Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 14
(1904)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||
LANDSCHAP IN TYROL NAAR EEN SCHILDERIJ
| |||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||
Willem Cornelis Rip
| |||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||
molens aan de plassen bij ravestein
naar een schilderij het niet best stellen met zijn werk. Hij liet nog te veel den materieelen kant van het métier zien, het weerbarstige penseel en de onhandelbare verf. Maar toch trok hij mij steeds door iets dat hij in veel sterkere mate dan andere jongeren had. De hartstocht voor de natuur, de onbedwingbare lust om zich uit te spreken, het echte vuur van den kunstenaar lag er bij Rip boven op Zelfs bij alle ruwheid, oppervlakkigheid en onrijpheid wist hij den ontvankelijken toeschouwer te pakken, hem een sensatie te geven van buiten zijn en buiten leven. Er was, bij alle onvolkomenheid, iets van de passie van Weissenbruch reeds in zijn vroeger werk. Sterker dan bij menigen anderen tijdgenoot, sprak toen reeds vroeg bij Rip de persoonlijkheid, het zoeken van een eigen weg, een eigen overtuiging. Dat was inderdaad de ware manier. Want wat aanvankelijk in zijn werk nog gebrekkig was, werd met het steeds opnieuw doen en overdoen, gecorrigeerd, en het verblijdende daarbij was, dat de passie bleef en steeds aanwakkerde. Het was in die dagen, dat ik Rip nog al vaak in zijn atelier bezocht, vooral als ik wist dat hij pas van een excursie naar een onzer provinciën was teruggekeerd. Ik ging dan te gast aan een heele verzameling studies, meestal in olieverf, ook wel een enkele maal vlot gewasschen met het breede, natte waterverfpenseel. Die indrukken waren meestal zoo raak, dat ik mij geheel kon indenken in de bekoorlijkheden van de streek. Nu eens was het de Brabantsche Peel, waar Rip prachtige luchten had geschilderd en het hart had opgehaald aan kleurige gronden en heldere plassen, in toon omgezet door de lichtatmosfeer; dan stond ik weer voor een landschap in het Geuldal, of in de waterrijke streken bij Vreeland, Loenen of Loosdrecht, om op eenmaal weer het aan picturale schoonheid zoo rijke Walcheren en het eenig mooie stedeke Veere voor oogen te zien getooverd. Zoo leerde ook Rip door gestagen omgang met de natuur zijn indrukken in zijn kunstenaarsziel vastleggen en ze later in zijn atelier verwerken en opbouwen tot landschapcomposities. Zijn eerste werk is dan het opzetten en zoo mogelijk geheel voltooien van de lucht, die het geheele landschap beheerscht, en eerst wanneer hij de daarin verlangde effecten | |||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||
bereikt heeft, geeft hij zich in het landschap rekenschap van de juiste toonverhouding. Niet licht zal men Rip betrappen op een valsche tegenstelling, op een onwaarheid of een disharmonie. Eer zal hij trachten zijn indrukken te corrigeeren dan door een al te slaafs volgen van de natuur tegen aesthetische beginselen te zondigen. Zijn vast domicilie heeft Rip in een stad, vroeger te Rotterdam, thans in Den Haag, om van daar uit telkens een andere streek op te zoeken. Hij zou niet gaarne aan een bepaalde plek van ons vaderland, hoe rijk ook aan natuurschoon, gebonden zijn De indrukken moeten frisch blijven en een artist moet zich telkens verjongen, ook door nieuwe en verrassende harmonieën in de natuur. Rip meent dat het studeeren naar een zelfde streek een landschapschilder allicht verleidt tot gemakkelijke herhalingen, die weer aanleiding geven tot loopjes en trucs. Steeds moet een schilder naar nieuwe moeilijkheden zoeken. Toch heeft Rip, bij dat trekken door ons land, een voorkeur. Hij gevoelt zich het meest aangetrokken door tafereelen met water, waarover het licht uit wolkengevaarten zijn tonenweelde spreidt. Zoo geheel gaat hij in zijn werk op, dat hij van elken toets, van elke waarde van toon, van elke tegenstelling van partijen uitlegging weet te geven en dat doet met een liefdevolle toewijding, als een jonge moeder die haar lieveling knuffelt. Er is misschien één schaduwzijde aan zijn kant, dat zijn hartstocht hem verleidt om te vlug te werken. Zijn ongeduld om weer nieuwe indrukken op te nemen, speelt hem in zoover parten dat hij een doek wel eens wat spoedig loslaat. Van daar misschien, dat hij bovenal uitmunt in zijn aquarellen, waar vóór alles frischheid en helderheid, Rip's groote kwaliteiten, verlangd worden en die hij weet uit te drukken schijnbaar spelend, met de eenvoudigste middelen. Ik zag van hem een buurtje in Harderwijk, vlak tegen het licht uit een stralenden hemel, met een doorkijk naar de blauwe zee door een in fel zonlicht blinkende poort. Met slechts enkele vlakke toetsen in eens uit het penseel geloopen, was hier in lucht en grond, in het rood en bruin van de lage huisjes,
vaart met molens
naar een teekening | |||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||
die rijpheid van toon bereikt, die men vaak noode mist in menig knap opgevoerd kunstwerk hoe voornaam en gedistingeerd dan ook. Uit die sobere waterverfaanleg, zoo simpel aangezet, trilde de ziel van den kunstenaar. Als aquarellist schat ik Rip zeer hoog en in dit oordeel stemmen zijn bewonderaars in de kunstwereld overeen. De Engelschen, die van alle vreemdelingen de Hollandsche school het best weten te waardeeren, liepen hoog weg met zijn sapverfteekeningen, toen in het najaar van 1902 een speciale Rip-Tentoonstelling, te Londen, in the Holland Fine Art Gallery in Grafton-street werd gehouden. Het grootste deel van de verzameling bleef in Engeland. En zoo is Rip's werk ook in Amerika bij de liefhebbers van Hollandsche kunst zeer gezien.
morgen aan de maas
naar een schilderij * * *
Willem Cornelis Rip, die den 26en Februari 1856 te Rotterdam geboren werd, had op school meer neiging om zijn lei met poppetjes dan met cijfers vol te krabbelen, maar vond voor die liefhebberij in het ouderlijke huis bitter weinig aanmoediging. Zijn vader was van de leer, dat een schilder ‘geen droog brood verdient’ en daar de toenmalige werken van Willem niet van dien aard waren om den praktischen man van het tegendeel te overtuigen, viel tegen diens bewering niet veel in te brengen. Een poging van Willem's grootmoeder om het op een accoordje te gooien, viel gelukkig heelemaal in 't water. De brave vrouw, die in haar ziel overtuigd was van Willem's ernstige bedoelingen, maar zwichten moest voor het argument dat studeeren voor kunstschilder te wisselvallige kansen aanbood, had als laatste redmiddel voorgesteld dat de jongen dan rijtuigschilder zou worden. Willem had echter al genoeg gevoel van eigenwaarde om tegen dat idee met klem op te komen. Mij dunkt, hij moet in die dagen ongeveer in denzelfden toestand verkeerd hebben als de beroemde Engelsche artiest David Roberts, wiens jeugd ook een voorbeeld is van de manier waarop een zeldzaam sterke aanleg de middelen zoekt om daaraan, trots onverstan- | |||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||
dige tegenwerking, uiting te geven, en voor de juiste oefening van de natuurlijke vermogens zorgt ten spijt van de moeilijkste omstandigheden. De ouders van David waren zoo arm dat van teekenles geen sprake was en prikkels om te teekenen of aanmoediging tot ontwikkeling van zijn smaak, zooals teekenboeken, gekleurd krijt, penseelen enz. lagen buiten zijn bereik. Daar hij in de stad woonde, moest zelfs het zien van natuurschoon met inspanning en moeite verkregen worden. Doch gelijk een sterk en gehard dier leven en tieren kan, waar een zwakker zou sterven, zoo vond deze krachtige aanleg middelen om zich voortdurend te oefenen onder omstandigheden, waarin een gewoon kind zou opgegroeid zijn zonder een greintje kunstgevoel. Van den tijd gerekend dat hij van school ging, op 9- of 10-jarigen leeftijd, zegt hij: ‘Reeds lang vóór dien tijd had ik innige liefde opgevat voor schilderijen, ofschoon die welke onder mijn bezit kwamen van de eenvoudigste soort waren, geknipt uit 2½ centsboekjes, zooals het leven en de dood van Cock Robin, Roodkapje en dergelijke meer. Teekeningen van verzamelingen van wilde beesten werden dikwijls vertoond op den heuvel, de plaats van tentoonstellingen der koninklijke academie te Edinburg, en de buitenkant van de houten gebouwen en tenten werd gewoonlijk versierd met voorstellingen van de tentoonstelling op linnen geschilderd. Deze hadden voor mij een groote aantrekkingskracht en als ik thuis kwam, trachtte ik mijn moeder een denkbeeld te geven, hoe die voorstellingen waren, door schrappen op den witten keukenmuur te maken met een stukje houtskool en een soort van roode kalk, welke zij met witsel weer wegwaschte telkens als haar nieuwsgierigheid bevredigd was.’ Bij het verlaten van de school werd David, in plaats van naar een teekenacademie gezonden om het talent te ontwikkelen dat hij zoo stellig bezat, in de leer gedaan bij een huisschilder, daar dit werk, dacht men, overeenstemde met zijn smaak en meer geschikt
stadhuis te veere
naar een teekening was voor den zoon van een schoenlapper, dan dat van kunstschilder, waaraan hij durfde denken. Hij was er echter ver van af zijn werk als huisschilder naar zijn smaak te | |||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||
HET KASTEEL VAN ASTEN NAAR EEN SCHILDERIJ
| |||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||
vinden en in plaats dat het hem hielp, stond het hem in het volgen van zijn geliefkoosd genoegen vlak in den weg. Gelukkig waren 's winters de werkuren op den winkel van 9 uur 's morgens tot 4 uur 's avonds, zoodat David zijn avonden aan teekenen en lezen kon wijden. Hij zegt er van: ‘Ik legde er mij zoo op toe dat ik mij 's morgens heel ongelukkig voelde, als ik niet iets kon zien van wat ik den vorigen avond had uitgevoerd. Daar mijn arme vader 's nachts werkte, had hij een goed brandende lamp, die dienst deed voor ons beiden en een kist, die er bij stond, gebruikte ik voor lessenaar. Hier kon men mij avond aan avond aan 't werk vinden en mijn vaders klanten waren gewoon als zij binnen kwamen, mijn teekeningen te bezichtigen en uit te roepen: ‘Hoe heeft die bengel dàt geleerd!’ - Ik kan niet zeggen, dat mijn vader mij ooit veel aanmoedigde, maar mijn moeder was trotsch op haar ‘kleinen David.’Ga naar voetnoot*) Dit eenvoudige verhaal, dat voor de zooveelste maal bewijst dat de natuur de leidsvrouw moet zijn voor de oefeningen van het kind en de natuurlijke neiging moet worden gekweekt, wil de geest werkelijk ontwikkeld worden, is mutatis mutandis precies de geschiedenis van het prille leven van Willem Rip. Maar rijtuigschilder zou hij toch niet worden. Gelukkig wist zijn vader wat anders. De jongen zou bij een lithograaf in de leer gaan; daar kwam toch ook teekenen bij te pas. Inderdaad, dat was een goed denkbeeld. Op zijn 14e jaar kwam Willem op hetzelfde atelier, waar ook Piet van der Velden zijn eerste leerjaren doorbracht, namelijk bij de firma Zijdeman en Musly. Te gelijk bezocht hij in de avonduren de Rotterdamsche Academie, waar hij zich zoo met de borst op het teekenen toelegde, dat hij reeds het eerste jaar een prijs behaalde en hem bij het einde van den cursus de hoogste onderscheiding werd toegekend. Op het lithografisch atelier vlotte het echter niet te best. Het droge werk van het teekenen en graveeren op steen verdroot hem al spoedig, al moet hij ook nu erkennen, dat deze oefening tot zijn vorming in niet geringe mate heeft bijgedragen. In zijn vlegeljaren verdroot hem echter dat peuterwerk en het was voor hem een ware vondst, toen moeder natuur hem ook hier den weg wees en hij op zekeren dag in een kast van de werkplaats schildersgerij ontdekte, toebehoorende aan een zijner patroons, den heer Musly, die als dilettant de schilderkunst beoefende. Als Rip nu zijn kans schoon zag en zijn patroons afwezig waren, haalde hij het rommeltje voor den dag en begon te verven dat het een aard had.
schuiten op het hollandsch diep
naar een teekening Ten slotte was er geen ‘houën’ meer aan. De vrouwelijke leden van de familie hadden zoo lang gepraat, dat vader eindelijk zijn toestemming gaf en Willem zijn vrije keus werd gelaten. Maar hij moest dan ook maar zelf zien, hoe hij het aanlegde. Als hij een atelier wilde huren, was dat voor zijn rekening en ook alles wat daar verder aan vast was. Hij kon thuis komen eten en slapen, maar overigens moest hij van meet af op eigen beenen leeren loopen. En dat heeft Willem gedaan, en het is hem tot groot gewin geweest. Natuurlijk was het begin nog al lastig en ongeriefelijk. De jonge man huurde drie verdiepingen hoog een kamertje voor den civielen prijs | |||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||
van 25 c. in de week en begon daar zijn schilderscarrière. Rotterdam bood niet veel gelegenheid om kunst te zien. Behalve Boymans, hadden de Rotterdammers den kunstwinkel van Mastenbroek en om de drie jaren een stedelijke tentoonstelling. Daar moest ook Rip het meê doen. Maar hij had toch nog een bijzonder voorrecht. De heer R. van Eijsden, die in die dagen een heele ‘piet’ was en een groote naam had als portretschilder, was de leermeester geweest van Rip aan de Academie. Hij mocht den weetgierigen knaap gaarne lijden en noodigde hem vaak op zijn atelier. Voor den onervaren en zoekenden jongeling was die bescherming
haventje te zegwaard
naar een schilderij een ware uitkomst en dankbaar herinnert hij zich van Eysden's voorlichting en goeden raad, al leidde die wel eens tot een zonderlinge uitkomst. Zoo had zijn leermeester hem den raad gegeven om in Boymans ijverig naar B.C. Koekkoek te studeeren, maar tevens om geen gelegenheid te verzuimen, ook zoo veel mogelijk buiten te teekenen. Trouw volgde Rip dien raad op, maar bekeek nu ook de natuur door den bril van Koekkoek, dat wil zeggen, hij verloor het bosch uit het oog door te veel naar de blaadjes van Koekkoek te zien. Maar ook dat zou hij pas in lateren tijd ondervinden. Hoofdzaak in die eerste jaren was, dat hij onverdroten werkte, wel lang niet altijd in de goede richting, meestal mis, slechts enkele keeren raak, maar al zoekende toch zijn weg vond. De heer van Eysden was een praktisch man. Van schilderijtjes maken door een beginnenden leerling wilde hij niets weten. Hij verbood Willem ten strengste hem met verfprobeersels onder de oogen te komen, en in de eerste twee jaren dat Rip zijn bescherming genoot, mocht hij niet anders doen dan teekenen naar de natuur. Eerst toen hij daarin een bekwame hoogte had bereikt, gaf zijn meester hem permissie om het nu ook eens met verf te probeeren. En werkelijk, nu ging het teekenen met het penseel, het zoeken van de vormen met de kleur, veel geleidelijker Nadat Rip zoo een jaar of vier op zijn zolderkamertje geploeterd had, was hij al een heel eind verder dan op het oogenblik dat hij voor zijn patroon de eerste teekening naar de natuur maakte, namelijk de lantaarns op de Leeuwenbrug te Rotterdam, die op een lithografie vereeuwigd moesten worden. Hij had een schilderijtje gemaakt, dat zijn stadgenoot den heer v.d. Sprong zoo zeer beviel, dat hij Rip aanmoedigde er een pendant bij | |||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||
te maken: dan zou hij er wel een liefhebber voor weten te vinden. Toen de twee schilderijtjes klaar waren, hield zijn maecenas woord. Een liefhebber te Delft, kocht Rip's eerste
morgenstond bij deurne
naar een schilderij werk: twee schilderijen voor dertig gulden. Onderdehand had Rip voor een zakduitje ook al eens een portretje gemaakt. Zoo had hij den vadertrots eens stalhouders niet weinig gestreeld, door diens zoontje te portretteeren en de hit van het knaapje er bij. Dat was ook al een van Rips meesterwerken uit zijn jeugd, dat de bewondering wegdroeg van de geheele buurt. Maar ook bittere teleurstelling bleef hem niet gespaard. De heer Van Eysden die het zeer goed met hem meende, had hem eens aangeraden met een schilderij te gaan naar een van Rotterdam's notabelen, wiens heele familie door Van Eysden was uitgeschilderd. Bedeesd had Rip zijn entree gedaan in het deftige vertrek van den nog deftiger Rotterdammer en hem met de complimenten van den heer Van Eysden zijn schilderij overhandigd. Een paar minuten later stond Rip met zijn werk weer op straat. De deftige man had hem het bemoedigend bescheid gegeven: ‘jullie schilders moeten niet denken, dat je allemaal Koekkoeks bent!’ Zoo had Rip meer grievende teleurstellingen, maar zij vermochten het vuur in hem niet uitblusschen. Er kwamen dan ook weer blijde zonnige dagen, vooral toen hij zijn eerste reis mocht maken en uit Gelderland een reeks studies meebracht, die hij in 1879 den moed had naar de commissie voor de Koninklijke subsidies in Den Haag te zenden. Men had hem aangeraden ook een bezoek te brengen bij den toenmaligen president der Commissie, den veel invloed hebbenden Herman ten Kate. Maar hij deed het niet, instinctmatig voelende dat zijn werk voor zich zelf moest spreken. En zijn werk deed dat in die mate, dat hij onder de uitverkorenen behoorde, het subsidie kreeg en dit tot 1884 behield. In den zomer van 1879 reisde de jonge kunstenaar naar München en kwam daar onder leiding van Piloty, die intusschen min-
de kraaienhut in de peel
naar een schilderij | |||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||
vischpoort te harderwijk
naar een teekening der invloed op zijn later werk heeft uitgeoefend dan met een andere leerling van den beroemden Münchener meester, Thérèse Schwartze het geval was. Hoewel de grootsche composities van den meester van den Hunnenslag een machtigen indruk op hem maakten, de liefde voor het Hollandsche landschap zat er bij den jongen Rip reeds te vast in dan dat hij zich tot een ander genre of een andere opvatting had kunnen laten overhalen. Toch werden zijn verblijf in Beieren en zijn studiereizen in het Tirolsche bergland en in noordelijk Italië voor Rip van groot gewin. Uit die dagen heeft hij nog tal van buitenstudies van boomen, gronden, besneeuwde bergtoppen, die getuigenis afleggen van zijn toen reeds vergevorderde vaardigheid, van den opgewekten blik waarmede hij de natuur aankeek en die zuiver en grondig naar eigen temperament en opvatting wist uit te beelden. Reeds het volgende jaar zond hij als proeve van zijn vorderingen een schilderij naar Holland, een gezicht op de besneeuwde bergen van Tyrol, een weiland met grazend vee op den voorgrond. Hij had zich daarbij de niet gemakkelijke taak gesteld om zijn tafereel te kiezen bestraald door een warme, koesterende zon, die schitterend door het glanzende wit der bergen aan den horizon weerkaatst werd. Dat schilderij is nu bijna een kwart-eeuw oud, maar het verrast nog altijd door zijn frischheid en helderheid van kleur, zijn raken buitentoon en atmosferischen gloed. In Holland, waar deze zijn eerste complete proeve spoedig een kooper vond, zag Rip het vele jaren later terug bij de firma de Boer, in den Koninklijken Bazar, waar hij het tegen een meer recent werk inruilde. Het Tirolsche landschap is thans een sieraad van zijn atelier. Met een goede dosis ervaring, een ruimen blik en een schat van studies keerde Rip naar zijn geboorteplaats terug. Hij gevoelde zich gelukkig weer in het land zijner idealen te zijn, in het polderland met zijn molens, vlieten, plassen en riet, met zijn verre horizonten en heerlijke luchten. Van zijn kunnen gaf hij in 1885 een bewijs op de Rotterdamsche Driejaarlijksche in zijn groot schilderij ‘Eenzaamheid’, dat algemeen geprezen werd om de dichterlijke uitbeelding van het natuurmoment. Op de Parijsche wereldtentoonstelling van 1889 bezorgde dit werk den jongen kunstenaar een eervolle vermelding. Sedert kon men schier op elke tentoonstelling en kunstbeschouwing 't een of ander werk van Rip zien. Hij veroverde niet stormenderhand de symphatie van publiek en critiek, zooals enkele geruchtmakende, plotseling opkomende reputaties in die dagen dat plachten te doen. Integendeel, slechts in bescheiden mate trok hij aanvankelijk de aandacht. Zijn schilderijen hadden het nu en dan zelfs kwaad te verantwoorden bij de critiek. Men had toen nog geen oog voor Rip's talent om stemming uit te drukken, dat zich steeds meer en meer in hem ontwikkelde. Deze groote kwaliteit over het hoofd ziende, verweet men hem vooral zekere ruwheid en oppervlakkigheid. Degenen die zijn uitingen met meer objectieven zin volgden, bemerkten ook wel degelijk zijn worstelen met de stugge materie, maar zij be- | |||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||
grepen dat een kunstenaar met zoo veel kerngezonde eigenschappen ten slotte ook in dien strijd overwinnaar moest worden. Wat er in die dagen in zijn factuur nog ontbrak, werd overstemd door het gevoel van buiten zijn, dat zijn werk en vooral zijn aquarelleerkunst bij den toeschouwer opwekte. De pittige kracht van zijn luchten, het licht uit de wolken en de toon die een bepaald moment van den dag aan het landschap geeft, zijn de groote verdiensten van zijn landschappen. Evenals bij Jacob Maris is bij Rip de lucht hoofdzaak. Eenmaal die lucht met meesterschap op het doek gezet, volgen de harmoniën van toon in grond en water van zelf. In het verkrijgen van groote effecten en in het gevoelig weergeven van de waarde van tonen tegen elkaar heeft Rip een groote zekerheid verkregen. Met vaste hand en zekeren greep legt hij zijn groote plannen aan en weet vaak de bekoring van de eerste impressie tot den laatsten toets te bewaren. Daarin nog meerdere rijpheid, nog hoogere volkomenheid te bereiken, is zijn dagelijksch streven, zijn hoog ideaal.
* * *
In 1895 verliet Rip de Rottestad, waar hij in 1888 met mejuffrouw Johanna Mooijman in 't huwelijk was getreden, en vestigde zich in Den Haag. Ook daar sloot hij zich niet op in zijn atelier, maar zette in voor- en najaar zijn studiereizen voort door nagenoeg alle provinciën van ons vaderland, om er de bouwstoffen te verzamelen voor de aquarellen en schilderijen, die hij in de laatste tien jaren vervaardigde. Bij voorkeur neemt hij voor zijn studies landschappen met water, maar welke compositie zijn voorkeur ook heeft, hij kiest altijd met smaak en oordeel en zet zijn stoffeering dadelijk in het landschap om zeker te zijn van de juiste verhoudingen. In den laatsten tijd heeft Rip belangrijke studies gemaakt van de ruine van het kasteel Asten in N.-Brabant, van het kasteel Wijchen bij Nijmegen, de huize Blitterswijk boven Venraay, het kasteel Geesteren, het stadhuis te Veere, motieven die hij later heeft omgezet in menig fraai schilderij of voortreffelijke aquarel Maar deze pittoreske plekken waren voor hem hoogstens slechts een motief. Hoofdzaak was steeds de stemming uit te drukken van het natuurmoment, van het wazige ochtendleven met zijn parelgrijze tinten, het warme zonlicht van het midden van den dag, het effect van een donderbui of de wegstervende avondschemering. Van de groepententoonstellingen in het
kasteel te wijchen
naar een schilderij genootschap Pulchri Studio herinner ik mij onder meer van Rip een landschap bij Loosdrecht, waarin hij het effect vertolkte van zonlicht, dat plotseling doorbreekt na een regenbui. De schittering van de zonnestralen op den van vocht doorweekten grond, het eigenaardig schril effect op het water en de pittige belichting van den gezichtseinder tegen den toonvollen voorgrond, staat mij nog levendig voor den geest. In Amerika geniet de kunst van den landschapschilder Rip een goeden roep bij de liefhebbers van de daar zoo hoog gewaardeerde Hollandsche kunst. Voor de wereldtentoonstelling te St. Louis heeft hij dan ook een zijner kranigste werken van | |||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||
den laatsten tijd ingezonden: een schilderij ‘molens aan de Maas,’ benevens twee aquarellen. Hij zal met die inzending ongetwijfeld niet minder succes hebben dan in 1900 te Parijs met zijn schilderij ‘opkomend onweer,’ dat ook zoo echt Hollandsch van opzet en uitvoering was. Bij gelegenheid van zijn speciale tentoonstelling van een 50 tal zijner werken (aquarellen en schilderijen) in the Holland Fine Art Gallery, Grafton street te Londen, was de Londsche pers: Morning Post, Daily Mail, Times, Daily Chronicle, Globe, Standard e.a. bladen - uitbundig in lof over het werk van the rising young Dutch artist. Zij prezen vooral in Rip's werk de zelfde groote kwaliteiten van de moderne Hollandsche schilderschool, waarvoor het werk van Maris in Engeland zoo hoog gewaardeerd wordt. Een der bladen schreef van zijn werk: ‘Rip laat Holland zien met die oprechtheid en liefde, die de karakteristieke trek is van de nieuwere Hollandsche landschapschool.’ Een ander blad bewondert vooral zijn vlot gewasschen aquarellen, ‘die het uithouden naast de meesterwerken in dit genre van een Jacob en een Willem Maris, een Weissenbruch en een Gabriel.’ Met dit eeresaluut van de buitenlandsche critiek mijn opstel eindigende, hoop ik den indruk te hebben gegeven, dat Rip reeds veel bereikt heeft, maar tevens dat hem nog een schoone toekomst wacht.
* * *
Aan Rip vielen de volgende onderscheidingen ten deel:
Den Haag, 20 Febr. '04. |
|