan den Creux Derrible, eene soort van ontzaglijke schoorsteen, door de zee in de rots geboord. Bij eb kan men langs de klip omlaag klauteren en den verticalen koker ook van onderen naar boven bezien.
Er zijn twee hôtels op Sark en de inwoners willen gaarne pensionnaires nemen; in een dag kan men het eiland lang niet rondwandelen en in ieder geval zijn alle plekjes zóó mooi, dat ieder, die ze eens heeft gezien, verlangt, ze terug te zien.
Er kwam een eind aan ons, helaas! zoo kort verblijf op Sark, er kwam een eind aan ons geheele verblijf op de Channel Islands.
Op een zonnigen middag voeren wij weg op de zilverschitterende zee onder een wolkenloozen hemel naar Frankrijks kust.
Er zijn verscheidene verbindingen tusschen de eilanden en Frankrijk; o.a. gaat er van Jersey 3 × per week eene boot naar St. Malo; wij namen deze lijn en zagen, na een paar uur op zee gezwalkt te hebben, de eigenaardige silhouet der oude vesting met hare hooge schoorsteenen op hooge huizen achter de omringende muren.
St. Malo is eene herinnering uit vorige eeuwen met hare, de geheele stad omsluitende ‘remparts’, waarop men wandelt, zooals vroeger de edellieden op de tinnen hunner kasteelen. De Engelschen bezoeken het uit nieuwgierigheid, omdat de legende onder hen gaat, dat men in St Malo niet anders dan in bedsteden slaapt en de straten zóó nauw zijn, dat men elkander de hand kan reiken
| |
| |
van uit de vensters der tegenover elkaar liggende huizen. Dit alles is overdreven; daarbij frappeeren Hollanders nauwe en hooge straten niet zoo zeer, naar de eenige manier waarop de stad St. Malo binnen hare muren zich kon uitbreiden, was natuurlijk in de hoogte. Eigenaardig is, dat, in vergelijking van de weinige ruimte, waarover men beschikken kon, de kamers zoo groot zijn.
Donker en somber staan de reusachtige brokken steen, met zwarte gaten als vensters; sommige gebouwen, zooals dat van Anne de Bretagne, versierd met een reeks consoles, die de vooruitspringende bovenste verdieping stutten; den zelfden vorm van consoles treft men bij de wallen aan, waarvan de verschansing is uitgebouwd.
De cathedraal is indrukwekkend door hare groote afmetingen. Er is bijna geen ander materiaal gebruikt dan steen, ook aan de binnenordonnantie, die overigens heel eenvoudig is. De kerk is somber en donker als de geheele oude stad.
Een scherp contrast met het eigenlijke wezen van St. Malo maakt het daarzijn van badgasten en pleziermakers gedurende het zomerseizoen, want de Franschen schijnen gaarne de vuilheid en afschuwelijken stank, dien men geen oogenblik kwijt is, zelfs niet op het strand, te verduren, om op die bekende badplaats te zijn en de wedrennen bij te wonen. Het zandstrand, dat zich aan den zeekant voor de wallen uitstrekt, is niet breed; wij zaten er den avond van onze aankomst, toen de zee met parelmoeren glans lichtte en alle dingen, rotsen en menschen als transparente, grijze silhouetten tegen de fijne lucht uitkwamen.
Wij waren er den volgenden morgen, toen de zon het witte zand blakerde en de menschen, die het op het heete strand niet konden uithouden, (onze strandstoelen kent men er niet) schaduw zochten op de rotsen, die voor het strand liggen en met eb te bereiken zijn. Daar vindt men bakken, waar kreeften bewaard worden. We zagen hoe ze in grooten getale er uitgeschept werden en in eene mand gestopt en hoe de pooten en sprieten, waarmee de reusachtige dieren zich als prinsen in het water voortbewogen, erbarmelijk gebroken werden in de mand.
Op een der rotsen voor de kust, ligt het graf van Chateaubriand, aangeduid door een eenvoudig steenen kruis. St. Malo houdt de herinnering aan den bekenden schrijver, die in een der hôtels geboren werd en daar later ook dikwijls verblijf hield, hoog; men heeft er de Plâce Chateaubriand, Hôtel Chateaubriand, enz.
Het tooverachtigst zagen wij de oude stad, toen wij met maanlicht de wallen omliepen, hetgeen men ongeveer in een half uur kan doen. De poorten der muren zijn versterkt door zware, lage torens, de hoekige silhouetten der schoorsteenen rezen spookachtig in de lucht.
de st. pierre te caen.
Als badplaatsen wedijverend met St. Malo, noemt men St. Servan, Dinard en Paramé. Met St. Servan is St. Malo verbonden door den ‘pont roulant’, eene 10 M. hooge stellage, waarop eene overdekte brug, die door middel van een kabel voortbeweegt, op rails, die op den bodem van de haven liggen. Bij eb loopt de haven (waarin
| |
| |
de ‘tour des gens d'armes’ te caen.
o.a. de boot van Jersey aankwam) droog; bij vloed stijgt de zee 5 M. en schuifelt het gevaarte door het water, als door tooverkracht bewogen.
St. Malo is wondermooi, maar wij konden niet nalaten, ons verlicht te gevoelen, toen wij de onaangename geuren niet meer roken en frissche lucht hapten op het bootje, dat ons naar Dinan bracht over het riviertje de Rance met hare bekoorlijke oevers. De Rance is dicht bij zee zeer breed, maar wordt al spoedig smaller, als men haar opvaart en daar, waar ze nog slechts een Meter of tien is, ligt Dinan trotsch op zijn hoogen heuvel. Eene viaduct, zoo hoog als de heuvel, over- brugt de rivier.
Een zeer steil, zeer oud en o zoo mooi straatje, de Rue de Jerzual, voert naar boven, een middeleeuwsche poort geeft toegang tot het midden der stad.
Dinan's buitenwijken bestaan uit eene groote Engelsche kolonie, waar families met weinig geld in dit lieflijk oord nog veel bluf kunnen slaan en waar de artisten wonen, die het stadje overstroomen. Hoewel het niet bevorderlijk is voor de schilderachtigheid eener stad, wanneer men bij elken ouden pijler een Miss ziet met een schetsboek, de aandacht der Misses is Dinan overwaard. Alle poorten bestaan nog, een groot gedeelte der muren, welke die poorten verbonden, ook; reusachtig verheft zich de steenmassa van het oude kasteel van Anne, Duchesse de Bretagne; de twee kerken, waarvan de St. Sauveur, eene Oud-Christelijke basilika met een zij-beuk uit later tijd, zijn uit een kunsthistorisch oogpunt zeer interessant, en bevatten prachtige brokstukken beeldhouwwerk, hoewel meerendeels geschonden.
Uitwendig zijn ze schilderachtig met hun kleed van groen mos.
Voor het eerst zag ik passiebloemen groeien, die als weelderige klimplanten de muren be- | |
| |
dekten; ook zagen wij in een klein tuintje midden in de stad een prachtigen magnoliaboom, waarvan de zeer groote, roomkleurige bloemen koninklijk troonden op de bladeren.
De omstreken van Dinan zijn beelderig, de weilanden tegen de heuvelhellingen en langs het riviertje, gestoffeerd met het mooie, zware vee.
Daarbij vol historische overblijfselen, zoo o.a. de Kerk der oude abdij te Lehan, eene basilika, streng in den vroeg Middeleeuwschen stijl gerestaureerd, aan welke restauratie de gemeente zooveel scheen ten koste te hebben gelegd, dat de pastoor op een der wandplaten elken bezoeker vriendelijk verzocht, iets bij te willen dragen tot het afbetalen van de schulden der kerk. Er waren verscheidene grafkisten uit de 14e eeuw met sterk sprekende liggende beelden erop; de voeten rustten tegen, eveneens steenen, leeuwtjes, waarin de uitdrukking, welke de Romeinen reeds in hun werk wisten te leggen, bijzonder uitkwam in de nijdige, hoekige koppen.
Na Dinan begon eigenlijk pas goed ons bezoeken van kerken en nog eens kerken. De menschen moeten aangegrepen zijn geweest door godsdienstwaanzin; de Romanen hielden hun godshuis streng, ja koud van aanblik, om het oog van den vrome niet af te leiden door te groote praal; hunne kerken imponeeren door hunne grootsche afmetingen; het inwendige liet mij, althans veelal, koud, vooral daar, waar pas gerestaureerd is en de gewoonlijk grijsgele zandsteen, nog niet de schoonheid van kleur heeft gekregen, die slechts de tijd geven kan. De Gothiekers, technisch bekwamer, zóó bekwaam, dat ze het ongeloofelijke hebben gedaan èn als bouwmeester èn als beeldhouwer, maar ook minder vroom; van wie men kan voelen na zoovele eeuwen al de hartstocht en ijdelheid en jalouzie, die hen de afmetingen der gebouwen al grooter deden maken, en elk détail tot een wonder van beeldhouwkunst, dien naijver, welke elkeen, van den ontwerper tot den nederigsten knecht moet hebben voortgezweept, om de kathedraal van eene stad toch maar mooier te maken dan die van eene naburige. Maar welke hartstochten die kerken hebben doen verrijzen, wonderen zijn ze geworden.
Wij gingen van Dinan eerst naar Dol, eene kleine stad met eene reusachtige kathedraal, die spreekt van vervlogen grootheid. Ze ligt geheel vrij, zoodat men de Middeleeuwsche constructie met twee torens in het front, ook van buiten goed kan overzien. De torens zijn geheel verschillend van vorm en de eene is slechts voltooid, verder leek mij de kerk zeer zuiver met ontzaglijk hooge pijlers, samenvoegingen van dunne, ronde zuilen, waarvan er een los voor de andere stond en een lang koor met een mooi gebeeldhouwden bisschopszetel.
Sterk trof, dadelijk bij het binnenkomen, een groot venster aan het eind van de hoofdbeuk; de voorstellingen gevat in geometrische figuren, de figuurtjes zoo klein, dat men ze niet kon onderscheiden, maar slechts de glazen zag schitteren tusschen hunne traceeringen als zoovele edelsteenen.
De boog, welke dit venster droeg, was in twee spitsbogen verdeeld en tegen den wigvorm tusschen die twee bogen, komen de teere kleuren van een oud Moeder Godsbeeld uit. Door deze spitsbogen zag men weer de vensters der achterste koorkapel hel schitteren.
De ingang van één der transepten, is voorzien van een prachtig versierd portaal, dat door zijn rijk beeldhouwwerk scherp costrasteert met den eenvoudig gehouden hoofdingang.
De kathedraal van Dol is mooi en de staat legt jaarlijks sommen ten koste aan hare restaureering, maar ze gaf ons slechts een voorproefje van wat wij verder zouden zien.
Van Mont Dol naar Pontorson is een klein eind met den trein. Pontorson ligt op de grens van Bretagne en Normandië. Van Bretagne zagen wij dus een zeer klein stuk, niet het ‘pays perdu’, zooals men ons te St. Malo het gedeelte betitelde, waar St. Brieux en Perros Quirec liggen. Het ‘pays perdu’, waar de schilders naar toe trekken en dat veel aan Holland moet doen denken met zijne oude stadjes en stoere visschersbevolking, hoewel de kust er rotsachtig en de zee hemelsblauw is.
Van de inheemsche industrie zagen wij enkele voorwerpen te St. Malo, waar we wat kochten van het frissche, kleurige aardewerk, waarvan de versieringen gewoonlijk bestaan uit het Bretonsche wapen of figuurtjes in
| |
| |
de nationale kleederdracht. Zooals overal is het ook hier de muts, die vooral nog gedragen wordt, de meeste mutsen, die wij zagen, waren van tullekant en zóó verschillend in vorm, dat wij wel eens meenden, dat iedere vrouw hare muts fatsoeneerde, zooals die haar het beste stond. Meestal laten ze een gedeelte van het haar onbedekt en oorijzers hebben wij niet gezien, de geheele muts bestaat dikwijls uit een klein stukje kant, dat als een vlinder boven op het hoofd zit.
Verder kan men te St. Malo te kust en te keur krijgen het prachtige Bretonsche borduurwerk, dat door mannen wordt vervaardigd.
Daar wij, om tijd uit te sparen, veel per trein of per boot hadden gereisd, meenden wij, niet beter te kunnen doen dan de 9 K.M. van Pontorson naar den Mont St. Michel te loopen en wij hadden er geen berouw van. Het landschap is vlak, voornamelijk korenvelden, waartusschen heel eigenaardig groepjes hooge popels staan, die aan de oevers van den Gelderschen IJsel doen denken. Niets verraadt het kustland, duinen, noch rotsen; men waant zich mijlen ver van de zee, maar daar ziet men bij eene kromming van den weg den van photographieën reeds bekenden silhouet van den Mont St. Michel, het eenige hooge punt in den omtrek, en van af den weg van Pontorson reeds op 7½ K.M. afstand te zien.
Wij stonden onwillekeurig stil, toen we de beroemde rots voor het eerst zagen, want we wisten, dat ze iets heel bijzonders was, een bedevaartsoord voor duizenden en duizenden, vroeger de geloovigen, tegenwoordig de nieuwsgierigen, vrees ik, maar die niet alleen, ook de aanbidders van het schoone.
‘Le Mont St. Michel est pour la France ce que le Sphinx est pour l'Egypte’ heeft Victor Hugo gezegd. De abdij, die de rots kroont en met haar als samengegroeid schijnt, is het wonderwerk van een geloof.
Men verhaalt, dat St. Aubert, Bisschop van Avranches, een vizioen had van den aartsengel Michaël, waarin deze hem de plaats aanwees, waar eene zoetwaterwel de dorre rots midden in zee voor de kust, voor menschen bewoonbaar maakte. St. Aubert stichtte daar op de rots het begin der latere abdij, die hare uitgestrektheid niet alleen aan hare waarde als bedevaartsoord, maar ook aan hare strategische ligging te danken heeft. Want de rots ligt als eene vooruitgeschoven vesting voor de kust en dat het klooster onneembaar gemaakt werd, was niet alleen om het Katholieke geloof, maar ook om dit belangrijke punt voor Frankrijk te bewaren.
Welke vijand kon de rots naderen? Nu is ze door een dam met de kust verbonden, vroeger lag ze met vloed in zee, met eb op de eindelooze, door hare drijfzanden gevaarlijke vlakte. Alles moest dan ook aangevoerd worden bij vloed in kleine booten. En wanneer de bewoners den eenigen toegang tot de rots sloten, wie forceerde dien? Aan den Westkant is de rots het hoogst; boven op troont de abdy: aan den Oostkant is ze lager en versterkt door muren. Daar is ook de toegang, en het kleine dorp, voornamelijk bestaande uit hôtels, herbergen en winkeltjes. Deze zijde zagen wij, uit het land komende, natuurlijk. Vaster werden de omtrekken van het geheel, even schitterde boven het grauw van den berg eene gouden stip, het beeld van St. Michael, dat de spits der kerk bekroont.
En toen we op den dam kwamen, die ongeveer een K.M. lang is, zagen we de witte kleur der dépendance van het Hôtel Poulard sterk uitkomen. Die leelijke moderne huizenblokken hinderen en steken met hun kalkwit scherp af bij de gedistingueerde, grijze kleur der omgeving, maar men heeft ze noodig, wil men op den berg overnachten.
Mère Poulard regeert als eene koningin op den Mont St. Michel. Zij heeft er het goede hôtel, wel wordt u, wanneer ge door de eenige straat, genaamd ‘Grande Rue,’ loopt, van alle kanten huisvesting aangeboden, maar men zegt, dat het overal even vuil is. Iedereen zoekt dus onder dak te komen bij Mère Poulard, maar daar is geene questie van, indien men niet vooruit om kamers heeft geschreven. Als men echter de knappe vrouw, die werkelijk iets van eene koningin heeft in hare houding en de echt Fransche gratie harer manieren, maar wat vriendelijk aankijkt, maar wat bedelt om hare gunst, dan weet ze u gewoonlijk wel vrij
| |
| |
de kathedraal van rouaan.
| |
| |
fragment van de kathedraal te amiens.
goede kamers in het dorp aan te wijzen en dan mag men bij haar eten. En dat eten is uitstekend; naast den hoofdingang van het hôtel is de groote keuken, waar de kippetjes voor 't vuur ronddraaien aan eene ijzeren stang. En de hospita is gul en goed van vertrouwen; wij zagen, hoe een Engelschman een klein stukje van iets nam en dadelijk legde het dienmeisje een veel grooter stuk op zijn bord.
Als men zijne rekening komt vragen, zegt Mère Poulard: ‘Laat eens zien, wat hebt ge gehad?’ Men somt dat op en ze laat u daarna betalen. Of vele der beevaartgangers naar den Mont St. Michel haar zullen bedriegen? Ik geloof het niet; mij dunkt, men kan hare gemoedelijkheid niet anders dan met goede trouw beantwoorden.
Het Hôtel Poulard ligt aan den ingang van het dorp, vlak voor de Porte du Roi, een der 3 poorten, die den toegang tot de vesting-abdij konden afsluiten.
De Grande Rue, geflankeerd door oude, hooge huisjes, stijgt naar de groote trappen, die leiden naar de abdij.
Wij zagen den avond van onze aankomst een grappig incident in deze nauwe straat; een automobiel had het gewaagd, met zijn modern uiterlijk den ouden Mont St. Michel te komen ontheiligen; zijne breedte paste net in de straat, hij was geplaatst onder de Porte du Roi, waar men hem 's avonds uit wilde halen, maar van keeren was geene sprake, het ding pufte en ratelde en de bestuurder deed wanhopige pogingen uit de poort te komen, hetgeen maar niet gelukken wou. De vroolijke Franschen riepen luid ‘Hoerah!’ en ‘Ça n'ira pas!’ eindelijk, langzaam rolde de automobiel achteruit en kon men zich weer op straat wagen. Moderne dingen behooren niet bij den Mont St. Michel, maar de meeste der duizenden bezoekers ook niet en dat maakt het raadzaam, den ouden berg niet in den zomer, maar in den herfst te gaan zien, wanneer er weinig toeristen zijn, wanneer de hooge vloeden den berg omspoelen en men alleen door de zalen en gangen der abdij kan dwalen.
De hooge vloeden zijn het natuurwonder rond het wonder, door menschenhanden gemaakt. Als een kreet gaat het over de rots
| |
| |
heen twee keer per dag: ‘La mer monte’. De gasten komen dan van alle kanten op de muren te zamen, om de zandvlakte, door welke men den berg omringd zag, snel bedekt te zien worden door het zeewater, dat bij de hoogste vloeden eene hoogte bereikt van 15 Meter.
Het water komt aan met de snelheid van een hollend paard, wij zagen dat deze berekening niet overdreven is, toen wij met den trein langs eene kleine rivier gingen, die naast den dam uitmondt. De vloed vloeide over het water der rivier met eene brutale, onverbiddelijke snelheid, die angstig maakte. Van af den berg kan men niet schatten, hoe gauw het water gaat, omdat alles zoo ver weg is; men ziet hoe het zonder de minste branding aankomt, kruipend, sluipend en het strand, als 't ware, in bezit neemt.
En het vloeit niet terug, om met grooter kracht weer te komen, zooals wij gewend zijn, den vloed te zien wassen, het denkt niet aan keeren, het komt aan, onverbiddelijk, en wee dengene, die zich verlaat heeft op het strand, want de zee omringt hem in een oogenblik.
Dit schouwspel zagen de monniken van den Mont St. Michel voortdurend, (toen nog grootscher dan nu, want de dam schijnt zooveel land te doen aanslibben, dat binnen een jaar of dertig de zee slechts bij hooge vloeden tot aan den dam zal komen) en het moest hun wel het gevoel geven van hunne eigen kleinheid tegenover de reuzenkrachten der natuur. Maar ze moesten de natuur ook zeer liefhebben en groote kracht uit haar putten om hunne abdij te kunnen bouwen, zooals ze daar staat, hoog op de rots, als één met die. Het geheele gebouw wordt nu gerestaureerd, men was dezen zomer bezig aan de kerk; men wil het bewaren, zijnde van groote historische- en kunstwaarde; bouwkundigen uit alle landen, mogen zijne, naar men zegt, ongeloofelijk vermetele constructie komen bestudeeren en bewonderen de Middeleeuwsche beeldhouwkunst, die men er vindt, voornamelijk in de ‘cour’ met hare dubbele gaanderij kleine kolommen, verbonden door bogen, wier tusschenruimten versierd zijn met rozetten, talloos en niet één dezelfde. Deze cour is van zandsteen, de geheele abdij is verder uit graniet opgetrokken.
De geloovigen gaan nu meer naar de kerk in het dorp, waar de heiligste beelden der abdij zijn overgebracht, want de abdij is niets meer dan eene herinnering, haar leven is uit; monniken zullen nooit meer de gerestaureerde zalen betreden; in de Salle des Chevaliers loopen de bezoekers, waar de ridders hebben gehuisvest, in de donkere cachotten zijn geen gevangenen meer. En dat doet geheel in het verleden leven, toen de monniken er hunne psalmen zongen en hunne
graftomben der kardinalen van amboise.
aalmoezen uitdeelden, de soldaten er hunne drinkgelagen hielden, de gevangenen er zuchtten en als men weggaat in een propvollen trein en de silhouet van den berg nog eens voor het laatst ziet, is het, of men uit eene andere wereld weer in het gewone leven terugkeert.
Bij vloed kan men den Westkant der rots in kleine booten gaan zien, bij eb klautert men over de uitstekende steenen langs het strand heen; het mooist silhouetteert zich het geheel aan de Oost- en Zuid-Oostzijde, waar men den leelijken dam en de witte hôtel-dépendances niet ziet, slechts een gedeelte van het dorp, half verscholen achter
| |
| |
de remparts, die opstijgen naar de abdij, welke hoog boven alles uittroont, aan dezen kant vertoonende de rijke architectuur van het kerkkoor met zijn kring van versierde luchtbogen, geflankeerd door het z.g.n. réfectoire en de monniken cellen.
De rots is aan den N.-kant van onderen begroeid en in de kleine tuinen van het dorp groeien amandel- en vijgeboomen.
Van den Mont St. Michel gingen wij naar Avranches, waarvan de architectuur ons verwend oog weinig bevredigde; het ligt, evenals Dinan, op een heuvel, vanaf die hoogte heeft men een panorama, dat het grootste uit geheel Frankrijk wordt genoemd. Het is mooi, het rijke Normandische land, flauw heuvelachtig, met eindelooze korenakkers, wier goudkleur afgewisseld wordt door stukken donker bosch. Hooge zeeën komen tot voor Avranches' heuvel en van uit den botanischen tuin van het stadje, die een vrijen blik over de zee geeft, zagen wij ook den Mont St. Michel liggen, nu helaas! voor het laatst.
Over Vire spoorden wij naar Caen. In Vire konden wij een paar uur overblijven, waarin wij de stad doorliepen en de kerk zagen met haar goud en in felle kleuren geschilderd koor, beschenen door licht, dat door de donkere gekleurde glazen getemperd wordt.
Verder hapten wij er nog eens heerlijk buitenlucht bij de ruïnes van een ouden burcht, waarheen eene prachtige breede laan voerde. De omstreken van Vire worden zeer geroemd, zoodat het mij zeker de moeite waard lijkt, er een paar dagen te blijven.
Caen geeft heel wat te zien; men wordt overweldigd door het aantal oude kerken; er zijn er zoovele, dat ze niet alle meer dienst doen, en ook niet onderhouden worden. Sommige dienen als magazijnen, in andere worden nu en dan verkoopingen voor liefdadigheidsinstellingen gehouden, ook hebben wij er eene gezien en die nog wel de oude kapel van het groote nonnenklooster, de Abbaye aux Dames, wier muren geheel bedekt waren met aanplakbiljetten. Boven de platen van Barnum and Baily voorstellende, olifanten of andere dieren, verrezen de sierlijke pinakels der luchtbogen, oud en verweerd en met mos begroeid en daarom des te mooier.
In uitstekenden toestand zijn echter de twee groote Romaansche kerken, behoorende aan de Abbaye aux Hommes en aan de Abbaye aux Dames. Ze zijn gesticht, het mannenklooster door Willem den Veroveraar, dat der nonnen door zijn vrouw Mathilde en bergen de graven harer stichters ‘Caen is van groote historische beteekenis’ zeide een Engelschman ons, uitend daarmee die eigenaardige opvatting, dat al het Engelsche zoo ontzettend belangrijk is voor de wereld, want daar liggen begraven ‘William the Conqueror and his wife’.
De twee kerken zijn van grootschen eenvoud, de Abbaye aux Dames ligt op een plein met haar voorgevel, zoodat men de mooie torens, waarvan de spitsen echter ontbreken, op behoorlijken afstand kan zien.
De Abbaye aux Hommes echter ligt midden in de stad en er is geen plekje, van waar men een goeden indruk van het geheel kan krijgen, slechts de torenspitsen ziet men overal boven uitsteken.
Omdat men gedwongen is, alles van dichtbij te zien, zoekt men onwillekeurig naar versiering, die zeer spaarzaam is aangebracht, alleen bijzonder mooi in de bogen der gaanderijen, welke de zijbeuken dekken.
De gele zandsteen, welke men hier gebruikt, is koud van kleur als ze nieuw is en zwart beplekt, wanneer ze ouder wordt; zoodat de Normandische kerken veel minder mooi van toon zijn dan de Bretonsche uit hardsteen, die wij hadden gezien.
In de Abbaye aux Dames zijn overvloediger aangebracht de typische, geometrische Romaansche versieringen en het tympan boven de hoofddeur is gevuld met 3 zittende figuren.
Links van den ingang staat een prachtig Romaansch doopbekken van zwaar koper, versierd met blad-figuren in émail.
De middenbeuk der kerk is in tweeën verdeeld door eene draperie, den koningsmantel voorstellende die van de zoldering tot den grond neerhangt. Het achterste gedeelte, nl. de transepten en het koor, waar Koningin Mathilde's lijkkist staat, wordt gebruikt als kapel voor de nonnen; de vensters zijn er prachtig beschilderd en geven een warmen,
| |
| |
rijken toon aan den steen; het klooster waartoe uitgestrekte gronden behooren, is tegelijk ziekenhuis.
Behalve deze twee Romaansche klooster-kapellen boogt Caen nog op verscheidene Gothische kerken, sommige slechts prachtige, onvoltooide brokstukken. De voornaamste is St. Pierre; het schip der kerk geheel Gothisch, ingesloten tusschen de steunende luchtbogen met hare sierlijke pinakels.
het paleis van justitie te rouaan.
Daarachter komt onverwacht een Renaissancekoor, overladen met ornament, dat met zijne plompe verhoudingen ondanks al zijne versieringen verreweg wordt overtroffen door de in alle weelderigheid toch strenge Gothische kunst.
Ook de Renaissance glazen, van welke wij vele en zeer beroemde zagen te Caen en later ook te Rouen en Beauvais, met hunne groote, kleurige figuren geheele voorstellingen gevende, worden volgens mijn smaak in de schaduw gesteld door de Middeleeuwsche glazen, waarvan de kleine stukjes glas (hoe ouder de glazen zijn, hoe kleiner de stukjes, waaruit ze bestaan, want in den eersten tijd had men slechts zeer kleine ovens) als juweelen schitteren en in eene kleuren-harmonie zijn saamgevoegd, die zoo schoon is, dat ze niet onderdoet voor de kleurenmengelingen der natuur. En ook de decoratief gehouden figuren zijn mij zoo oneindig veel sympathieker dan de zware en-reliefgeschilderde voorstellingen van den lateren tijd.
Zeer mooi Renaissancewerk geven even buiten Caen, de overblijfselen van een adellijk kasteel te zien; een stuk van een toren met
| |
| |
een aangrenzenden muur; de toren versierd met prachtig omlijste ramen en enkele geharnaste beelden boven op de verschansing, waaraan hij den naam van ‘La Tour des Gens d'Armes’ te danken heeft. De muur is bekroond met kanteelen, waarin geestig en fijn bewerkte reliefs.
Het afscheid nemen van Caen viel ons niet zoo moeilijk, omdat wij dachten, in Rouen het hoogste, wat de Gothische kunst heeft voortgebracht, te zien en onze verwachting werd niet teleurgesteld.
Zooals reeds verteld, heeft er een hartstochtelijke naijver geheerscht tusschen de bewoners der groote Normandische en Picardische steden, welke kathedraal wel de grootste en schoonste zou zijn De onderbouw der kathedraal te Rouen bestond reeds, toen men de bisschopskerk van Amiens van veel grooter afmetingen ontwierp; de Roueneezen wreekten zich, door geen steen hunner kathedraal onversierd te laten, zoodat ze daar nu staat met hare 7 torenspitsen, (de zeer groote dakruiter is modern en van gegoten metaal,) geheel overdekt door beeldhouwwerk. Eigenaardig ziet men de grondvormen van het Gothische lofwerk in één der vier contreforten, welke de ingangen der deuren van de voorfaçade begrenzen. Deze is nl. slechts in zijn beginvorm aanwezig en doet zien, hoe de fijne, nisvormige baldakijnen ontstaan uit brokken steen, welke er uitzien als op elkander gestapelde suikerbrooden. Dit bewijst, dat alle ornamenten op de plaats zelf en dus altijd op stellingen gehakt moesten worden; de verhoudingen van alle deelen onderling zijn prachtig en het ornament, hoe overvloedig ook aangebracht, treedt nooit te veel op den voorgrond.
De voorfaçade was dezen zomer half achter stellingen verborgen, zoodat we hare schoonheid slechts ten deele konden bewonderen.
De twee groote voortorens (van welke een ‘la tour de beurre’ wordt genoemd, omdat hij werd betaald uit de belasting, op boter gelegd) zijn prachtig, evenals de vier kleinere, die de façaden der transepten flankeeren.
De kathedraal van Rouen, al is ze kleiner dan die van Amiens, behoeft zich niet te schamen voor hare afmetingen. Wij kwamen er voor 't eerst in gedurende eene Zondagmorgenmis, en, achter in de kerk staande, konden wij in het koor even verschillende kleuren door elkander zien bewegen, maar niets onderscheiden van de personen, die de mis bedienden.
De hoogte der kerk lijkt van binnen enorm; de pijlers van den middenbeuk dragen eene tweede rij bogen en daarboven de triforiën; de zoldering der zijbeuken ligt op gelijke hoogte, niet met de gaanderij, maar met de triforiën, zoodat ook zij zeer slank zijn.
Wonderlijk mooi van vorm zijn de zware onderste pijlers en de daarboven staande slanke kolommetjes, welke de gaanderijbogen steunen.
De kleuren der koorvensters stralen tusschen de kolommen van den hoofdbeuk door in hare wondere kleurschakeering, voornamelijk van rood, blauw, een prachtig bruin-paars goudgeel en groen.
Deze 13de eeuwsche glazen geven eene goede voorbereiding voor het zien van al de schatten, die de apsis bevat. Ook daar valt het licht door de prachtigste glazen op de beroemde grafmonumenten van de twee kardinalen Amboise, en dat, hetwelk Diana de Poitiers voor haar echtgenoot, Louis de Brézé, liet oprichten.
Het eerste is ontworpen door Roland Leroux, die ook het grand portail der Kathedraal en het paleis van Justitie maakte, beide geheel in Gothischen stijl. Het grafmonument der Amboises echter is, wat de hoofdvormen betreft, in Renaissance stijl, terwijl slechts de opvatting van enkele détails Gothisch genoemd kan worden. De namen van eenigen der beeldhouwers, die er aan werkten, werden ons genoemd. Hoevele namen van mannen, die hun geheele leven gaven, om een klein stuk der Kathedraal te versieren, zijn verloren gegaan. Maar het nageslacht is dankbaar voor wat die onbekende grooten hebben achtergelaten.
De beroemde Jean Goujon beitelde het beeld van den oudsten Amboise, hij maakte ook het grafmonument van Louis de Brézé dat als compositie mij minder voldeed, maar waarvan de enkele albasten figuren voorstellende den afgestorvene op zijn doodsbed en Diana de Poitiers in geknielde houding en in de haar zoo weinig passende nonnenkleeding, verrukkelijk zijn.
| |
| |
portaal van de cathedraal te beauvais.
| |
| |
De dwarsbeuken der Kathedraal hebben uitgangen met ééne deur, maar hunne gevels zijn overigens even rijk versierd als de voorfaçade.
De kerk St. Ouen te Rouen is langer en hooger van middenbeuk dan de Kathedraal en toch was ze oorspronkelijk slechts eene kloosterkapel.
Haar roem stelt zij in de in hun eenvoud prachtige, oude glazen, welke den wand achter de triforiën innemen, zoodat de silhouet van deze zeer zuiver uitkomt. De meesters der Gothische bouwwerken wisten, wat voortmaken was; een groot gedeelte der kerk is in twintig jaar gemaakt De façade met hare torens is modern; de Gothische bouworde is hierin natuurlijk gevolgd, maar de Gothische geest ontbrak. De façade maakt eer een plompen dan een grootschen indruk en de versieringen zijn knappe namaaksels, maar niet door meesterhanden gemaakt. St. Ouen ligt prachtig op de Place de l'Hôtel de Ville; 't is veroorloofd, de torens te beklimmen en langs den geheelen omgang der kerk te loopen. Men heeft er een verrukkelijk uitzicht op het Seinedal waarin Rouen ligt en op de omringende heuvels
Van de talrijke kerken zijn in Rouen nog belangrijk de Saint-Maclou, met haar prachtig, boogvormig voorportaal, waarin de zwaar gebeeldhouwde eikenhouten deuren; verder St. Patrice en St. Vincent, de laatste vooral beroemd om hare glazen uit de 16de eeuw, waarvan enkele door d'Engrand en Jean le Prince. Geheel als schilderijen opgevat, doen zij de groote techniek bewonderen, die alle kleurennuances op het glas wist te brengen, van het felste rood en blauw en goud tot het intens teere wit en grijs, waarmede sommige gezichten zijn bewerkt, maar ze overtreffen de Middeleeuwsche glazen toch niet
Rondloopende door Rouen stuit men telkens op alleen staande Gothische torens, overblijfselen van nog meer kerken, het drukke leven der groote industriestad spoedt langs hen heen, waar ze staan, droomend van hun grootsch verleden.
Dat dat verleden niet alleen aan godsdienst was gewijd, maar ook aan een machtig burgerlijk bestaan, bewijzen de vele mooie, oude woonhuizen, sommige, zooals dat van Diana de Poitiers met de façade geheel door houtsnijwerk bedekt.
Het Palais de Justice is een meesterstuk van Gothische kunst, maar versterkt mijns inziens de meening, dat de Gothische kunst uitsluitend kerkelijk is, want de spitse, fijne pinakels, de typische versiering dezer bouworde, passen niet bij de uit den aard der zaak betrekkelijk geringe hoogte van civiele gebouwen. Het grosse horloge deed ons den Renaissance stijl weer achter de Gothiek stellen; het Hôtel du Bourgtheroulde, dateerend uit het overgangstijdperk geeft prachtige Renaissance-reliefs te zien.
Rouen is vol wonderen, maar die wonderen liggen te midden van eene groote, rumoerige stad en we bevredigden ons verlangen, om buiten te zijn, toen we naar Bon Secours gingen.
Het gehucht Bon Secours heeft zijn naam en waarschijnlijk ook zijn bestaan te danken aan de kerk Notre Dame de Bon Secours, eene moderne kerk gebouwd in Gothischen stijl, inwendig geheel beschilderd, kleurig, maar niet hinderlijk. Ze schijnt een geliefd bedevaartsoord te zijn, photographieën harer madonna met rijk versierd, wijd uitgespreid kleed, zag men overal te Rouen en talloos zijn de kaarsjes die voor het beeld branden, terwijl de keurig onderhouden kerk wel doet zien de mildheid der vromen.
Op den rand van den heuvel, waarop Bon-Secours ligt, staat het monument van Jeanne d'Arc. Haar beeld, door Barrias, zeer eenvoudig de heldin voorstellend in wapenrusting, de handen geboeid, het gelaat treffend door reinheid en zeer groote jeugd, wordt overwelfd door een Renaissancezuilen tempeltje, dat weinig past bij deze jonkvrouw uit de middeleeuwen. Aan hare kindsheid, als herderin doorgebracht, herinneren de schapenfiguren, die de balustraden, omgevend het plateau, waarop het geheel staat, versieren. Vanaf het plateau heeft men een verrukkelijk uitzicht op het Seinedal, waarin Rouen ligt met hare fabrieksschoorsteenen en kerkspitsen, wedijverend in hoogte en in de verte den hoogen ‘pont suspendu’, waaronder de hoogste schepen door kunnen gaan.
| |
| |
Bon-Secours zelf biedt verder niets bezienswaardigs, maar de korenvelden er omheen en de boomgaarden waar het prachtige vee graast, zijn heerlijk en men kan zijn weg dwars er door heen nemen, om over de Côte Sainte Catherine naar de stad terug te gaan.
Van de vele uitstapjes, welke men van uit Rouen kan maken, kozen wij nog dat naar Jumièges, het dorp, gelegen om de ruïnen van de eens zoo machtige abdij, wier onderaardsche gangen zich nu nog kilometers ver uitstrekken, terwijl van de gebouwen boven den grond reeds veel is vergaan.
Het prettigste vervoermiddel naar Jumièges is de stoomboot van Rouen naar Hâvre; de oevers der Seine zijn zeer afwisselend en mooi.
Jumièges ligt niet aan de rivier, men wordt door een roeibootje van de stoomboot afgehaald en aan land gezet, dan ziet men aan het eind van een breeden, zonnigen grintweg de hooge torens (de torenspitsen ontbreken maar de onderbouw is 52 M. hoog) boven donker geboomte uitsteken.
Jumièges is een best land, waar de wegen begrensd zijn door muren, daar weet men zeker, dat achter die muren boomgaarden zijn en menige vriendelijke pruimenboom laat zijne vruchten aan den verkeerden kant van den muur vallen, zoodat het spreekwoord ‘Die zoekt, die vindt’, hier gerust aan gehaald kan worden. ‘Les fermes’ liggen ook, niet tusschen weilanden, maar tusschen vruchtboomen, en de boeren hebben dikwijls geene koeien. Wanneer ze geen koeien zelf hebben, drinken ze ook geen melk, wel brandewijn, uit vruchten gemaakt. De vruchten zijn zoo overvloedig, dat men slechts de fijnste soorten naar de markt brengt; over reine-claudes werd met de grootste minachting gesproken, wij kregen een zak met zeker vijf pond erin, voor 40 centimes, de menschen waren zeer vriendelijk en vroolijk. Eigenaardige costuums zag men er niet; wij spraken eene vrouw, die, toen ze hoorde, dat wij Hollanders waren, ons vertelde, dat ze, als afstammelinge van een Hollandsch zeekapitein, ‘Mieke’ heette en hare dochter ook zoo had willen noemen, maar de pastoor had niet toegestaan dat het kind met dien volgens hem niet bijbelschen naam werd gedoopt.
De ruïnen der oude abdij van Jumièges behooren nu aan eene dame, die woont in de gemoderniseerde dépendances van het klooster; met de revolutie, waaraan deze
voorgevel van de cathedraal te amiens.
| |
| |
grafmonument in de cathedraal te amiens.
abdij als zoo vele anderen haar ondergang te danken heeft, werden kerkelijke goederen voor weinig geld aan particulieren verkocht en zoo behooren deze overblijfselen van aloude macht (de abdij werd gesticht in de 7 de eeuw en in haar glorietijd, nl. de 11 de eeuw, herbergde ze 900 monniken, terwijl Frankrijks koningen er dikwijls verblijf hielden) op het oogenblik aan eene citoyenne, die natuurlijk het geld niet heeft de ruïnen naar den eisch weer op te laten bouwen, maar wel het gezonde verstand, er niet aan te laten knoeien. Vrij heeft het gras een vloertapijt mogen weven voor de oude basaliek, die slechts hare gewelven mist, maar waarvan de groote torens, de muren en binnenzuilen nog krachtig daar staan. Verder ziet men overal groen, dat de ruïnen bedekt en des te schilderachtiger maakt en men zou er uren kunnen rondwandelen, als ze niet bewaakt werden door eene kwade, oude juffrouw, die den bezoeker aanspoort, om toch maar zoo snel mogelijk te vertrekken. In de haast liet ze ons echter nog zien eene oude put met emmers in helmvorm, die het voorplein siert.
Het stationnetje van Jumièges ligt een eind buiten het dorp; vanaf de abdij gaat men langs de oude dorpskerk, waarin vele van de abten van het klooster als heiligen staan afgebeeld, den breeden weg op, die geheel langs korenvelden voert, aan den horizont begrensd door donker bosch. Hier en daar werd het gouden oppervlak der korenvelden verbroken door een zwaren, ouden appelboom, die kwistig over het veld spreidt zijne kleine, zoete appels, waarvan de cider gemaakt wordt. De buitenlucht was zoo heerlijk zuiver, nadat we een paar dagen niets dan stadsluchtjes geroken hadden.
Van Rouen togen we naar Beauvais: geen grooter verschil denkbaar! Rouen ook nu nog eene groote, bloeiende stad; Beauvais met zijne groote monumenten, die daar staan als teekenen van een roemrijk verleden, maar
| |
| |
nu eene ‘ville morte’, terend op die monumenten en dat verleden met bestrating en verlichting uit vorige eeuwen en weinig modern leven.
Beauvais' kathedraal is een grootsch brok Gothische architectuur; slechts het koor en de transepten bestaan. De bouwmeester wilde zijne schepping tot de grootste aller kerken maken; hij begon met het koor, waaraan hij reusachtige afmetingen gaf en plaatste den dakruiter op de kruising van middenbeuk en transepten, voordat deze zelf in genoegzame lengte aanwezig waren, om den toren steun te geven, zoodat deze op een goeden dag instortte. Het schip der kerk is nu dichtgemetseld door een blinden muur; de transepten, uitwendig rijk versierd, geven toegang tot de kerk. Maar onvoltooid als deze kathedraal is, de nakomeling mag dankbaar zijn voor wat hij ziet, want het hooge, statige koor is zeer schoon, en de twee zijportalen zijn met prachtig gebeeldhouwde eikenhouten deuren voorzien, waarvan de benedengedeelten met fijn bewerkte paneelen, de bovengedeelten met figuren en haut-relief versierd zijn. Deze Renaissance deuren zijn een bewijs, dat er langen tijd aan de overigens, ook in hare versieringen, geheel Gothische kerk is gewerkt.
Een knap klokkenmaker uit Beauvais, die nog niet lang geleden gestorven is, heeft voor de kathedraal een merkwaardig uurwerk gemaakt, dat nauwkeurig aangeeft den loop der sterren van ons zonnestelsel, enz. enz., tot zelfs de tijden van vloed en eb rond den Mont St. Michel. Een mechaniek doet klokslag twaalf uur een haan kraaien en daarna worden door verschillende figuurtjes aanschouwelijk gemaakt de ideeën van den maker omtrent den dag des oordeels toonend het kinderlijk geloof van iemand, die zoo scherp de mechanische wetten der wereld naspeurde.
In de kathedraal hangen prachtige Gobelins, Middeleeuwsche in hun verbleekte pracht gevoeliger en nobeler dan die uit later tijd, met de druk bewegende, zware figuren. Ze doen zien, hoe vroeg de weefkunst te Beauvais bloeide.
Al spoedig is er dan ook van staatswege een fabriek opgericht, waarin de kostbare tapijten door in hun vak volleerde kunstenaars werden gemaakt. Aan de fabriek is eene school verbonden, de leertijd is ongeveer tien jaar en wordt door den Staat bekostigd, maar later is het loon dan ook betrekkelijk gering.
Wij zagen de geheele inrichting, die met haar begroeiden cour en door de groote rust, die er heerschte, veel aan een groot hofje deed denken. De gobelinfabriek te Beauvais staat geheel gelijk met die te Parijs, hare weefsels, uit fijne wol en zijde bestaande, zijn, alleen al door den handenarbeid, die er in zit, duizenden waard, en wij verwonderden ons, hoe zooveel technische bekwaamheid vermorst wordt aan zulke leelijke patronen.
In de expositiekamer hing een wandtapijt, voorstellende ‘De Zomer’, dat 60000 francs waard was en waaraan 3 artisten 5 jaar lang hadden gewerkt en ik zou er niet op willen kijken. De fabriek behoeft echter niet bang te zijn, met hare producten te blijven zitten, want ze werkt voornamelijk op bestelling van den Staat.
Eene zeer interessante Romaansche kerk te Beauvais is de St. Etienne, waarvan enkele détails bewijzen, hoe de vroeg-Middeleeuwers met hunne eenvoudige versieringen tot een prachtig resultaat konden komen.
Het grootste gedeelte der kerk echter, zoowel in- als uitwendig, was achter stellingen verborgen, zoodat wij alleen het koor konden zien, waarin eenige zeer mooie vensters. Behalve enkele oude huizen en het mooie bronzen beeld van Jeane Hachette, (eene vrouw, die de wallen van Beauvais in 1472 tegen Karel van Bourgondië verdedigde en te wier eere nu nog jaarlijks een processie gehouden wordt.) midden op de markt, heeft Beauvais nog zijn paleis van justitie, rond een ‘cour’ gebouwd in een stijl, die tusschen Gothiek en Renaissance instaat en naast de hooge majesteit der kathedraal in het niet verzinkt.
Van Beauvais spoorden wij naar Amiens door de nu bijna geheel afgemaaide korenvelden. De Belgische maaiers, die in hun eigen land geen behoorlijk loon kunnen verdienen en jaarlijks naar Noord-Frankrijk gaan, om te helpen oogsten, trokken bij troepen huiswaarts, om bij moeder de vrouw hunne
| |
| |
kleeren te laten verstellen en dan weer de wintercampagne in de suikerfabrieken te gaan meemaken.
Dit heen- en weertrekken en het grootste gedeelte van hun leven ver van huis zijn, doen ze liever, (vooral omdat de vrouwen zoo hokvast zijn) dan zich voor goed in 't vreemde land te vestigen, hun Vlaamsch was met groote moeite te verstaan.
Amiens heeft, behalve enkele schilderachtige buurtjes, voor den toerist niets aantrekkelijks dan zijne kathedraal, maar die is het waard, dat men voor haar alleen een rumoerige stad bezoekt.
Ze is een bisschopskerk en de Staat besteedt jaarlijks honderdduizend francs aan hare instandhouding, de voortorens missen spitsen, maar verder is aan deze kerk alles, tot de kleinste détails af.
Ze is niet van vroeger datum dan de kathedraal te Rouen, maar hare ornamentatie is, zooals ze oorspronkelijk gedacht werd, eenvoudig en breed, vroeg Gothisch, wonder majestueus; de Rouaneezen, naijverig op dien grootschen eenvoud, zijn toen hunne kathedraal gaan bedekken met haar steenen kantwerk.
De voorgevel heeft ongeveer een trapeziumvorm, doordat de torenbasementen, zeer fraai versierd met open vensters, van boven niet ver uitsteken boven het middengedeelte der kerk en hunne contre-forten naar boven verfijnen, zoodat hunne zijlijn eenigszins hellend wordt. Verrukkelijk zijn de beelden, die de bogen der ingangen vergezellen en ook die, welke een fraai fries vormen boven de poortingangen.
Het binnenste der kathedraal ademt den zelfden statigen eenvoud.
Niet alleen het koor, maar ook de zijbanken worden omzoomd door kleine kapellen, behoorende aan de kanunniken, die in het prachtige koor als Koningen zitten, wanneer ze in hunne gewaden van witte kant op zwarte stof met hermelijnen kraag en paarse bef de vesper zingen. In een dier kapellen hangt een geheel verguld beeld van den gekruisigde, treffend van uitdrukking.
De grafmonumenten, van de strenge bronzen doodkisten der stichters tot de beelden van latere prelaten, strekken de kerk tot eere. Zeer merkwaardig zijn die van enkele bisschoppen, die de buitenwanden van het koor bedekken.
Boven de met gevouwen handen liggende figuur van den heilige, geven voorstellingen met relieffiguren zijne handelingen weer. De kleuren zijn eenigszins verbleekt en daardoor niet hinderlijk schel en buitengewoon levendig afgebeeld zijn de volksmenigten als massa en als houding van elken persoon afzonderlijk. Vele der glazen zijn subliem; doordat het veroorloofd is, boven in de kerk achter de triforiën te loopen, konden wij de roosvensters van dichtbij zien; zien, hoe meesterlijk brutaal de Middeleeuwers te werk gingen. Het kon hun niets schelen, de breede lijnen van het lood, dwars door den kop van eene figuur te trekken, als de kleuren en ze hadden kleuren) tusschen het donkere lood maar schitterden en straalden en dat doen ze! Daartusschen zag men weer enkele koppen uit één stuk, prachtig geschilderd.
‘Last not least’ zagen wij de prachtige, in eikenhout gesneden koorbanken, er heerscht in het koor altijd een half duister, omdat de wanden zoo hoog zijn en dat maakt de kleur van het hout nog dieper. Het beeldhouwwerk is volmaakt èn als decoratief ornament èn als techniek. Drie menschen zouden in vijftien jaren dit wonderwerk hebben gewrocht.
We reisden met den nachttrein en kwamen 's ochtends nog voor zessen te Brussel aan, dat we door moesten loopen, om van het eene station naar het andere te komen. In den vroegen Zondagmorgen waren de bloemenverkoopsters bij de beurs en op het oude marktje al druk bezig hare waar aan te prijzen.
Het regende, toen wij Holland binnen kwamen en onze, door feller kleuren vermoeide oogen, moesten even wennen aan de vale tinten der herfstweiden; maar al spoedig herkenden we daar weer het teere mooi in.
Hollanders gaan gaarne naar den vreemde, alvorens hun eigen land goed te kennen en het eigenaardige schoon van dat land doet toch werkelijk voor geen ander schoon der wereld onder.
|
|