De witte waternimf.
Door F.J. van Uildriks.
Zachtkens wiegt op den kabblenden vliet,
Gedragen door haar wijduitgespreid gewaad
En 't bleek gelaat slechts met moeite een weinig verheffend,
Florentijn begint in zijn dichterlijk ‘Dagboek’ met deze woorden de geschiedenis van Ophelia, Hamlets bleeke geliefde Hij ziet haar beeld in stille, witte waterlelies, rustend op den plas, waar blijde libellen en zorgelooze haften om haar henen dartelen.
Zij, te vol smart om 't leed alleen te dragen, wenkt dan het buigend riet, heur lijdzame lotgenoot, en
haar kelk ten halve gesloten
Als vreesde ze onbescheiden ooren,
Verhaalt zij al zuchtend heur droeve geschiedenis.
Is onze photo niet als een illustratie, voor 't gedicht van Florentijn gemaakt? Daar rusten kalm de schoone, witte lelies, met hun groote bladeren, uitgespreid op 't watervlak, en om hen staan, als wachters trouw, gepluimde riethalmen, die ook zich buigen naar de bloemen, als om haar geheimen op te vangen,
Het is zoo eigenaardig, dat wij allen deze heerlijk mooie bloemen in hun sneeuwen kleed zoo graag met rust en ernst en ingetogenheid en waardigheid verbinden in ons denken! Dat kan geen toeval zijn; daar moeten werkelijke redenen voor wezen, onmerkbaar fijne geestes-draden, die, waar menschen willen achtslaan op wat de natuur tot hen te zeggen heeft, hun aller eenigszins ontwikkeld en niet afgestompt gevoel met zachten ruk en drang in ééne richting leiden.
En werkelijk is er iets van stil verheven kalmte in deze groote, witte bloemen, met den mooien wetenschappelijken naam, Nymphaea alba, dat is Witte Waternimf. Daar is iets rustigs, onbewogens in hun wezen, iets van boven kleine wisselingen van het lot verheven zijn. Hoe duurzaam zijn de open, witte kelken met het stevig bloemenweefsel; dagen lang, nadat zij langzaam en voorzichtig uit den schoonen knop zich hebben losgemaakt, ziet gij ze open vóór u, anders dan zoovele bloemenkinderen, die, onrustig en bewegelijk, telkens weer zich openen en sluiten bij de minste weêrsverandering, iederen zonnestraal met een open lachje blij begroeten en zich treurig sluiten bij de minste of geringste donkerheid van schemering of wolkenoverhuiving.
Niet alzoo onze Witte Waterlelie! Droomerig zich wiegend op haar waterbed, dat zacht haar draagt en luchtigjes haar zwaren bloemsteel blijft omspoelen, houdt ze in haar blanken beker 't goud der lange helmknoppen omhoog en blijft den hemel aanzien, ook al mocht hij haar een frons vertoonen.
Ze is in veel opzichten een unicum, dit mooiste lid van onze waterflora, grootste van al onze in 't wild groeiende bloemen. Waar treft men in de vrije natuur zoo'n aardig voorbeeld van verdubbeling der bloemen aan! En ieder kan hier het proces nauwkeurig volgen, want in de witte schalen, waar de meeldraad zich tot het witte kroonblad gaat vervormen, kan men elk stadium van den overgang bespieden. Meer naar den rand van 't gele hart worden de draden breeder en breeder, en eindelijk komt een bloemblad, dat alleen nog in de gele puntjes 't meeldraadorigine blijft vertoonen.
Later, als dit schoon zal zijn verflenst, buigt de koningin het hoofd en laat onder water haar vrucht rijpen, die ronde, groote bes met den gekartelden rand en den veelstraligen stempel als van een papaver, interessant bespikkeld met de litteekens der afgevallen meeldraden. Zij springt niet open, maar wordt week in 't waterbed en laat de zaden vrij. Die dalen naar de diepte of zij worden meegevoerd door 't stroomend water, maken groote reizen aan de vleugels en de pooten van de deftige watervogels en vergeten mogelijk de standplaats, waar zij rijpten in de hoede van de ouderlijke plant.
Die echter blijft getrouw haar plaats bekleeden, omdat in donkere diepte een stevige wortelstok zijn werk verricht en voedsel opneemt uit den slijkerigen bodem; knoestig, vol van litteekens van de oude bladeren, zendt hij nog weer dieper naar beneden lange, grijze, taaie wortels af, die als een zware sluier zich voordoen, wanneer een zoeker hen