| |
Van de redactie.
Een geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland, door Dr. J.A. Worp. (Groningen, J.B. Wolters, 1904.)
De schrijver begint zijn voorrede met de verzekering, dat het een grootendeels onbekend terrein is, dat wij met hem zullen betreden.
Hij doet zien den geweldigen omvang der taak, die hij zich heeft gesteld en de wijze, waarop hij zijn stof heeft bewerkt. Weinigen, dunkt me, zullen hem, na lezing van zijn eerste boekdeel over dit onderwerp, verwijten dat hij niet genoeg heeft gelezen, of niet genoeg feiten heeft genoemd en stukken ge-analyseerd. Maar wèl kan de vraag worden gesteld waarom, nu we toch al zoo lang bezig zijn aan het critisch inventariseeren van hetgeen in Nederland op het gebied van Kunst en Letteren is gepraesteerd, tot nu toe een boek als dat van dr. Worp moesten ontberen. Deze vraag is al eens kortweg beantwoord met de verzekering dat geen mensch moeite heeft gedaan om een vrij volledig overzicht te geven
| |
| |
van onze dramatische letterkunde, daar zij zoo allerbedroevendst weinig te beteekenen heeft. (H.L. Berkenhoff in Het Tooneel 1904). Dit kan wel de meening zijn van het grootste gedeelte der lezers van dit werk; maar 't is daarom nog niet de eenig verdedigbare. Wat, toch, is historisch ‘niets’ of ‘niets-belangrijks?’ Dat hangt geheel af van de uitvoerigheid, waarmede men een onderwerp behandelt of van het standpunt, waarop men zich plaatst. Had dr. Worp een boek willen schrijven over de beteekenis der Nederlandsche tooneelliteratuur in verband met de wereldletterkunde, dan zou hij zeer zeker hebben gefaald door zóó uitvoerig te zijn. Doch, gesteld dat zijn werk zou bewijzen de akelige armoede van het Nederlandsch Tooneel, dat het dus zou bevestigen de meening van het groote publiek, dan nog zou zijn werk historisch heel wat beteekenen. Hij zou bewezen hebben, wat werd vermoed; hij zou hebben aangetoond tot in bijzonderheden de juistheid van een zeer algemeen vermoeden. Ik zie niet in waarom het grondig constateeren van armoede minder verdienstelijk wezen zou dan het aantoonen van rijkdom. Geheel iets anders is de voldoening, die men als historicus hebben kan. Aangenaam is de taak van dr. Worp niet geweest en een zeer groot aantal menschen zal hij door de nauwgezette vervulling daarvan waarschijnlijk niet aan zich hebben verplicht. Doch recht op den dank dergenen, die sedert jaren hebben verlangd naar eene meer bewijzende dan bespiegelende geschiedenis van ons geheele tooneel, zoowel in tijden van armoede als in perioden van rijkdom, heeft dr. Worp zeer zeker en ik acht mij verplicht hem dien dank voor mijn deel althans openlijk te betuigen.
* * *
Dr. Worp heeft eene keuze moeten doen tusschen verschillende manieren om zijn stof te behandelen. Hij heeft wel de ondankbaarste genomen. Wie de historie van ons Tooneel wil beschrijven, kan boekdeelen vullen met alleraardigste beschouwingen over ons volksleven, over den invloed van vreemde beschavingstoestanden op onze geestelijke en zedelijke ontwikkeling, van vreemde smaken op onzen smaak en zelfs van politieke gebeurtenissen op de mode in Nederland en die der mode in 't algemeen en in bijzondere gevallen op de dramatische kunst van een volk, dat zoo weinig spontaan voor het tooneel heeft gevoeld als het onze en welker dichters zoo weinig in wezen oorspronkelijke dramatische werken hebben voortgebracht. En, bij tal van onderhoudende hoofdstukken over deze onderwerpen, zou hij er niet minder aangenaam te lezene kunnen voegen over de vreemde literaturen, die meer of minder direct in onze behoefte aan dramatische voortbrengselen hebben voorzien, hetgeen weder aanleiding had kunnen geven tot historisch-critische overzichten van bloeitijdperken der dramatische kunst in Griekenland, Rome, Italië, Frankrijk, Engeland, Duitschland.... En dan de aesthetisch-critische beschouwing der hoofdwerken onzer eigen tooneelliteratuur! Tal van pagina's had dr. Worp kunnen geven over onze klassieken. Hij heeft het niet gedaan. Hij is zeer beknopt geweest, waar hij handelde over Vondel, bijvoorbeeld. Uit onkunde? De veronderstelling zou belachelijk wezen. Uit gebrek aan sympathie? Ook daaraan valt niet te denken. Maar hij heeft willen geven wat we nog niet bezaten, niet willen overdoen wat anderen reeds goed hebben gedaan.
Intusschen, over den invloed van het volksleven op het tooneel en omgekeerd, had hij uitvoeriger kunnen zijn, ja moeten wezen, dunkt me. Aan al die zeer nauwgezet bewerkte schema's van meerendeels onmogelijk vervelende stukken, zou hij wel hebben mogen toevoegen eenige proeven van verklaring waarom zij zoo zeer in den smaak vielen, wat ons volk niet vroeg aan 't drama en wat het een eerste vereischte vond en hoe dit zoo kwam.
Van den schrijver eener geschiedenis van het nationaal tooneel wordt met meer recht nog gevergd een verklarende zedenstudie dan van den historicus der plastische kunst van een volk. Immers, het tooneel spreekt dadelijk tot een verzamelde menigte en de wisselwerking tusschen dramaturg en tooneelspeler aan de ééne - en het publiek aan de andere zijde van het voetlicht is van het grootste
| |
| |
belang. Belangrijker, zou ik meenen, is de invloed van volksovertuiging, volkswil en volksgeestdrift op de dramatische kunst dan op eenig andere artistieke uiting. Wat het Tooneel in een land is geworden mag beschouwd worden als voor een niet onbelangrijk deel het werk van de toeschouwers, die 't laten leven, niet alleen, maar die het door toejuiching of afkeuring, opkomst of onthouding zeer zeker in eene bepaalde richting zich kunnen doen ontwikkelen. Het schilderij, dat niet behaagt aan den tijdgenoot, heeft heel wat meer kans om bewaard te blijven en door een later geslacht te worden gewaardeerd dan een gevallen of niet eens tot opvoering gekomen tooneelstuk, tenzij 't van een beroemd geworden dichter mocht wezen. Wat het groote Publiek, het allergewoonste ‘uitgaande’ publiek niet wil, dat komt in de tooneelliteratuur niet tot leven en bloei.
Van het zeer vele dat in verband met onze godsdienstige en zedelijke opvattingen is te zeggen over onze dramatische letterkunde, geeft dr. Worp zeer weinig.
Van de wijze, waarop de tooneelwerken hier te lande worden opgevoerd vertelt dr. Worp wel het een en ander. Voorzichtiglijk houdt hij zich op een grooten afstand van het gebied der gissingen. Wat hij niet uit hem volkomen betrouwbaar dunkende bronnen weet, zal hij zeker niet meêdeelen. Minder fantazie dan in dr. Worp's soliede werk zal men in geen enkele historische studie vinden. Dat is een groote deugd van het boek; maar er is toch wel wat tegen te zeggen dat ook niet even voorzichtiglijk onder het noodige voorbehoud, iets meer werd gegeven over de tooneelinrichting, de kostuums, den duur der voorstellingen enz. Mij dunkt dat met omzichtige gebruikmaking van studies over dit onderwerp met betrekking tot het oude tooneel in Frankrijk, Duitschland, Engeland wel het een en ander méér te geven geweest zou zijn dan de dorre, incompleete aanwijzingen, waarmede wij 't nu moeten stellen. We hebben nu wel aldoor vasten grond onder de voeten, doch maar zulke kleine stukjes. Niet over een weg, leidt ons de historicus, maar over zeer ver uit elkander liggende stukken fondament. We moeten zien te springen van 't éene stuk op het andere, onbekommerd over het barre ledig daartusschen. Misschien is dit alles wel een gevolg van de omstandigheden, waaronder dit eerste deel moest verschijnen.
Dr. Worp had willen geven een groot, rijk geïllustreerd prachtwerk over het Tooneel en het Drama in Nederland. Wellicht had het groot aantal grafische documenten, dat hij te behandelen zou gekregen hebben, den geleerde er toe gebracht, zij het dan veronderstellenderwijze, over de materieele zijde van zijn onderwerp meer te geven dan hij nu heeft gedaan; misschien ook heeft hij zich, nu 't plan wegens gebrek aan belangstelling niet kon worden uitgevoerd, verplicht gerekend tot eene zoo groot mogelijke zuinigheid door beknoptheid.
Hoe het zij, de lektuur van dit eerste deel is nu juist geen ontspannende bezigheid te noemen. Droge inhoudsopgaven van zeer onbeduidende werken, die haast niemand kent en geen sterveling zal wenschen te leeren kennen, na wat hij er door dr. Worp van vernomen heeft, gaan vooraf aan even dorre analysen van niet minder ongenietbare stukken. Wij zouden wel graag wat meer verhaal en nog veel liever eenige aanhalingen hebben gehad. Voor 't kluchtspel hebben wij wel de bloemlezingen van v. Moerkerken (Nederlandsch kluchtspel in de 17e eeuw, 2 dln) en v. Vloten (N.K. van de 14e-18e eeuw, 3 dln) maar we zullen vooreerst wel niet dergelijke bloemlezingen krijgen uit onze drama's en treurspelen, die zeker niet zoovele leerzame en vermakelijke fragmenten bevatten.
* * *
Dr. Worp heeft zijn uitgebreide stof op oorspronkelijke wijze ingedeeld. De perioden zijn juist en helder door hem gekenschetst. Volgens dezen geleerde, vormen de eerste twintig jaren der zeventiende eeuw een afzonderlijk te beschouwen tijdvak, mits men Vondel's Pascha gelieve uit te zonderen. Wij zien daarin den vorm der classieke tragedie de overhand krijgen op dien van het classieke en van het bijbelsche spel der 16e eeuw. Immers, de treurspelen worden in be- | |
| |
drijven gedeeld en in de meeste drama's treedt althans één koor op en, nu en dan, worden er reien ingelascht. Er is een streven merkbaar om te gehoorzamen aan de wet op de eenheid van tijd, doch het pogen daartoe slaagt niet immer. Naar eenheid van plaats heeft men waarschijnlijk niet getracht, omdat het tooneel evenzoo was ingericht als in de 16e eeuw, toen al de plaatsen der handeling op het podium tegelijk waren aangegeven naast elkander, zoodat men van Nederland naar 't land der Turken kon overstappen of van hemel naar hel zich begeven zonder decorverandering noodig te maken.
Proloog en epiloog zijn nog niet verdwenen, allegorische figuren nemen een plaats in naast menschen van vleesch en bloed; meermalen treden nog de Sinnekens op, vele treurspelen vertoonen nog de spreuk, den zin, die de leering bevat.
Ook mag wel worden gewezen op het hoofdstuk over het Latijnsche schooldrama ten bewijze van de grondigheid waarmeê de schrijver ook de minst aantrekkelijke gedeelten van zijn onderwerp heeft behandeld. Daaruit ziet men tevens welke ontzagwekkende voorstudies hij zich heeft getroost om zijn werk die dege degelijkheid te geven, waardoor 't een zoo groote waarde heeft voor hen, die het als legger willen gebruiken. 't Is een standaardwerk, dat met vol vertrouwen kan worden geraadpleegd. Ook, omdat de schrijver zoo voorzichtig is. Het aangename van den vorm is resoluut opgeofferd aan het minutieuze van den inhoud. Dr. Worp is bang voor 't gebruik van den categorischen stijl. Hij wijst herhaaldelijk op duistere vraagstukken en schroomt nooit te erkennen dat het een of ander hem niet duidelijk is geworden. Juist omdat hij nergens eene beteekenis fantaseert voor feiten, waarvan hij die niet kent, maakt hij den indruk van volmaakt betrouwbaar te zijn, waar hij in stelligen zin zich uit.
Waar hij tamelijk bekende tijdvakken behandelt, doet hij 't droogjes - naar reeds werd gezegd - maar levert hij het bewijs met de uiterste zorgvuldigheid te hebben kennis genomen van hetgeen door anderen reeds werd geschreven, zonder daarom zijn bronnenstudie te verwaarloozen. Zoo is b.v. Het drama der rederijkers, een der onderwerpen, waarover hij een ontzaggelijke litteratuur heeft moeten verwerken en dat hem jaren lange voorstudies moet hebben gekost. Toch heeft hij de expositie helder weten te houden. Van de ontzaglijke hoeveelheid materiaal voor het hoofdstuk over de 17e eeuw is er misschien al te veel rauwelijks in de compositie gekomen. Daardoor valt er diffuus licht op de hoofdpersonen, wier werken al te woordenboekachtig werden behandeld. Wij vinden in dit niet zeer gelukkige hoofdstuk ook nog een zeer ongelukkig zinnetje (pag. 243): ‘Nu door de geweldige schokken der 16e eeuw het volk geheel verjongd was, terwijl het tegelijk met het katholicisme ook vele andere tradities over boord had geworpen...’ een nare phrase, waarschijnlijk aan des schrijvers pen ontsnapt en bestemd om te verdwijnen bij eventueel volgende uitgaven van dit boek, dat door geen partijdige voorstelling en ergerniswekkende uitlating mag worden ontsierd.
Ik wees er in 't begin dezer aankondiging reeds op, dat dr. Worp gereedelijk had kunnen uitwijden over de vreemde tooneelliteratuur, die op de onze van grooten invloed is geweest. Hij doet het wel wat te beknopt en misschien ook wat te zelden. Doch volmondig worde erkend, dat de grens tusschen noodig en overbodig zeer moeilijk is te trekken geweest. Een grondig onderzoek naar de Engelsche dramaturgie in verband met de onze b.v. zou den schrijver wel zeer ver hebben kunnen voeren. Alleen, toch, over de uiterlijke vertooning der Shakespeare-stukken in 't Globe-Theater worden nog immer tal van werken gepubliceerd, waarin mede uit de schaarsche tooneelaanwijzingen wordt geconcludeerd tot het aanwezig zijn van die en die inrichtingen of accessoires op het tooneel en, - wat den invloed van vreemde drama's aangaat en de historie dan weêr van dien invloed, - Jusserand, die eens wilde nagaan wat Shakespeare is geweest voor - en naar de schatting der Franschen onder 't ancien Régime (dus tot de Revolutie, dus lang vóór Charles Hugo, die de eerste redelijke vertalingen zijner werken
| |
| |
bracht!) Jusserand vulde, al op schrijvende wat hij vond, een boekdeel van 350 bladzijden!
* * *
Hier moet ik mijn fragmentarische aankondiging eindigen. Voor détailcritiek is op deze bladzijden geen plaats.
Met de grootste waardeering zullen vooral vakmenschen dit werk ontvangen. Wat er dors en droogs in is zal niet hen afschrikken. 't Is een boek als een overvolle voorraadschuur, waarin de gulzige weetgraag uren aan uren naar hartelust kan snuffelen zonder moê of teleurgesteld te worden. Wie er, na Worp, nog mocht willen bouwen, vindt hier een rijken voorraad gerangschikt materiaal.
| |
Nieuwe boeken.
Ter aankondiging ontvangen: eenige afleveringen van een nieuw boek over Onze Huisdieren, rijk geïllustreerd met kunstplaten en tal van fotografieën naar de Natuur. Er komen er 750 in 't heele werk, dat in 12 afleveringen compleet zal wezen. Elke aflevering met gekleurde plaat kost nog minder dan een halven gulden! De tekst is geschreven onder leiding van den heer Gos. de Voogt met medewerking van de voornaamste fokkers, dierenliefhebbers, sportsmen, veeartsen etc., deskundigen, die een naam hebben op te houden en wier hulp op den hoogsten prijs mag worden gesteld. 't Is niet een eigenlijk wetenschappelijk werk, vol geleerdheid, waarvoor 't publiek, dat er van op de hoogte komen wil, van zelf naar andere boeken grijpt; 't is evenmin een compilatie van speciale boekjes over honden en hunne kwalen; paarden en hun dressuur; kippen of de kunst om ledig te gaan met zes hennen benevens één haan; konijnen of een goudberg op den onvruchtbaarsten heigrond.... Het is ook niet een uitsluitend humoristisch boek over de plaats, die het huisdier inneemt in de hedendaagsche samenleving en die het vroeger daarin moet hebben ingenomen; noch is het één groote psychologische studie over het wezen der aantrekkelijkheid van huisdieren voor menschen, ook geene uitsluitend anecdotisch-historische maar het geeft wel volkomen betrouwbare anecdoten uit den mond van ooggetuigen opgeteekend, verlevendigen den tekst. Ze zijn volkomen juist te pas gebracht
Wij weten eigenlijk zoo bitter weinig van de ware manier om met beesten om te gaan. Wij weten eenerzijds doorgaans niet hoe er 't meeste voordeel van te trekken, andererzijds maar zeer onvoldoende (in den regel) hoe de dieren, waarvoor wij op ons genomen hebben te zorgen, het best te voeden, te huisvesten, te beschermen tegen hun vijanden, te behoeden voor allerlei plagen en kwalen. Allerongelukkigst wordt er vaak omgesprongen met honden, paarden, hoenders, koeien, ganzen, volière-vogels, etc. Veelal wordt de veearts gehaald, wanneer het te laat is; meermalen is geld verloren met 't houden van pluimvee b.v. terwijl bij goede verzorging een aardig duitje daarmeê zou kunnen zijn verdiend. Vandaar dat de samensteller van dit prachtige boek er ook op bedacht is geweest, niet alleen onderhoudend te keuvelen, maar vooral kort, duidelijk en verstandig van raad te dienen voor de meest voorkomende gevallen.
't Spreekt wel van zelf dat hij niet kompleet wezen kon en dat zijn prachtwerk niet alle mogelijke speciale handboeken zoo maar ineens overbodig maakt. Ge gaat er natuurlijk niet in zoeken een volledige handleiding voor paardenfokkerij en paarden-dressuur, benevens een volledig uitgewerkte theorie van de rijkunst onder den man en van den bok, om nu maar een voorbeeld te noemen. Doch hem, die als liefhebber van paarden omtrent al deze dingen wel 't voornaamste wil weten, komt het op aangename en doeltreffende wijze te hulp. 't Vertelt van de verschillende rassen, verklaart de gebruikelijke termen van den fokker en geeft een geschiedenis van het paardenras, tal van typen, de inrichting van fokkerijen, 't een en ander omtrent dressuur en rijkunst, het karakter van het paard, de inrichting van wedrennen.... kortom, hetgeen door de meeste menschen wordt verlangd en op een wijze, die door niet-specialiteiten volkomen kan worden begrepen.
Trouw aan het programma, wordt aldus over honden, katten, hoornvee, pluimvee, gevogelte etc. ook gehandeld.
| |
| |
spreken de honden..
De schrijver van de inleiding mag nu eindelijk zelf wel eens aan 't woord komen, al houden we hier ook niet van woordelijk citeeren.
Hij merkt op:
‘De vaklitteratuur komt niet in alle handen. Iemand die één hondje houdt vult zijn bibliotheek niet met de standaardwerken over honden; evenmin zal hij om zijn ezeltje op stal een boekenrek met ezellitteratuur aanleggen. Maar over dat hondje en dat ezeltje
... of fluisteren zij met elkaar?
is toch nog veel te vertellen en zeker niet weinig wat den eigenaar belang inboezemen zal en hem misschien een anderen kijk op die dieren geeft.
Hun geschiedenis is, evenals die der andere huisdieren, van zeer ouden datum en nauw verwant of parallel aan die der menschheid. Hun lichaamsbouw, eigenschappen en eigen aardigheden zijn onderwerpen waarbij zeer merkwaardige vergelijkingen te maken zijn. Zeer talrijk zijn de overleveringen, anecdotes en feiten, die doen uitkomen tot welke buitengewone ontwikkeling het verstand van sommige exemplaren is gekomen, hetzij van zelf, hetzij door oefening of leering.’
En hij zegt ter toelichting van zijn programma omtrent de beknoptheid:
‘Ook de eigenlijke sport, bijv. de hondensport en paardensport, meende de hoofdredactie niet zóó uitvoerig te mogen onder handen nemen dat een afdalen tot het noemen der talrijke kennels, renstallen, prijswinners en eigenaars daarbij te pas moest komen. De sportbladen in alle landen schenken daaraan steeds overvloedige aandacht en dit werk moest internationaal zijn, hetgeen een eenigszins volledige opsomming van al die sportsmen en sportswomen op het gebied der dierenfokkerij, ook onmogelijk maakte.’
Over wat hij geeft over 't fokken nog dit:
‘Het fokken van nuttige en mooie rasdieren is een wetenschap geworden, die feitelijk een onderdeel van de zoölogie moest heeten. De zoöloog, d.w.z. de
| |
| |
beoefenaar der zuivere zoölogie, zou vermoedelijk nog veel meer nut kunnen trekken van de rasfokkerij van honden, paarden en gevogelte wanneer tusschen die twee wetenschappen een inniger verband kon tot stand komen en het studeervertrek geheel open stond naar den kant van kennels, stallen en hokken!
De dierkunde is de theorie voor de praktische fokkerij, want zonder een nauwkeurige kennis van het dierenlichaam bereikt geen fokker ooit zijn doel om nieuwe vormen te scheppen of beproefde eigenschappen te volmaken. Maar de praktijk van het leven en van het leven geven is niet uit de boeken te putten. De fokker steunt voornamelijk op ervaring.
Uit zulke ervaring zal men achterstaand allerlei staaltjes kunnen vinden, na eerst een blik in het intieme leven der dieren geslagen te hebben.
Want, wie zal het tegenspreken, wij menschen, zijn tegenover de dieren tamelijk zelfzuchtig. De lusten willen wij er gaarne van hebben en zien, maar de lasten.... basta! En men kan van beiden een groote portie krijgen door alles maar aan het toeval over te laten. Eenige kennis van de beste wijze van opvoeding, verpleging, verzorging en dressuur der dieren zal echter vele lasten doen verdwijnen en de
klimoefening.
| |
| |
balans sterk doen overhellen naar het aangename van dieren te houden.’
* * *
Dit werk, dat in verschillende talen tegelijk verschijnt en wordt uitgegeven door onze Maatschappij Elzevier, die ook het prachtige boek over De Levende Dieren heeft doen verschijnen, met zoo menig werk van internationale beteekenis, waarop onze vaderlandsche boekhandel trotsch mag wezen, dit werk
het kleinste paard ter wereld.
is er een voor de huiskamer. Ik heb al aangetoond wat het is voor den belanghebbende, voor den lezer, die er nut van wil hebben. Maar 't is ook een vermakelijk, in den besten zin des woords populair boek. Vrouwen en meisjes zult ge er met een glimlach van genoegen in zien bladeren, als de kinderen 't (liefst onder toezicht; want het is een prachtwerk op mooi plaatpapier gedrukt!) mogen bekijken, zult ge hen hooren juichen van pleizier. Alle kinderen zijn immers dierenvrienden. De Voogt heeft het in zijn inleiding terecht opgemerkt: het meest geliefkoosde speelgoed is het houten paard, het schaapje op rollen, de ark vól beesten. Maar de hond, de kat, de bok, de ezel, de konijnen en marmotten... zijn de beste maatjes van het gelukkige kind, dat dieren mag houden en al zeer jong leert voor een afhankelijk schepsel te zorgen en de treurige gevolgen van nalatigheid te constateeren als de konijntjes treurig zitten te kijken achter een leeg ruifje, als 't vogeltje dik zit bij een leêg drinkensbakje of - o! gruwel, o! nooit te vergeten ramp! - door slordige sluiting van 't marmottenkasteeltje de diertjes ten prooi zijn geworden aan een of ander roofdier.
Wat heerlijkheid is het huisdierenboek voor zulke kinderen!
En voor de anderen, de in dit opzicht minder gelukkigen, die in de stad wonen, op een bovenhuisje wellicht, voor die is het Huisdierenboek óók een heerlijkheid. Het is een Artis in huis, het is de prachtige aanvulling op wat zij ‘buiten’ wel hebben gezien en de lektuur der talrijke anecdoten zal hen een weldadig genot verschaffen.
* * *
Om al deze redenen werd dit werk hier wat uitvoerig aangekondigd. Maar hiermeê alléén zou het doel niet zijn bereikt. We geven ook nog eenige prentjes om den lezer een goed denkbeeld te geven van de rijke en zeer mooie illustratie, geheel uit fotografieën naar de natuur bestaande, uitgezonderd de prachtige, gekleurde kunstplaten, waarvan men er een in elk der twaalf afleveringen aantreft. Daarvan kon hier geen specimen worden gegeven.
F.L.
|
|