| |
| |
| |
Sawa Loento.
Door E.C. Abendanon
De laatste avond aan boord zijn we wat laat na blijven praten, en niet geheel welkom komt de stoomfluit ons reeds vóór vijven wekken. Weldra zijn alle passagiers op dek om de binnenkomst in de Emmahaven
aankomst in de emmahaven.
in den vroegen ochtend te aanschouwen. Tusschen reuzenbouquetten van groen gaat het langzaam in het nog-schemerdonker vooruit. Dit laatste uurtje van spelevaren over het spiegelgladde binnenwater tusschen zoovele fragmenten van Insulinde's natuurweelde, doet ons de uren van zwaar weer der zeereis geheel vergeten. Slechts noode zien we het oogenblik naderen, waarop onze overtocht ten einde zal zijn, terwijl al het schoone thans óm ons, doet verlangen naar meer op déze wijze, waarbij men zich zoo geheel behagelijk kan voelen. Trouwens de reis is ditmaal niet ver geweest: we gingen van Batavia naar Padang...
Langzaam, heel langzaam, maar gestadig verdwijnt de afstand tusschen het schip en den wal en... een loopplank heeft ons verbonden met Sumatra's vaste land.
Vóór ons liggen de hangars, waartusschen een doorgang ons voert naar het station, vlak bij. Reeds is een lange trein kolenwaggons aangerold door een dapper fluitend locomotiefje, iets, waarin vrijwel alle locomotieven op deze Sumatra-lijn uitmunten (namelijk in fluiten en kolenwaggons voortrollen).
Het zijn de Ombilinsteenkolen!
En voor de eerste maal krijgen wij het gevoel van industriëele zelfpraestatie in de koloniën. Het doet goed, en in onze verbeelding hooren wij al reeds de hard rythmische en eentonige werkgeluiden uit Europeesche industriecentra, en zien den strijd van forsche werklieden, gesteund, waar mogelijk, door machinale hulpmiddelen, tegen de rust in aardrijk's binnenste. Een harde strijd! in welken bij 's vijands uitvallen al menig offer sneefde.
Echter zijn we nog ruim acht uur sporens van de kolenontginning te Sawa Loento. Dus ongeveer de afstand van 's Gravenhage naar Coblenz! O, neen! Want al zijn we niet meer zoo geheel en al in den oertrekschuittijd; met zoo'n vaartje gaat het toch ook nog niet. Waaraan voornamelijk de groote terreinondulaties, die dezen ijzeren slinger om het meer van Singkarah en de vulkaan Merapi tot hoogten van ruim 700 en 900 meter opvoeren, schuldig zijn, wijl in de steile gedeelten van het terrein van een tandradbaan gebruik is gemaakt.
Van de ‘Emmahaven’ rijden we eerst naar het station ‘Padang’, waarna de tocht naar de bovenlanden begint. De trein voert ons eerst door de lage kustlanden naar de halte ‘Kajoe Tanam’. Daar begint de tandradbaan. We zullen spoedig nu genieten van al de tooverpracht in de Anei-kloof: een, door de Anei-rivier in de helling van de Merapi diep uitgesneden dal, dat zich afwisselend verbreedt en versmalt; en vol verrassingen van kleurig-pittoreske uitzichten is.
| |
| |
En de Directie, wel wetend, dat een ieder van dit stukje natuur ten zeerste zal genieten, staat hare eerste klas reizigers welwillend de voorplaats van den trein af. Geheel achteraan is de locomotief, die puffend en blazend ons steeds hooger ópkronkelt; en op het bordes van den waggon vooraan gezeten, kijken wij naar al het schoone, dat ons te gemoet komt en voorbijtrekt.
Het is niet vroolijk in zijn geheel: dit landschap van donkere kleuren! En toch overweldigt en boeit het ons zoozeer... door de ruwe kracht van zijn oerwouden langs de bergmassieven; door de weelde en majesteit, waarmee dit alles is neergeplaatst; en ook door de bergbeek temidden van al die groote wijze dingen, als een rein wit kind voortsnellend, zich verschuilend en weer
de waterval in de aneikloof.
de anei-beek van uit den spoorwegwaggon.
te voorschijn dartelend, steeds spelend tusschen en om die harde onverwrikbare gewrochten met al de schalkschheid van het niet-weten.
Ook hier ontbreekt een ‘pièce de résistance’ niet: het is de waterval in de Aneikloof. Hooger-op moet hij nog mooier zijn... het betrekkelijke der dingen!
Nog een helling en een kronkel, en we zijn te ‘Padang Pandjang’. Een druk station als punt van samenkomst der lijnen van de kust naar ‘Sawah Loento’ en van ‘Pajakombo’ over ‘Fort de Kock’.
Gaarne zouden we hier even rekening houden met den inwendigen mensch. Er is alle tijd voor, overigens. Maar bij het ontbreken van de tweede noodige factor in deze aangelegenheid (wij waren niet ingelicht en hadden dus niet laten wéten, dat een samengaan van een middageten met de natuurgenietingen in dezen ons niet te veel zou zijn geweest), zien we verder af van een bevrediging van álle partijen. En blijkt ten slotte ook dàt mogelijk.
Precies op tijd gaan we verder, wat we apprecieeren! Want al hebben we gezien, dat bij de voorbereidende werkzaamheden hiertoe, veel stoom noodig was: het komt ons voor, dat er weinig of geen bij gebruikt is.
We dalen thans den rug der Merapi af;
| |
| |
en zien reeds lang voordat we er zijn het meer van Singkarah vèr beneden ons liggen... in z'n lichte kleur samensmeltend haast met de lichtblauwe bergen, die het omranden, en de lucht! Vlak bij ons dalen ook de geele rijstvelden naar het groote water af. Donkerder, groene plekken van bosschen, en lichte dorpjes er tusschen! Verder aan den horizont dichte bosschages met hunne diep-ultramarijne schaduwen en achter ons de twee bergreuzen: Merapi en Singgalang... Wat een rijk mooi land!
De halte ‘Batoe Tabal’ ligt aan het meer van Singkarah. De stationschef doet net alsof hij niet weet, dat we hunkeren naar den rit langs het vroolijk-vriendelijke meer. Eindelijk moet hij wel: 't staat op de dienstregeling. En in sneller tempo nú rijden we door Zwitserland: het meer van Luzern! Wel is hiertoe eenige kennis van het Zwitsersche landschap noodig en een zekere mate van voorstellingsvermogen, maar dan ben je er ook: d.w.z. langs het meer van Luzern en in Zwitserland langs het meer van Singkarah. En toch is in de kunstmatige uiterlijke stoffeering het meer van Luzern de rijke broer, dat van Singkarah het arme zusje.
Wel een uur volgen we de bochten in de oostelijke kust van 't meer: het is schoon als 't verhaal van geluk van jonge geliefden....
Doch ook dat gaat voorbij en het meer
de binnenkomst van sawa loento.
van Singkarah ligt achter ons. Van uit Zwitserland komen we echter, na de wijde vlakte van ‘Solok’ overgestoken te zijn, in Duitschland: het dal van de Moezel, dat over 't geheel wel vriendelijker is. Hier de Siloengkang, soms in harde naakte rotsen, dan weer ook in vriendelijk-groenen tooi, kronkelend steeds tusschen de heuvels, die een weinig breed dal openlaten. Geheel tusschen heuvelruggen ook ligt ‘Sawah Loento.’ We kunnen het niet bereiken dan door een tunnel en de belemmerende muur, die niet omvergegooid kon worden, werd doorboord en verloor zijn actie stremmende macht.
We zijn door den tunnel: nog even een paar draaien en met een laatste goede zijn we te Sawah Loento!
Sawah Loento: het uitgangspunt van een opkomende groot-industrie ligt voor ons!
Sawah Loento is gelegen in een lengtedal van de Loento, zijrivier van de Ombilin, welke, zich ontlastend uit het meer van Singkarah, in hoofdzaak van west naar oost stroomt, om zich, verder onder den naam van Indragiri-rivier, in de Riouwsche wateren uit te storten. Van alle zijden omsloten door heuvelreeksen, die slechts ter doorlaat van de rivier tot groote diepte zijn ingesneden, ligt de plaats grootendeels in een kom; grootendeels zeggen we, daar ook menig onder-dak reeds langs de hellingen, dus boven 't niveau van 't dal werd gebouwd.
Daarboven o.a. ligt, ongeveer in het midden van de westelijke lengterichting, het station. Een trap voert ons omlaag, doch eerst blijven wij er een oogenblik staan om, geholpen door 't geheele overzicht dat we hier hebben, ons te orientéeren in Sawa Loento's inhoud. Want waar vroeger de verbreeding van het Loentodal toeliet, dat de bevolking in dit overigens weinig daartoe geschikte terrein, weer een plekje vond voor hare rijstvelden, en een paar hutjes de
| |
| |
eenige, van menschelijke hand komende, stoffeering aanboden, is thans een stadje verrezen, gestadig zich uitbreidend onder 's menschen vernuft, dat de natuur steeds nieuwe stukken afhandig maakt ter uitbreiding van het bouwterrein.
Recht voor ons nu: de Inlandsche marktplaats, een straat van grootere inlandsche en chineesche winkels, zich verbreedend tot het langgerekte eigenlijke marktplein. Een rij boomen in 't midden en aan weerszijden geflankeerd door Inlandsche huizen, beneden tot uitoefening van het bedrijf ingericht, terwijl een eerste verdieping ook woon- en slaapgelegenheid aanbiedt. Een curiositeit deze huizen met één verdieping! te voorschijn geroepen door 't plaatsgebrek aan bouwterrein. Iederen dag is hier een drukte en passage,
de laan van de markt naar de woning van den controleur.
de marktplaats of ‘passer’.
als men op andere plaatsen hoogstzelden aantreft; maar 's Woensdags en vooral op een Zaterdag, wanneer de mijnwerkers hun loon uitbetaald krijgen (wat eens in de twee weken geschiedt) is hier een levendigheid en een gekrioel in de dicht opeengepakte menschenmassa, dat men er zich voor z'n plezier liever niet tusschen beweegt. Op zoo'n dag wordt er heel wat gesnoept, en menig min of meer zuur verdiend loon in louter zoetigheid omgezet. (De zuurheid van 't verdienen zit 'm meer in den aard van den werkman dan wel in dat van het verrichte werk). Een luidruchtige opgewekte toon heerscht er, en na het werk in de donkere mijngangen genieten zij thans eens zooveel van den zonneschijn hunner vrije dagen, nu de beurs niet ontzien hoeft te worden, en de lekkernijen maar voor 't grijpen liggen.
Aan het andere eind, waar o.a. een filiaal van een Hollandschen winkel staat, gaat de markt over in een heerlijk beschaduwde laan van tamarinde boomen, welke, evenals de markt zelf, evenwijdig loopt aan de rivier. De langgerekte ruimte tusschen laan en rivier vertoont ons een parkaanleg in miniatuur. Waar de boomen eindigen, buigt de weg zich over de Loento, om op te loopen naar eenige
| |
| |
Hollandsche huizen, waaronder het fraai gelegen woonhuis van den contrôleur. Van uit de voorgalerij of den voortuin zien we, van af het meest zuidelijke punt, het gansche dal vóór ons liggen. Zondags en bij feestelijke gelegenheden, zooals hoog-bezoek enz., wappert op het ruime voorerf onze driekleur.
Wij gaan thans weer omlaag en over de brug, doch volgen nu een weg vlak langs de rivier. Aan de overzij tegen de helling van een alleenstaanden heuvel op weinigen afstand, die zich een honderdtal meters boven het dal verheft, ligt de aanleg van de werkliedenloodsen, der hospitalen hoogerop, van de apotheek en eenige woonhuizen van de Javaansche doktoren. Wij gaan er straks heen, doch letten nu eerst op de Inlandsche woningen ter linkerzijde. Vele vertoonen meerdere geriefelijkheden van Westersche meubileering, terwijl ook de betere constructie, waarin de huizen gebouwd zijn, van een goeden welstand der inwoners getuigt. Het zijn meerendeels Maleiers.
Rechts over de rivier voert de weg door het vroegere race-terrein naar de hospitalen en arbeiders-loodsen. Op de plaats, waar vroeger op nationale feestdagen voor de werklieden sportfeesten werden georganiseerd, verheffen zich thans ook weer rijen van
hospitaal-zaal.
woningen, die vier aan vier onder één dak vereenigd tot logies van Javaansche contractanten-families zullen dienst doen. Het zijn zeer nette huizen; voor Inlandsche behoeften zeer ruim van afmetingen. Ook hier dus is ter wille van de uitbreiding van de kolenontginning weer geofferd moeten worden. Niet weinig droegen deze hippische sportfeesten bij tot uitspanning en opmontering der werklieden, terwijl zij ook steeds door menige potsierlijke race der mijnpaarden met dwangarbeiders als jockeys en andere dergelijke vertooningen, de Hollandsche toeschouwers in een vroolijke stemming brachten. En wel is dus het verdwijnen dezer vermakelijkheden te betreuren.
De arbeidersloodsen of tangsies zijn ruime lange lokalen: zeer luchtig van binnen, opgetrokken in gevlochten bamboe en met gecementeerde vloeren. De dubbel-britsen, ter breedte van 1.40 meter, liggen op afstanden van ongeveer een halven meter van elkaar, terwijl in iedere loods twee rijen van 18 dubbel-britsen aanwezig zijn, zoodat in deze loodsruimten van 7 bij 36.60 meter 72 menschen een nachtlogies vinden. Om de tangsies is veel ruimte, waar de lieden zich kunnen ophouden buitendeurs. Ook de hospitalen zijn in dit zelfde genre gebouwd. Voor vrouwen is een apart gebouw; ook één voor besmettelijke ziekten. Ten slotte vermelden wij nog van dit loodsencomplex voor de werklieden, ruime badkamers met steeds volop water.
Keeren wij nu weer omlaag over de brug, dan komen we voorbij het zeer ruime huis van den Hollandschen dokter, en het hôtel, beide gebouwen aan weerszijden van de straat. Naast de dokterswoning staat vlak tegenover marktweg en markt de sociëteit ‘Glück auf!’; achter 't eerste gebouw, de Hollandsche school, waar een vijftigtal kinderen door twee onderwijzers opgeleid worden in de wijsheid hunner vaderen.
| |
| |
Een minder gunstigen indruk maakt de sociëteit, uitwendig zoowel als inwendig, door den vervallen staat, waarin het gebouw tijdens zijn voorgaande bestemming gekomen is. Dat het plaatsen van een flink net sociëteitsgebouw geen overdaad zou zijn, behoeven we hier slechts terloops éven te melden. Echter zullen er wel nog heel wat steenkolen Sawah Loento moeten verlaten, voordat dit in direct verband zal kunnen worden gebracht met 't sneller overgaan tot het opzetten van een vroolijk uitziend, de mijnplaats waardig, clublokaal. Laten we echter niet nalaten te getuigen van de vele keeren, waarop Sawah Loento's inwoners 't eens waren met 't:
We voelen ons in dit leelijke huis
Wèl thuis.
een woning voor het personeel.
Hebben we zoo van een industrieplaats de attributen bezocht, wier ontstaan een direct gevolg is van een dergelijk arbeidscentrum: thans zullen wij ons begeven naar 't eigenlijke mijnwerk en reeds dadelijk hebben we daartoe de kom der Loento-beek te verlaten om op te stijgen langs de helling van den berg, aan welks massief de kolen ontnomen worden. Enkele beambtenwoningen liggen links en rechts van den weg; 't laatst dat van den Ingenieur-Directeur der mijnen, waarna we het mijnbureau voor ons zien liggen. Rust hierover in 't algemeen een groote kalmte, alhoewel de bedrijvige harde geluiden van vele kanten er heen komen, tweemaal in de maand ontwikkelen zich hier de levendigste tooneelen en wel op de betaaldagen. In den loop van een dag stroomen de 2500 werklieden der mijnen hier samen en zetten zich neer in groot geduld, totdat hun ploeg aan de beurt komt van loonontvangen: Maleiers, vrijpostig en welbespraakt; Niassers, klein van stuk en met kleine schrandere guitige oogjes; Javanen, beleefd en ingehouden, fijner van doen en gelaatstrekken dan alle anderen; Chineezen in luid geschetter tegen elkaar met woorden snel heen en weer springend, als iemand, die hard moet loopen over een veld, dat-ie belegd ziet met voetangels en klemmen.
Achter het kantoor voert een horizontale weg ons naar den aanleg der ‘steenbakkerij’, waarvan bij eersten opzet en volgende uitbreidingen steeds in het oog is gehouden, dat alle constructies meer van tijdelijken aard zouden zijn; iets, wat ons dan ook opvalt tegenover de zorgvuldiger en duurzamer opgerichte loodsen van andere emplacementen. Door de aanwezigheid van goede grondstoffen en goedkoope brandstof is men in staat gesteld alle benoodigde bouwmaterialen, als gewone roode steen en gewelfsteen, pannen, cement en kalk, voor zeer geringe kosten zelf te vervaardigen. Hieraan zijn een honderdtal werklieden, voor het meerendeel Maleiers, te werk gesteld. Van dit niveau ook, dat op ongeveer 270 meter boven het oppervlak van de zee ligt, dringt de zoogenaamde hoofdtransportgalerij in de heuvels, welke de koollagen bevatten. Het wordt een ruime galerij, die ingericht zal worden voor het grootste deel van het transport onder den grond, dat dan door middel van tractie met electrische locomotieven zal geschieden.
Op onze schreden terugkeerend, komen we weer voorbij het kantoor, waarachter nog te vermelden het kleine, toch in zeer doelmatige afmetingen opgezette laboratorium. Thans voert de weg in vrij steile helling in
| |
| |
ingang der mijn ‘pandjang’.
zigzag opwaarts, gaande dwars door een aanplant van jonge djattieboomen, welke later voor eigen gebruik in de mijnen van zeer groot nut zal zijn. Links van ons, zien we door den djattie-aanplant, de mijnwagens naar beneden komen. Onhoorbaar haast schijnen ze omlaag te glijden bij het groote gerommel en roffelend gedruisch in het zeefhuis, waar we later heengaan. Het is het kettingspoor, dat de wagens meevoert op deels horizontale, deels sterk hellende baan.
Na een 68 meter geklommen te hebben, zijn we op het niveau, waarop een mijnveld in voorbereiding is. ‘Pandjang’ heet 't, welke naam ‘lang’, ‘uitgestrekt’ beteekent en afkomstig is van een achttal vlak tegen elkaar gebouwde woningen voor Hollandsch personeel, die aldus een blok van 40 meter lengte vormende, den naam hebben gekregen van ‘Roemah pandjang’ (Lang huis). Vriendelijk doet ons dit blok aan, en waar geen plaats was voor aparte tuinen hier, doen ons de vroolijk-sierlijke voordosch der huisjes den bloemenmin hunner bewoners kennen. Na den harden arbeid onder den grond kleuren de bloemen in hun rijke schakeeringen den huiswaartskomenden blijde toe. En voor hem, die slechts het worstelen zag tegen de schaarsch verlichte steenkolenmassa's, vele uren lang, krijgt 't leven dan ook weer andere kleuren.
We zijn bij de mijn ‘Pandjang.’ Slechts weinige machinerieën voor ventilatie en luchtcompressie staan hier; het bureau der opzichters en de verdere loodsen zijn van geheel tijdelijk uiterlijk; in één woord: het valt ons direct op, dat we nog niet op het hoofdemplacement van de ontginning kunnen zijn. Inderdaad werken in deze afdeeling der mijnen ook slechts een kleine honderd werklieden, meest Javaansche contractanten, die voorbereidende werkzaamheden verrichten, opdat later in vollen omvang gewerkt kan worden, d.i.: het ontginnen der steenkolenlaag op vele plaatsen tegelijk kan geschieden. Tevens zijn we hier aan den voet van een helling van een tiental meters vertikale hoogte, waarlangs de mijnwagens met steenkolen gevuld, afgeremd worden. Het is een druk punt, waar het remtransport, langs een helling, overgaat in een ander, langs horizontale baan. Een ketting zonder eind, rollende over twee eindschijven, welke door stoomkracht in draaiende beweging worden gebracht, neemt de wagens verder mee.
Onafgebroken, op drukke momenten, volgen de snel omlaag rollende treinen van 6 à 8 wagens elkaar op. De vlugheid van menschenhanden combineert zich hier met de kracht van trekpaarden; en zoo komen steeds volle wagens van boven om door de transportketting te worden opgenomen; en worden er leege wagens door aangevoerd om te worden getrokken naar den voet van de helling, waarlangs de volle wagens hen opvoeren. Beide wagenrijen zijn dan verbonden aan een stalen koord, dat boven om een schijf loopt. De produkten van veler arbeidskrachten ginds, aankomende in conglomeraties van ettelijke wagens, worden overgegeven aan de ketting, die ze, één voor één, op bepaalde afstanden van elkaar verder zal voeren. Oogenblikken van rust: de pauzen in den voortdurenden aanvoer van boven, zien
| |
| |
we door de werklieden niet ongebruikt voorbij gaan: een beeld van dolce far niente is in onbegrijpelijk korten tijd en met de grootste vaardigheid weer hersteld.
(Wordt vervolgd).
|
|