Weelde van witte winden.
Door F.J. van Uildriks.
Virginie Loveling's ‘Huisje in de Duinen’, waar de visschersknaap aan dacht, als hij bij noodweêr op de wijde zee verkeerde, waarnaar hij uitkeek, als op de terugreis nauw de kust was te onderscheiden en waar bij het vertrek der visschersvloot zijn laatste afscheidsgroet werd heengezonden, als zijn oogen door den afstand reeds geen land meer konden zien, dat huisje zou er zóó, juist zóó, wel hebben kunnen uitzien. Zóó, onder bloemen schuilgaand, achter groen verborgen, maakt het sterk den indruk, van in een liefelijke idylle thuis te hooren.
Die raampjes, wie stoffeert ze niet in zijn gedachten met een aardig meisjeskopje, blond of bruin, al naar hij 't liefste een aantrekkelijk wezentje zich voorstelt? Zal ze uitzien naar den schilder, die het huisje conterfeit en die het weerloos hartje heeft verstrikt met zoete woordjes en met lieve vleitaal? En zullen wij haar na den zomer weg zien kwijnen, omdat wat hem spel was, haar gewerd tot diepen levensernst? Zal zij dra welken, als de zomerbloemen, die daar om haar huisje welig tieren?
Die vragen... maar wat laten we onze pen toch dwalen op een zijpad? Moet niet Convolvulus, de Witte Winde, voor ons hoofdpersoon zijn, zij, een der bekoorlijkste van al de wilde bloemen in de gaarde der vaderlandsche natuur? Doch 't zijpad was uitlokkend, want van een ééndagsliefde, als waarvan zoo menig kind uit een dergelijk huisje dupe wordt, kan Winde zeer goed het symbool zijn.
Ze leven ook maar kort die bloemen, al gelooft dat bijna niet wie weken lang de mooigevormde kelken frisch en fleurig wijd geopend ziet. Toch zijn het elken dag weer nieuwe bloemen, die ontluiken aan de hooge stengels, en waar des morgens gij den knop gezien hebt, eigenaardig spits en kurketrekkerachtig omgedraaid, zooals beneden rechts op onze photo goed is te onderscheiden, daar vindt gij verder op den dag tot in den avond groote witte kelken in hun volle glorie.
Geen tweede morgen breekt er echter voor zoo'n zelfde bloem weer aan; de sluiting in den nacht was een slapen gaan voor goed, en spoedig valt het slap geworden weefsel af in een vorm, als boven links en ook in 't midden op de plaat de camera het beeld gegrepen heeft. Dan blijft de kelk nog achter met zijn tweetal groote trouwe schutbladen en omsluit de wordende vrucht, die in het najaar nog een aardige versiering voor de plant is, zooals zij, op een hazelnoot gelijkend, dik en rond komt uitgluren tusschen de kelkslippen.
Haagwinde is zulk een goede naam voor deze Convolvulus sepium, want menigeen zal zich haar 't best herinneren, zooals zij met het stralend wit komt kijken tusschen het donkere groen van een meidoornheg. Daar is de klimster in haar element, want overal heeft zij maar steunsels voor het grijpen, elke vertakking van haar hoogen, maar zoo zwakken stengel vindt onmiddellijk den gezochten steun, werkt zich er aan omhoog en zendt haar groote, wondermooi gevormde bladeren uit. Gracieus zijn alle lijnen, buigingen en rondingen, die voeren van den pijlvormigen voet met afgeplatte slippen naar den spitsen top van zulk een windeblad, dat, aan vrij langen steel gedragen en ook aan dezelfde plant zeer ongelijk van grootte, een aardige bekleeding vormt, als het met velen samen een muurtje, een schutting, een priëel of wat ook mag bedekken.
Dat planten leven, o wij weten 't allen, en dat zij soms den indruk maken van te kunnen kiezen, hoe zij willen leven, treft ons dikwijls bij de waarneming, hoe bloem en blad zich weten te beveiligen tegen invloeden, die hun nadeelig kunnen zijn; maar daar is geen duidelijker voorbeeld van een systematisch en bedachtzaam handelen, als zoo'n klimplant aan den dag legt, wanneer aan haar eigen vrij begeeren ze wordt overgelaten. 't Slingeren van de witte winde om haar steunsel, dat zij steeds ter linkerzijde van zich houdt bij 't opwaarts groeien van den in een kring zich voortspoedenden stengeltop, wisselt naar den aard van het steunsel. Meer of minder wijde bogen worden er beschreven, dan weer als een lokkend punt bereikt moet worden, groeit de stengeltop rechtuit omhoog, om zich te kunnen grijpen aan het verre doel met de onzichtbaar kleine haakjes, die het afglijden beletten en die men langs den stengel neerwaarts strijkend duidelijk voelt.