Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 14
(1904)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 294]
| |
BRUILOFT TE VOLENDAM NAAR EEN SCHILDERIJ
| |
[pagina 295]
| |
Rink in Pulchri.
| |
[pagina 296]
| |
aan den dijk
naar een aquarel van de visschers op Marken, te Volendam, Monnikendam, Urk, afgewisseld door zijn stads- en dorpsgezichten, havens en landschappen en de zonnige tafereelen van stoeiende en bloemplukkende kinderen in de kleurige weilanden. Rink's laatste werk van beteekenis had de eereplaats op de tentoonstelling. Zijn ‘bruiloft te Volendam’, met de veertien bijna levensgroote figuren, maakt den indruk alsof Rink hier zijn studie van vele jaren naar dat eigenaardig volkstype, de Zuiderzee-visschers, heeft willen resumeeren in een machtigen greep. Die opgaaf is hem volkomen gelukt. Het schilderij munt uit door groote rust, eenheid en samenhang in de compositie. Rink is voor dit werk gaan staan als de bouwmeester, die elke lijn, elken steen moet weten te verantwoorden. Zooals hij zijn figuren gezien en in zich opgenomen heeft, modelleerde hij ze op het doek, stoer en soliede, de werkelijkheid nabij in gang en houding, in karakter en wezen. Merkwaardig van juiste observatie zijn de hoofdpersonen, de bruid en de bruigom, zij de grof gebouwde, kloeke visschersdochter, toch schuchter bedeesd te midden van de kijkers, haar dorpsgenooten langs den weg; hij de rijzige jonge man met iets kranigs en glorieus in houding en hoofdgebaar; achter het paar de familie, de oudere boerin en een paar visschers, met iets geheel aparts weer op de blije gezichten; vlak voor de jongelui een allerliefst groepje, een klein meisje, dat een nog kleiner zusje aan de hand voortsjokt, een prachtige lichte noot in de schilderij, die aan de compositie iets ongemeen bekoorlijks geeft; en dan misschien nog wel het meest reëele en karakteristieke, de opgeschoten knapen, waarvan er een de klok luidt en in wier gelaat en houding volmaakt is uitgedrukt, dat zij in het geval een opdringerige, brutale, echt gannef-achtige belangstelling aan den dag leggen. Vooral de jongen die tegen den paal staat geleund, is naar het leven getroffen. De gave, compleete indruk dien men van dit schilderij krijgt, wordt door niets gestoord. Alles is even voornaam: de mooie lijnen der | |
[pagina 297]
| |
compositie, het modélé der figuren, het karakteristieke loopen en staan dat die menschen doen, de juist afgekeken manier waarop zij in hun kleeren zitten. Daarbij is het zoo mooi buiten geschilderd en komt het tafereel van masten en zeilen, frissche buitenlucht en vroolijke feeststemming zoo geestig achter en tusschen de figuren doorkijken. Een voortreffelijk museum-stuk, dat groote werk van Rink, een stuk land- en volkenkunde door een schilder van groote gaven populair op doek gebracht. Zeer zeker zou bij onze zuiderbroeders of in Frankrijk een dergelijk monumentaal werk reeds lang een plaats in een openbare verzameling hebben ingenomen. 't Gebeurt anders niet veel, dat men zooals op dit kapitale doek, het visschersleven bij Rink op z'n Zondags ziet. Hij pakt het meestal te midden van het zwoegen voor het sobere dagelijksch brood. De zware arbeid onder alle weer en wind spreekt uit hun tanige, van rimpels doorgroefde gelaatstrekken, uit hun gebogen ruggen en hun enorme, knoestige handen. Er zijn kerels bij, wier zuidwester in strakke lederstugheid wedijvert met de hoekige plooien om den mond en die zoo echt uitrusten als zij gehurkt tegen de havenkade hun stramme ledematen koesteren in de zon. Een apotheose van den arbeid is dat andere museumstuk: de ‘stuurman,’ een reusachtige teekening, waarop een oude visscher is afgebeeld, zittende aan het roer. Uit een lucht van zware donderkoppen giert en vlaagt het rondom de boot. Maar in volmaakte rust zit daar die oude. Zijn vel, hoekig en lijnig, plooiig en rimpelig, gaat haast onmerkbaar over in de plooien van zijn pijekker. Met dat onaandoenlijke gezicht, als gemaakt voor het ruwste weer, schijnt hij de elementen te tarten om des noods nog geweldiger te razen en te tieren. Hij zit onwrikbaar; schijnbaar al zijn kracht, ook zijn intellectueele, is overgegaan in de enorme vuist waarmede hij het roertouw omklemd houdt. Alle allegorieën van den arbeid geef ik cadeau: hier is het reëele beeld van den zwoegenden mensch. Onder de illustraties zijn eenige van die voortreffelijke studies van Rink opgenomen. Daar is ‘de visscherman,’ naar een van die twee knappe teekeningen, de andere man aan
visschers thuiskomst
naar een aquarel 't roer ‘bij stormweer,’ die op de tentoonstelling in de kleine zaal dicht bij elkaar hingen. Ook hier het imposante beeld van den arbeid, waarbij men onwillekeurig denkt aan het karig bestaan dat ten koste van zooveel inspanning wordt verkregen. Zelfs als men die visschers ziet rusten, dringt zich de overtuiging op van hun moeitevol leven. Zie de afbeelding van drie op de hurken gezeten | |
[pagina 298]
| |
oudjes ‘aan den dijk.’ De middelste smookt; de andere doen niets dan uitrusten; vooral de ontzaggelijke handen doen niets; zij zijn behagelijk over de knokige knieën uitgestrekt. Zij verspillen hun rusttijd niet met praten, echte filosofen die zij zijn. Deze uitmuntende teekening herinnerde mij aan een compositie van Rink: de dorpsfilosofen. Hij had namelijk op heeterdaad betrapt drie zwaar met elkaar redeneerende, bejaarde Hattemsche ingezetenen en ongemerkt van het drietal op de
van het melkvee komende
naar een schilderij openbare straat een schets gemaakt. Blijkbaar loopt het intiem, gezellig gesprek over dorpsaangelegenheden. De houding van de koppen, het gemoedelijk ernstige op de gezichten, de dorpswijsheid die uit het geheele wezen spreekt, is prachtig van realiteit. Er is in dit drietal, zooals Rink ze geteekend heeft, een kostelijke humor. Zij hebben natuurlijk niet voor den artist geposeerd, hun houding zou dan veel gedwongener zijn geweest. Niet minder merkwaardig is het bovenbedoelde drietal oudjes ‘aan den dijk.’ Er is humor, bittere humor in die betiteling: aan den dijk! Het geheele wezen van die afgeleefde oude tobbers wijst op een leven van zwaren arbeid, die straks aan den laten levensavond beloond zal worden door een brok genadebrood. Uitmuntende door compositie en teekening is ook de aquarel ‘visschers thuiskomst,’ waarin geen spoor van conventioneele bijvoegsels en zonderling onware vertooningen, zooals men vroeger zag op dergelijke tafereelen van thuiskomende of vertrekkende visschers. Hier precies zooals het werkelijk gebeurt: de jonge man slentert langs de haven van Volendam zooals hij altijd geslenterd heeft, aan de jonge vrouw kan men volstrekt niet zien of zij iets bijzonders voelt nu haar man weer thuis is. Het mensch heeft volkomen gelijk. Als zij haar Maarten iets te zeggen heeft, zal zij dat thuis wel doen. Men vergelijke de sentimentaliteit van vroegere schilderwerken eens met deze gezonde realiteit. Ook op deze teekening ziet men weer de | |
[pagina 299]
| |
VISSCHERSWEDUWE MET KIND NAAR EEN AQUAREL
| |
[pagina 300]
| |
gondelvaart (venetië)
naar een schilderij hurkende Volendammers op den achtergrond. Ik dacht ook aan den enormen vooruitgang
venetiaansche portiek
naar een schilderij in natuur en waarheid, toen ik stond voor Rink's ‘visschersweduwe met kind.’ Hoe geheel anders zou men dat vroeger uitgebeeld hebben, hoe voortreffelijk naar de realiteit hier. Dat meisje is prachtig van rastype en daarbij zeer knap gemodelleerd. Zijn ‘bruiloft’ daargelaten, zijn Rink's tafereelen uit het visschersleven over 't algemeen nog al aan den zwaarmoedigen kant. Louter zonnige blijheid is het meeste werk, dat hij tijdens zijn verblijf te Hattem maakte en is ook het werk dat als herinnering aan zijn reis in het zuiden op de tentoonstelling aanwezig was. In zijn schilderijen ‘in de Mei,’ ‘Korenbloemenplukken,’ ‘Kinderen buiten,’ ‘Tusschen het koren,’ en andere tafereelen vol zomerwarmte, is in de zonneplekken het jubelende en klaterende, het alles met koesterende warmte doordringende en overgietende, zoodat de toeschouwer zich onmiddellijk in het blijde geval verplaatst. En met hoe weinig middelen bereikte deze groote technicus zijn doel. Hij was zoo vertrouwd met de menging van kleuren en met het effect dat men verkrijgt als men de veegen op hun juiste plaats weet te zetten, dat hij de hoofdkleuren uit het licht slechts behoefde aan te smeren om op een afstand ze als licht en kleurige warmte te zien trillen en glanzen. Een voorbeeld daarvan hing in de onmiddellijke nabijheid van zijn ‘bruiloft,’ het was een klein, onaanzienlijk plankje, voorstellende een meisje die een broertje door het korenveld draagt. Dicht | |
[pagina 301]
| |
bij kon men dat niet eens goed zien vanwege de ruwe verfvegen, die Rink hier geklodderd had. Maar op een afstand, hoe begon dat schilderijtje te leven, van warmte te trillen. Het was maar een schets, doch een koninklijke. Een zelfde effect deed het tamelijk groote schilderij in een der hoeken van de groote zaal, ‘van het melkvee komende.’ Een aantal melkmeiden op den voorgrond en daarachter het van warm licht blakende weiland, waar men het roodbonte vee met stroomen zonnegoud zag overtogen. Het fonkelde van myriaden lichtvlekken en lichtpunten in die strook aan den horizon. De runderen waren heel ver, dus maar heel klein, en toch hoe raak getikt die roode, witte en enkele bruine vlekken van de vachten. Als colorist stond Rink hier zeer hoog. Raak was de sensatie van den zwoelen Juli-dag, zoo raak als Willem Maris wel niet intenser ooit bereikte. En dan de realiteit in die dubbele rij melksters, jonge en oude, een enkele knaap er tusschen. Wat kwam hier naast den colorist, de teekenaar naar voren, in de uitbeelding van het echte doen van die boerinnen, het zetten van de hand in de dij, het drukkende van de melkjukken, het zwoegende loopen. Dicht bij leek het wit van de mutsen, de vleeschkleur van koppen en handen wel geboterd en gemetseld op het doek. Maar op eenigen afstand werd alles dun, subtiel, vol stralend buitenleven. Hetzelfde jubelende aspect van zonnewarmte hadden zijn pittoreske beelden uit Venetië: de ‘gondelvaart’ en ‘venetiaansche portiek.’ Wat sprekend naar voren komt hier de architectonische luister van die oude gevels, waarop het zonlicht geestig vonken spat. Het oude, verweerde van den steen, waaronder de mooie constructie nog niet geleden heeft, werd door den artist met liefde geschilderd: niet moeizaam, maar vlug en dartelend, door het licht den weg gewezen. Diezelfde geestige toets in het Groote kanaal te Venetië, in zijn ‘straatje te Verona,’ waar de locale kleur en de constructie der gebouwen wonderlijk juist met enkele vegen zijn uitgedrukt. Geen colorist - zegt men wel eens van Rink - zie dan zijn vruchten- en bloemenmarkt te Verona, het is louter kleur, licht en warmte of liever de sensatie van deze koestering. Men zie dan zijn ‘stierengevecht te Madrid’ (uit de collectie van den heer Hidde
stierengevecht te madrid
naar een schilderij Nijland te Dordrecht, die Rink reeds aanmoedigde toen niemand in hem nog een toekomst zag) van uit de loge der Madrileensche schoonen, weelderige jonge vrouwentypen, die Rink te schilderen wist met het sentiment en den gloed van een zuidelijken kunstenaar. Of wil men liever Hollandsche tafereelen, dan zij herinnerd aan de schets van een ‘feestelijken optocht’ op een Oranje-dag in | |
[pagina 302]
| |
't een of ander vaderlandsch dorp. Hier was, met verwaarloozing van elk detail, dat storend kon werken, alleen vastgehouden de essence van de woelige drukte, de uitstroomende en uitschaterende blijheid van een feestelijk gestemde menigte. Een ander coloristisch meesterstuk is het hoog opgevoerde schilderij ‘Zondagmiddag te Volendam,’Ga naar voetnoot*) waar men eenige visschers in hun Zondagsche pak ziet rond slenteren en op hun hurken zitten op de kade in de
de pop
naar een aquarel nabijheid van hun altijd trouwe klok en op den achtergrond het bosch van masten en
zuiderzeehaven
naar een studie in olieverf zeilen. Vlak vooraan staat een jongen met de pijp in den mond, met een uitdrukking op gelaat en in houding alsof hij reeds ik weet niet welke ondervinding als visscherman achter den rug heeft. In dit tafereel is Rink krachtiger van coloriet en warmer van toon dan in de meeste zijner visschersfiguren. Ook zal men zich herinneren eenige pittoreske dorpsgezichten, raak van locale kleur en stemming, o.a. een prachtige studie van een sluisje, met huisjes in 't verschiet, die glanzen in de helderheid van een klaren zomerdag, en ook de heerlijke buitentoon en de kalme rust in het ophaalbrugje te Monnikendam. Wat waren die twee juweeltjes van sentiment, van kleur en stemming echt Hollandsch. Als tegenhanger van die vredige stemming in onze Hollandsche visschersdorpen op stille Zondagen zag men in Pulchri van Rink ook den ruwen, gevaarlijken kant van het dagelijksch bedrijf der visschersbevolking. Zoowel het een als het ander greep hem aan, hij vond het beiden even interessant en hij vertolkte die contrasten met even groote realiteit. Een paar voorbeelden van het impressionisme in Rink's kunst mogen hier nog even ver- | |
[pagina 303]
| |
grijs weer
naar een studie in olieverf
tanger
naar een schilderij | |
[pagina 304]
| |
meld worden, ook ter wille van de zeer goede reproductiën, die hier van deze beide werken gegeven worden. Het eene is getiteld ‘grijs weer.’ Een aschgrauwe lucht hangt somber over de haven, waar visschers in volle bedrijvigheid bezig zijn visch uit de schuiten op de kade te dragen. Op den voorgrond staan twee visschers, in hun leeren pakken en de zuidwester op, naar het geval te kijken. Het lijken wel titanen die met alle weer spotten. Enkele lichtflitsen doen de somberheid van het zwerk nog meer uitkomen. Op den achtergrond een vaartuig, dat klotsend den nauwen haveningang binnen komt. Er is
portret van mevrouw b.
een dramatische kracht in dit tafereel, een uitbeelding van het visschersbedrijf zooals het werkelijk is, maar zooals men het zoo zelden door de kunst vertolkt ziet. Een dergelijken indruk maakt ook Rink's studie ‘Zuiderzeehaven,’ een sterk lichteffect nog even vóór een zware bui uit zee op de ter reede liggende vloot zal komen neerbeuken. Men ziet dat en krijgt er de sensatie van. Ook hier is de colorist Rink weer in zijn grootste kracht. En nu nog even de teekenaar, de gevoelige uitbeelder van het karakter en het wezen van de groote en kleine menschen om zich heen. Ook van de kleine menschen. Wat zegt gij bijv. van die aquarel ‘de pop,’ die het voorwerp is van de innige belangstelling van twee kinderen? Het groote vermogen van Albert Neuhuys om de naïeve verstandhouding tusschen kinderen uit te drukken is hier geëvenaard, zoo niet overtroffen. Vooral die dreumes met zijn slobberbroek, de handen in de zakken, is het leven afgekeken. Hier geen hulpmiddeltjes van wazigen toon of toevallige kleurstemming, maar louter het sentiment van de lijn. Diezelfde gave van zuiver profileeren komt zoo voortreffelijk uit in ‘de geur,’ het mooie, bijna idyllische meisjeskopje, met den sprookjesachtigen lichtkrans om het met marguerites doorweven haar, zich voorover buigende naar de roos wier geur zij inademt Geheel in stemming met het aanvallige sujet, is dit werk in zachtblonde tonen geschilderd. Weer krachtiger komt de colorist naar voren in het portret van Rink's schoonmoeder, mevrouw Boellaard, waarin hij de moeielijkheid om een kleurrijk kleed in toon te schilderen en het gelaat het meest te doen spreken, op zeer gelukkige wijze te boven is gekomen. Zoo hebben wij op deze tentoonstelling Paul Rink bewonderd als teekenaar, colorist en zeer veelzijdig kunstenaar, die bij al zijn nuchterheid in het uitbeelden van de dingen | |
[pagina 305]
| |
de geur
naar een schilderij om hem heen, zijn kunst wist te adelen door een persoonlijke, dichterlijke opvatting. |
|